ECLI:NL:RBGEL:2014:8086

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 december 2014
Publicatiedatum
12 januari 2015
Zaaknummer
256848
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van een erfdienstbaarheid bij onduidelijkheid over het belast perceel

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland op 3 december 2014, gaat het om de uitleg van een erfdienstbaarheid die is gevestigd bij een notariële akte uit 1894. De rechtbank moest vaststellen welk perceel belast is door de erfdienstbaarheid van uitweg, aangezien de akte geen duidelijkheid biedt. De eisers, [eiser sub 1] en [eiser sub 2], hebben hun standpunt gepresenteerd, terwijl de gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], hun eigen argumenten naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 27 augustus 2014 reeds enkele feiten en geschilpunten vastgesteld en heeft partijen gevraagd om aanvullende informatie te verstrekken.

De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de tekst van de notariële akte en de plaatselijke situatie. Het bleek dat de akte niet expliciet een heersend erf benoemt, wat de uitleg bemoeilijkt. De rechtbank concludeert dat het aannemelijk is dat de erfdienstbaarheid van uitweg is gevestigd ten gunste van het noordelijk deel van een perceel en ten laste van een ander perceel. Dit is mede gebaseerd op de historische context en de kadastrale gegevens die door de gedaagden zijn overgelegd.

Daarnaast heeft de rechtbank aandacht besteed aan de mogelijkheid van non usus, waarbij de erfdienstbaarheid door langdurig niet gebruik teniet kan gaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanwezigheid van een muur en een oude garage mogelijk het gebruik van de erfdienstbaarheid heeft belemmerd. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling, waarbij partijen de gelegenheid krijgen om zich uit te laten over de non usus.

