ECLI:NL:RBGEL:2014:8088

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 december 2014
Publicatiedatum
12 januari 2015
Zaaknummer
234915
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.W. Huijgen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake koopovereenkomst en schadevergoeding bij overname onderneming

In deze zaak gaat het om een geschil tussen Succes op Maat Groep B.V. en de heer [gedaagde sub 2] met betrekking tot een koopovereenkomst voor de overname van een onderneming. De rechtbank Gelderland heeft op 10 december 2014 uitspraak gedaan in deze zaak. De eiseres, Succes op Maat Groep B.V., vorderde schadevergoeding van de gedaagden, waaronder de heer [gedaagde sub 2], omdat zij meende dat de waarde van de onderneming te hoog was gepresenteerd en dat er sprake was van schending van de koopovereenkomst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verkopende partij een aantal boetes verschuldigd is of schadevergoeding moet betalen wegens schending van bepalingen uit de koopovereenkomst, onder andere door de waarde van de onderneming te hoog te presenteren. De rechtbank heeft echter ook vastgesteld dat op een aantal andere punten het bewijs van schending van de overeenkomst niet geleverd is, waardoor die vorderingen zijn afgewezen. De rechtbank heeft de schade die Succes op Maat heeft geleden vastgesteld op € 124.445,29, inclusief wettelijke rente. De gedaagden zijn hoofdelijk veroordeeld tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag vanaf de dag van de dagvaarding. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/234915 / HA ZA 12-719
Vonnis van 10 december 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SUCCES OP MAAT GROEP B.V.,
gevestigd te Arnhem,
eiseres,
advocaat mr. P.J.A. Plattel te Arnhem,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1],
gevestigd te [plaats],
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [plaats],
gedaagden,
advocaat mr. H.C.W. Geffroy te Ede.
Eiseres zal hierna Succes op Maat worden genoemd. Gedaagden zullen hierna gezamenlijk [gedaagden] worden genoemd, dan wel ieder afzonderlijk respectievelijk [gedaagde sub 1] en de heer [gedaagde sub 2].

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 8 mei 2013 (hierna: het tussenvonnis)
  • de akte overlegging producties/nadere uitlating van Succes op Maat van 17 oktober 2013
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 17 oktober 2013
  • de brief van mr. Plattel van 1 mei 2014 namens Succes op Maat met als bijlage een lijst “Jaarrekeningen 2010”
  • het proces-verbaal van voortzetting van getuigenverhoor zijdens eiseres en contra-enquête en getuigenverhoor aan eigen zijde zijdens gedaagden van 15 mei 2014
  • de akte na enquête tevens vermeerdering eis van Succes op Maat
  • de antwoordakte na enquête, tevens akte uitlating na vermeerdering van eis van Succes op Maat.
1.2.
Ten slotte is opnieuw vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

Eiswijziging

2.1.
In haar akte na enquête tevens vermeerdering eis heeft Succes op Maat andermaal haar eis gewijzigd, in die zin dat zij nu vordert dat [gedaagde sub 1] en de heer [gedaagde sub 2] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis hoofdelijk worden veroordeeld om aan haar te betalen:
de somma van € 255.125,17, vermeerderd met wettelijke rente;
de kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte tot een beloop van 15% van het onder punt 1 genoemde bedrag, althans het bedrag conform de Wet normering buitengerechtelijke incasso, te weten een bedrag van € 3.080,49;
de kosten die Succes op Maat heeft moeten maken in het kader van het beslag, zijnde € 3.380,74, welk bedrag als gevolg van de laatste eiswijziging moet worden verminderd met € 539,78 aan btw en moet worden vermeerderd met € 2.000,00 aan honorarium procesadvocaat, € 560,00 aan griffierecht, € 1.421,54 aan explotenkosten 2013 en € 1.111,62 aan explotenkosten 2014, hetgeen de gevorderde beslagkosten in totaal brengt op € 7.934,12, te vermeerderen met wettelijke rente;
de kosten van dit geding, vermeerderd met nakosten en wettelijke rente.
2.2.
