In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 3 december 2014 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarbij de curator van een failliete vennootschap vorderingen had ingesteld tegen de moeder van een van de bestuurders van de vennootschap. De curator stelde dat er sprake was van onverschuldigde betaling en faillissementspauliana, omdat de moeder een lening had verstrekt die niet was terugbetaald. De rechtbank oordeelde echter dat de lening wel degelijk moest worden terugbetaald en dat er geen sprake was van onverschuldigde betaling, aangezien de terugbetaling plaatsvond na de afgesproken terugbetaaldatum. De rechtbank wees de vorderingen van de curator af, omdat de terugbetaling niet als onverplicht kon worden aangemerkt. Bovendien was er geen bewijs van samenspanning tussen de vennootschap en de moeder om haar boven andere schuldeisers te begunstigen. De rechtbank concludeerde dat de curator niet had aangetoond dat de bestuurders onrechtmatig hadden gehandeld door selectieve betalingen te verrichten. De curator werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de moeder tot een totaal van € 3.158,00 werden begroot.