De rechtbank heeft in reconventie de zaak verwezen naar de rol van 14 januari 2015 voor akte aan de zijde van de eisers, waarna de gedaagden kunnen reageren. De beslissing in conventie is eveneens aangehouden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/256848 / HA ZA 14-1
Vonnis van 3 december 2014
in de zaak van
[eiser sub 1]en
[eiser sub 2]
beiden wonende te [plaats]
eisers in conventie
verweerders in reconventie
advocaat: mr. C.C.J.M. Weijers te Nijmegen
tegen
[gedaagde sub 1]en
[gedaagde sub 2]
beiden wonende te [plaats]
gedaagden in conventie
eisers in reconventie
advocaat: mr. K.D.C. Schemkes te Tiel
Partijen zullen hierna, in meervoud, [eisers] en [gedaagden] worden genoemd.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 27 augustus 2014 (hierna: het tussenvonnis)
- de akte van [gedaagden] van 24 september 2014
- de akte van [eisers] van 22 oktober 2014.
1.2
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1
De rechtbank blijft bij hetgeen zij in het tussenvonnis omtrent de feiten, het geschil en de beoordeling ervan heeft overwogen en beslist, wat betreft rechtsoverweging 4.5 van dat vonnis bovendien met inachtneming van het hiernavolgende.
2.2
Partijen hebben zich uitgelaten omtrent de vier door de rechtbank gestelde vragen. De rechtbank kan uit de letterlijke tekst van de overgelegde notariële akte van 1895 [1] nog steeds niet afleiden dat daarin een erfdienstbaarheid van uitweg wordt gevestigd ten behoeve van het noordelijk deel van perceel [perceel] en ten laste van het daarnaast gelegen westelijke deel van perceel [perceel], zoals [gedaagden] kennelijk willen betogen. Volgens die akte worden immers beide percelen “belast”.
2.3
Aan de andere kant is het niet aannemelijk dat de akte geen heersend erf noemt en dat een niet genoemd perceel heersend erf zou zijn dan wel dat er in het geheel geen heersend erf zou zijn en dat de hele erfdienstbaarheid van uitweg dus berust op een vergissing. Wel aannemelijk is dan dat de genoemde niet verkochte percelen lijdend erf zijn. Zij liggen immers op het tracé van een uitweg naar [adres]. [gedaagden] hebben aan de hand van hun laatste productie (15; een door het Kadaster verricht onderzoek naar onder meer de historie van perceel [perceel]) voldoende aannemelijk gemaakt dat perceel [perceel] voortkomt uit perceel [perceel]. Het noordelijk deel van perceel [perceel] weegt in die uitleg dus uit over het westelijk deel van perceel [perceel] en over perceel [perceel]. Aldus speelt bij de uitleg van de erfdienstbaarheid mede mee de plaatselijke situatie (vgl. HR 14 februari 2014, NJ 2014, 119).
2.4
Mede in het licht van die uitleg is het aannemelijk dat perceel [perceel] grenst aan het noordelijk deel van perceel [perceel], nu waarschijnlijk is dat dit in 1895 als een geheel is verkocht. Het noordelijk deel van perceel [perceel] omvat dan dus ook het vierkantje tussen het genummerde vierkantje [perceel] en perceel [perceel] op de in het tussenvonnis onder 4.4 afgebeelde kadastrale hulpkaart. Daarmee stemt weer overeen dat als alleen het genummerde vierkantje heersend erf zou zijn, er dan nauwelijks een reden zou zijn om het westelijk deel van perceel [perceel] met een uitweg te belasten.
2.5
De conclusie moet dan zijn dat in 1895 een erfdienstbaarheid van uitweg is gevestigd ten gunste van het noordelijk deel van perceel [perceel] en ten laste van het westelijk deel van perceel [perceel] (en perceel [perceel]). In fysieke zin stemt dat overeen met een uitweg vanuit de nieuwe toegangsdeur van [gedaagden] over [adres] naar [adres] toe.
2.6
Vergelijking van de foto van de oude garage van [gedaagden] (zoals te zien op productie 3 bij dagvaarding) met die van de nieuwe garage (zoals onder meer te zien op afbeelding 4 bij het proces-verbaal van comparitie van partijen) leert dat de plaats van de nieuwe deur in de zijmuur ten opzichte van de oude deur - welke laatste volgens [eisers] door hen werd gedoogd - hooguit een paar meter richting het oosten is opgeschoven. Tussen de plaats van de oude deur en die van de nieuwe deur heeft zich, zo begrijpt de rechtbank, in het verleden een hekwerk bevonden. Van de bevestiging daarvan is volgens [eisers] thans nog een afdruk in de achtermuur van hun berging te vinden (zie afbeeldingen 2 en 3 bij het proces-verbaal van comparitie van partijen). Volgens [eisers] was het hekwerk vóór 1976 aanwezig.
2.7
De rechtbank leest in hetgeen [eisers] over het hekwerk stellen dat dit een uitoefening van de erfdienstbaarheid ten oosten daarvan mogelijk lange tijd zou hebben verhinderd. De erfdienstbaarheid zou in zoverre dus door een vóór 1992 (het jaar van inwerkingtreding van het huidige BW) voltooide
non usus(artikelen 754-757 van het oude BW) tenietgegaan kunnen zijn.
2.8
Het tenietgaan van de erfdienstbaarheid door non usus is zelfs mogelijk al gegeven door het meer dan dertig jaar aanwezig zijn, als enige toegang op de uitweg, van de deur in de zijmuur van de oude garage van [gedaagden] De aanwezigheid - of beter: het bouwen - van de dichte muur van de garage ten oosten van die deur moet dan aangemerkt worden als de blijkbare met de erfdienstbaarheid strijdige daad als bedoeld in artikel 754 lid 2 BW (oud). Maakt men zichzelf het gebruik van een deel van de uitweg vanuit een deel van het heersend erf rechtens onmogelijk - het recht van uitweg brengt in dit geval immers mee dat men westwaarts dient te gaan - door dat deel van het erf door middel van een muur af te sluiten, dan lijkt in zoverre sprake van een blijkbare met de erfdienstbaarheid strijdige daad.
2.9
De rechtbank heeft zich ambtshalve te buigen over een uit de stellingen van partijen voortvloeiende non usus (zie bijvoorbeeld Asser/Beekhuis tweede deel Zakenrecht, bijzonder deel, eerste stuk (art. 625-876), Zwolle 1963, blz. 253). Partijen zullen zich daarover nog moeten kunnen uitlaten, nu dit niet eerder is gebeurd. De zaak zal daartoe voor akte aan de zijde van [eisers] naar de rol worden verwezen, waarna [gedaagden] daarop bij antwoordakte kunnen reageren.
2.1
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
in reconventie:
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 14 januari 2015 voor akte aan de zijde van [eisers] omtrent hetgeen onder 2.6 t/m 2.9 is overwogen, waarna [gedaagden] daarop bij antwoordakte kunnen reageren,
houdt iedere verdere beslissing aan,
in conventie:
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.J. van Acht en in het openbaar uitgesproken op 3 december 2014.

Voetnoten

1.Eerder zo genoemd en hierna ook zo te noemen, ofschoon de akte op 28 december 1894 is opgemaakt en op 11 januari 1895 is ingeschreven.