[gedaagde sub 2] voert verweer tegen de aldus vermeerderde eis, maar maakt op zichzelf geen bezwaar tegen de eiswijziging. De rechtbank zal daarom recht doen op de vermeerderde eis.
Waardering van het bewijs
2.3.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank aan Succes op Maat vier bewijsopdrachten gegeven en aan [gedaagde sub 2] één.
2.4.
Succes op Maat heeft ter uitvoering van haar bewijsopdrachten de volgende getuigen doen horen:
- de heer [getuige 1], accountmanager bij Accountantsadviseur [getuige 2] B.V.
- de heer [getuige 2], accountant
- de heer [getuige 3], controler bij Succes op Maat
- mevrouw [getuige 4], echtgenote van de heer [getuige 3]
- de heer [getuige 5], accountmanager bij Succes op Maat
- de heer [getuige 6], bestuurder van Succes op Maat
- mevrouw [getuige 7], boekhouder.
In het kader van haar laatste bewijsopdracht heeft Succes op Maat bovendien bij akte overlegging producties/nadere uitlating een nadere productie in het geding gebracht en toegelicht.
2.5.
[gedaagde sub 2] heeft ter uitvoering van zijn bewijsopdracht eveneens getuigen doen horen, te weten:
- de heer [getuige 8], DGA van Juresta
- de heer [gedaagde sub 1], gedaagde sub 2.
2.6.
De rechtbank zal hierna per bewijsopdracht beoordelen of het gevraagde bewijs is geleverd. Zij hanteert hierbij dezelfde tussenkopjes als in het tussenvonnis.
Dubieuze debiteuren
2.7.
Om te beginnen moest Succes op Maat bewijzen dat de dubieuze debiteuren ten tijde van ondertekening van de koopovereenkomst op 4 april 2012 volgens goed koopmansgebruik een bedrag van € 95.870,00 inclusief btw (€ 80.563,00 exclusief btw) hebben belopen.
2.8.
De getuigen in de enquête [getuige 4], [getuige 5], [getuige 6] en [getuige 7] en de getuige in de contra-enquête [getuige 8] hebben hierover niets verklaard, zodat hun verklaring in dit opzicht niet ter zake doet.
2.9.
De getuige [getuige 1] heeft ten aanzien van de stand van de dubieuze debiteuren het volgende verklaard:
In februari 2013 hebben wij, dit wil zeggen Accountantsadviseur [getuige 2], van Succes op Maat de opdracht gekregen om te bekijken of de stand van de dubieuze debiteuren per 15 december 2011 overeen kwam met de werkelijkheid. Ons is gevraagd of wij wilden beoordelen of de voorziening van € 31.579,00 voldoende was voor de debiteuren zoals gemeld op een lijst van 4 april 2012. Wij hebben rapport uitgebracht. Het betreft productie 24 van Succes op Maat.
Van dat bedrag van € 31.579,00 heb ik geen specificatie aangetroffen. Ik weet niet hoe [gedaagde sub 2] aan dat bedrag was gekomen. Ik heb dit ook niet kunnen navragen bij [gedaagde sub 2]. Ik heb niet gesproken met [gedaagde sub 2]. Ik heb wel gesproken met [getuige 3], maar heb hem niet gevraagd naar een onderbouwing van dat bedrag. [gedaagde sub 2] liep daar niet rond. Ik heb zelf geen actie ondernomen om hem te bereiken.
Succes op Maat gaf mij een Excel lijst van de debiteuren per 4 april 2012 met daarbij opgaven welke debiteuren volgens haar dubieus waren en waarom dat was. Dit betreft productie 18 van Succes op Maat. Bij die lijst hoorden onderliggende stukken. Die heb ik ook bestudeerd. Het betreft bijvoorbeeld de producties 14.3 en 14.2 waarnaar wordt verwezen bij Ansa Technics. Die producties heb ik bekeken. Het zijn de producties die in dit geding door Succes op Maat zijn overgelegd als producties 19 en 20. Andere bijlagen dan die producties 19 en 20 heb ik niet gezien.
