Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND, locatie Arnhem
1.De procedure
2.Het wrakingsverzoek en het standpunt van de rechter
3.De beoordeling
3.2 Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (HR 24 oktober 1995 NJ 1996, 484). Uit artikel 36 van het Wetboek van Rechtsvordering en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat de verzoeker concrete feiten en omstandigheden moet aanvoeren waaruit objectief afgeleid moet worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is of de vrees van een partij dat dat zo is objectief gerechtvaardigd is. Met inachtneming hiervan overweegt de wrakingskamer het volgende.
Het enkele feit dat de rechter voorzitter is van de Kring van Kantonrechters, welke volgens het register nevenfuncties gevestigd is te Utrecht, brengt niet mee dat de rechter vooringenomen is jegens verzoeker dan wel dat sprake zou zijn van de schijn van partijdigheid. Aanvullende feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, zijn niet aangevoerd. Deze wrakingsgrond kan dan ook niet slagen.