Ik ben begonnen met een afloopcontrole, dit wil zeggen met onderzoek in de boekhouding of de desbetreffende debiteuren inmiddels hadden betaald. Ik heb naast die lijst met debiteuren de lijst gelegd van 19 februari 2013, waarop alle debiteuren stonden, voor zover nog openstaand. Het betreft de lijst soortgelijk aan productie 17 van Succes op Maat, maar dan recenter van datum. Op die lijst van februari 2013 was een opsomming gemaakt per toetsdatum 4 april 2012.
Op basis van deze vergelijking kwam ik tot de bevinding dat van de debiteuren per 4 april 2012 in totaal in februari 2013 een bedrag van ongeveer € 80.000,00 niet was betaald. Ik heb niet onderzocht welke incassomaatregelen in die tussentijd ten aanzien van die debiteuren, die nog niet betaald hadden, waren ondernomen. Vanuit accountancyinzicht is dit niet nodig, omdat met deze vergelijking vanuit de gewoonte van accountants kon worden vastgesteld dat voor dat bedrag van die € 80.000,00 een voorziening had moeten worden getroffen. Wat ik heb gedaan is beperkt gebleven tot een cijfermatige vergelijking.
U vraagt mij wat bijvoorbeeld gedaan moet worden met een debiteur met wie een betalingsregeling is afgesproken over een openstaande factuur. Dat hangt af van verschillende omstandigheden. Voor mij is dan van belang de ouderdom van de vordering en ook van belang is hoe hoog die vordering is en hoe stipt de betalingsregeling wordt nagekomen.
Op vragen van mr. Plattel:
Van de lijst met debiteuren, productie 18, heb ik alle posten, dus niet alleen de posten die als dubieus waren aangemerkt, doorgenomen en besproken met [getuige 3]. Onder meer heb ik besproken de schuld [naam 8] Ik heb met [getuige 3] besproken dat hier sprake was van een slechte financiële situatie. Er stonden namelijk heel veel facturen open. Wel was er een betalingsregeling met deze debiteur, maar daarop werd slechts met een klein bedrag betaald zodat het vele jaren zou duren voordat de schuld was afgelost en daarom vond ik dat een voorziening moest worden getroffen. Bij mijn onderzoek in 2013 bleek dat deze Houten op die betalingsregeling sinds april 2012 maar een paar honderd euro had betaald, € 600,00 of € 800,00.
Ook hebben we Golden Age besproken. Die [getuige 8] bestond uit facturen vanaf, vanuit mijn hoofd, november 2011. Vanaf november 2011 waren er geen ontvangsten meer van deze debiteur. Ik weet niet wat voor soort bedrijf dat was. Achteraf heb ik gehoord dat de directeur was overleden. Dit heb ik met [getuige 3] besproken.
2.10.
De getuige [getuige 2] heeft in dit verband verklaard:
U vraagt mij als accountant wanneer een onderneming voor bepaalde debiteuren een voorziening moet treffen. Dat hangt af van een aantal factoren, waarbij voor mij voorop staat dat wij het voorzichtigheidsbeginsel moeten aanhouden. In de eerste plaats kijk je naar de bedragen waar het om gaat. Het gaat natuurlijk niet om debiteuren voor tientjes, maar wel om debiteuren voor grotere bedragen. Dan kijk ik hoelang de [getuige 8] al open staat. Is dat meer dan 30 dagen, dan heb ik nadere vragen. Dan ga ik onderzoeken en inschatten waarom een bepaalde debiteur niet betaalt en hoe bijvoorbeeld zijn betalingsgedrag in het verleden was. Op dat moment ga je kritisch beoordelen wat de kans is dat hij niet gaat betalen en daarvan ga je een inschatting maken en daarvoor ga je een voorziening treffen in de jaarrekening. De meest gebruikelijke en ook voorgeschreven manier om deze voorziening te treffen is om onder de activa onder de [getuige 8] vorderingen een deel voor de dubieuze debiteuren daarvan af te trekken en zichtbaar te maken op de balans.
Op vragen van mr. Plattel:
Nadat mijn medewerker[de getuige [getuige 1] – rb]
dat onderzoek had verricht, heb ik samen met hem de hele debiteurenlijst doorgenomen. [getuige 1] heeft per [getuige 8] zijn commentaar geleverd. Ik heb zelf niet gesproken met [gedaagde sub 2] en [getuige 3]. Ik heb ook nog jaarstukken gezien. Wat mij opviel was dat de voorziening per 15 december 2011 (de peildatum) exact gelijk was aan de voorziening per 4 april 2012. Op papier schommelde dat bedrag dus niet. Verder viel mij op dat in 2010 een bedrag voor oninbare vorderingen was afgeboekt ten laste van het resultaat. Op zich is dat normaal. Als eenmaal vaststaat dat een vordering oninbaar is, dan boek je hem af van de voorziening en als die niet toereikend is ook van het resultaat. Als afgeboekt moet worden van het resultaat betekent dat dus in feite dat de voorziening niet toereikend was […]. Dat van de omzet afgeboekte bedrag in 2010 zat niet begrepen in die voorziening van ruim € 31.000 per 15 december 2011.
Op nadere vragen van de rechter:
U vraagt hoe ik als accountant omga met een betalingsregeling. Dit hangt helemaal af van het geval. Daarvoor moet je kijken naar wie die debiteur is en hoe zijn betalingsgedrag is. Als een betalingsregeling is afgesproken en als die stipt wordt nagekomen, dan zou ik voor het nominale bedrag van de schuld geen voorziening opnemen. Als de betalingsregeling niet stipt wordt nagekomen dan kijk ik verder: wat is dat voor klant? En dan zou afhankelijk van de omstandigheden daarvoor wel een voorziening moeten worden getroffen. Ik houd wel het voorzichtigheidsbeginsel als uitgangspunt. Dat is bestendig gebruik en overeenkomstig onze gedragsregels.
2.11.
De getuige [getuige 3] heeft verklaard:
Per 15 december 2011 stond op een balans voor de dubieuze debiteuren een voorziening van rond de € 30.000. Er was ook een voorziening van ongeveer € 40.000 en deze [getuige 8] stond per 31 december 2011 op de balans. Ik heb niet kunnen nagaan hoe die bedragen waren samengesteld. Er was geen relevante lijst die daarop aansloot. Ook van de jaren daarvoor kon ik de desbetreffende voorziening niet terugvinden in de administratie. Er waren geen lijsten die daarop aansloten. Ik zag alleen dat op de balansen ronde bedragen stonden en dat daar bedragen van werden afgetrokken of bijgesteld. Wat ik ook kon vinden was dat in de winst- en verliesrekeningen in het verleden bedragen waren afgeboekt voor dubieuze debiteuren. In de desbetreffende grootboekrekening kon ik terugvinden welke debiteuren dit betrof. Die waren met naam genoemd.
Mijn onderzoek leidde mij tot de conclusie dat de opgenomen voorziening veel te laag was. Dat heb ik per debiteur uitgezocht aan de hand van de gegevens die op dat moment bekend waren. Het betreft bijvoorbeeld bij ons bekende faillissementen van klanten, een lijst waarop stond dat we niet meer voor een bepaalde klant mochten werken om de reden dat er een betalingsachterstand was of om een andere reden, of andere gegevens zoals een bekende sanering. U neemt nu als voorbeeld Ansa Technics. Die stond geboekt als niet meer voor werken. Dat was omdat er discussie was over de facturen en omdat de verwachting bestond dat die niet meer geïnd zouden worden. Ik heb zelf voor deze onderneming jaarrekeningen opgemaakt. De discussie over de facturen betrof de vraag wie de opdrachtgever was.
[…] U toont mij productie 18. Dat is de lijst die ik zelf heb opgesteld. Op die lijst heb ik uitgewerkt dat in mijn ogen van de debiteuren ruim € 80.000 dubieus was. U noemt Duopol. Deze klant was allang failliet en dat wist [gedaagde sub 2]. [gedaagde sub 2] deed immers zijn administratie. U noemt Golden Age. Dit betrof een klant die meerdere bedrijven had en waarvan al meerdere rekeningen lange tijd openstonden. Die andere bedrijven heetten Movi en Movico. Deze klant was intussen overleden. U vraagt naar Hebru. Ook dit betrof meerdere bedrijven, niet alleen Hebru maar ook Wai-ling en Ming’s Wok. Die drie bedrijven hadden een gigantisch probleem. Er waren vanaf 2008 al geen jaarrekeningen meer gemaakt. Er lagen gigantische vorderingen van de fiscus en andere crediteuren. HJ Montage was gekoppeld aan Kramer Holding en [naam 20]. Die bedrijven waren aan elkaar gekoppeld. Dat was in principe een failliete zaak die is doorgestart op een nieuwe naam. Er waren meerdere problemen, een met de curator, een met verschillende leveranciers en een met verschillende onderaannemers. Daarmee was [gedaagde sub 2] uiteraard bekend. Ik meen dat ingeschat had moeten worden dat die doorstarter onze rekeningen niet zou betalen. Achter die onderneming zat de heer [naam 1] en met die persoon had [gedaagde sub 2] al vaker problemen gehad. [naam 6] was een bowlingcentrum en die was klant af, uit mijn hoofd per eind 2011. Peelen was een schildersbedrijf dat elk jaar een aanslag moest doen op de middelen van de gemeente Didam omdat het geld tekort kwam. Peelen kreeg telkens leningen en die kon hij dan weer niet aflossen. Ik heb een schrijven aangetroffen van [gedaagde sub 2] waarin deze Peelen aanbood om van een vordering van ongeveer € 9.000 een bedrag van € 6.000 te betalen, waarmee dus € 3.000 werd kwijtgescholden. Daarbij was aangeboden om die € 6.000 in termijnen te betalen. [naam 2] was de zoon van de eigenaar van Juresta. Die man zat al langere tijd in zwaar weer en had overal behoorlijke schulden. Ook Vasulana, een winkeltje in decoratieve materialen, zat al lange tijd in zwaar weer. Van de Zouwen was een grondverzetbedrijf. Dat bedrijf zakte door de crisis in de bouw steeds verder af en had al een aantal machines moeten verkopen, dit wil zeggen driekwart van het park.
2.12.
In de contra-enquête heeft alleen de heer [gedaagde sub 2] als getuige over dit onderwerp verklaard, namelijk het volgende:
Ieder jaar aan het eind van het jaar verzamelden mijn echtgenote en ik de gegevens die nodig waren voor de jaarrekening. Dan beoordeelden wij ook de status van de debiteuren en bekeken ieder jaar of en tot welk bedrag deze als dubieus aangemerkt moest worden. De uitkomst daarvan verschilde per jaar. Dit bekeken wij per debiteur. Wij bekeken wat voor soort debiteur hij was, hoelang hij al klant was en hoe zijn betalingsgedrag was geweest en naar verwachting zou zijn. Zo was er bijvoorbeeld een relatie, [naam 2]. Dit was een horecazaak. Die had een achterstand maar met hem hadden wij een betalingsregeling getroffen waaraan hij keurig voldeed. Zodoende was deze [getuige 8] geen dubieuze debiteur. En zo waren er meer. Voor ons was niet maatgevend hoelang de desbetreffende factuur open stond, 30 dagen, 60 dagen of meer. Voor ons was maatgevend of wij er vertrouwen in hadden dat het geld uiteindelijk binnen zou komen.
Op vragen van mr. Geffroy antwoord ik als volgt:
Meester Geffroy vraagt mij of ik er zicht op heb wat er na de overdracht is gedaan om debiteuren te incasseren. Daar had ik geen zicht op. Daar werd ik niet bij betrokken. […]
U vraagt mij nog naar [getuige 8] van Juresta. Hij was al dertig jaar een relatie van mij. Zijn betalingsgedrag was altijd traag. Hij nam wel een betalingstermijn van twaalf maanden voor zichzelf, maar hij betaalde uiteindelijk altijd alles. Ik moest daar wel eens achter aan zitten. Dan belde ik hem en dan sprak ik hem aan op de openstaande facturen en dan zei hij dat die zou betalen en dan betaalde hij een aantal facturen ineens.Zo waren er meer klanten. Ik ging daar dan persoonlijk achter aan en dan lukte dat ook wel om betaald te krijgen. Wij maakten geen gebruik van incassobureaus en dergelijke, althans niet bij bestaande relaties. Wij wilden de sfeer goed houden en de bron beschermen.Wat betreft de Golden Age groep, waaronder ook vielen Movico, Movico Foods en Movi. Het waren geloof ik vier vennootschappen bij elkaar. De eigenaar daarvan was [naam 3]. Hij deed dat samen met zijn echtgenote […]. Na de zomer rekende hij altijd af met ons. Hij rekende ook wel af tussentijds, maar het belangrijkste was toch wel na de zomer. [naam 3] deed zijn onderneming samen met zijn echtgenote. Zij was overleden ongeveer een jaar voor de overdracht. Het zal ergens begin 2011 zijn geweest. Dat heeft toen niet geleid tot extra betalingsproblemen. [naam 3] zelf overleed rond eind maart 2012. Ik had toen wel wat facturen open staan, maar maakte mij geen zorgen. Zijn kinderen hadden gezegd dat ze de onderneming zouden voortzetten en ik dacht dus dat de openstaande rekeningen toch betaald zouden worden ondanks zijn overlijden.
Bij Golden Age CS stond inderdaad op de jaarrekeningen lijst ‘voorlopig niet’. Deze lijst had ik gemaakt voor [getuige 3]. Deze aantekening betekende dat de jaarrekening voorlopig nog niet gemaakt moest worden voor [naam 3]. Ik wilde dat dat pas gebeurde als [naam 3] terug zou zijn van vakantie en als na de zomer [naam 3] weer geld zou hebben. Dat was ook afgesproken met [naam 3]. Dat ‘voorlopig niet’ had alleen betrekking op het samenstellen van de jaarrekening en niet op de andere werkzaamheden, zoals de loonadministratie en de btw aangifte. Die andere werkzaamheden gingen gewoon door, alleen de jaarrekening moest even wachten. Dit gold voor [naam 3] maar ook voor de andere klanten met de aantekening ‘VN’.
De Hebru groep was een groep van vennootschappen. Het waren twee bv’s, maar ook Ming’s Wokpalace hing daarmee samen. Het aanspreekpunt voor Hebru was mevrouw [naam 4]. Het was een grote onderneming. Ze deden de inrichting van Chinese restaurants door heel Nederland. Ming’s Wokpalace was een Chinees restaurant en daarvan was de zoon van [naam 4] de eigenaar. Hebru was voor ons een grote klant. Hebru was echter op zeker moment bij ons weggegaan en naar een ander administratiekantoor gegaan., dit was naar een accountantskantoor. Dat liep echter niet goed en mevrouw [naam 4] vroeg mij of zij bij mij terug kon komen. Dit was in 2009 of in 2010. Ik vond dat goed. Er was echter achterstand, zowel in de administratie als ten aanzien van de jaarrekeningen en er was ook een boekenonderzoek geweest van de fiscus waar het een en ander was uitgekomen. Ook Hebru kwam op de lijst met de aantekening ‘voorlopig niet’. Dit had te maken met een andere kwestie. De vrees bestond namelijk dat het samenstellen van de jaarrekening en indienen van een aangifte zou leiden tot fiscale claims en dat wilde mevrouw [naam 4] uitstellen.Daarom vroeg zij om te wachten met die werkzaamheden en uitstel te vragen. Wij hebben ook uitstel gevraagd bij de belastingdienst. Het ging dus om verschillende vennootschappen. Mevrouw [naam 4] had tegen mij gezegd dat ik mij geen zorgen hoefde te maken over de betaling, ook als een van die vennootschappen niet tot betaling in staat zou blijken te zijn. Dan zou mijn rekening betaald worden vanuit een andere vennootschap. Dat gold ook voor Wokpalace. Die afspraken zijn gemaakt met de heer en mevrouw [naam 4] en schriftelijk door mij bevestigd. Die bevestigingen moeten te vinden zijn in het elektronisch dossier en ook in het papieren dossier. Ik heb zelf geen kopieën van die dossiers. Die heb ik achter gelaten bij de vennootschap.
Voor Ansa Technics geldt dat er discussie was over de vraag wie die facturen moest betalen. Volgens mij heeft Ansa Technics een tijd lang als dubieus te boek gestaan en is zij zelfs op zeker moment afgeboekt. […]
Duopol is afgeboekt vanwege haar faillissement.HJ Montage was in liquiditeitsproblemen gekomen. Dat kwam omdat een grote opdrachtgever van HJ Montage failliet was gegaan […]. Achter HJ Montage zat voor 50% Kramer B.V. Daar achter zat de heer [naam 5]. [naam 5] heeft met mij gesproken over mijn openstaande declaratie. Hij zei dat ik betaald zou krijgen, hetzij vanuit HJ Montage als daar geld binnen zou komen, hetzij vanuit Kramer. Als [getuige 3] de naam [naam 1] noemt dan bedoelt hij waarschijnlijk [naam 5].[naam 6] was een bowlingcentrum in Arnhem. Daar zaten twee vennoten achter. Een van de vennoten is uitgetreden, dat was de heer [naam 6]. Daar is toen een andere vennoot voor in de plaats gekomen. Die andere vennoot bracht het meeste geld in en wilde met de V.O.F. overstappen naar zijn eigen accountant. Dat had ik te accepteren. Er waren wel openstaande declaraties, maar daarvoor had ik een betalingsregeling afgesproken. Die regeling had ik afgesproken met de nieuwe vennoot. Die regeling ligt schriftelijk vast. Dat moet kunnen blijken uit ons klantendossier.
Peelen had tegenslagen gehad. Hij is in een soort schuldsanering terecht gekomen. Wij hadden bij hem ongeveer € 9.000,00 open staan en ik heb toen met Peelen afgesproken dat hij als hij € 6.000,00 in een keer zou betalen kwijting zou krijgen voor de hele schuld. Als hij dat niet zou betalen dan zou het hele bedrag opvorderbaar zijn. Die € 6.000,00 zou Peelen ineens betalen. Daarnaast kregen wij machtiging om de lopende werkzaamheden middels automatische incasso direct bij zijn bank te innen. Peelen heeft die € 6.000,00 niet ineens betaald. Hij betaalde slechts € 3.000,00 maar die incasso voor de lopende werkzaamheden liep goed. Ook deze afspraken lagen schriftelijk vast in het dossier van Peelen.
Bij Vasulana was een vast bedrag per jaar afgesproken. Dat werd maandelijks uit gefactureerd. Vasulana betaalde met horten en stoten.
Van de Zouwen had tegenslagen. Die had die al eerder gehad en toen had hij toch betaald. Op het laatst verkeerde hij weer in zwaar weer maar ik had er wel vertrouwen in dat hij uiteindelijk zou betalen. Vlak voor de aandelenoverdracht had hij een mooie opdracht gevonden bij een loonwerker uit de [plaats].
Ik heb regelmatig lijsten met debiteuren en openstaande facturen overhandigd aan [getuige 6]. Daar heb ik ook over gesproken met [getuige 6]. [getuige 6] zag dan bijvoorbeeld dat een factuur al vier jaar openstond en hij vroeg aan mij waarom ik daar niets aan deed. Ik heb hem uitgelegd dat wij in onze eigen boekhouding er voor hadden gekozen om altijd het hele factuurbedrag open te laten staan en daarnaast de deelbetalingen van de klanten afzonderlijk te boeken. De facturen werden pas afgeboekt als alles betaald was, dit wil zeggen ook de latere facturen en als alles op nul kwam te staan. Wij hadden in onze boekhouding voor deze systematiek gekozen om te voorkomen dat wij discussies zouden krijgen met klanten als die klanten zich erop zouden gaan beroepen dat zij een bepaalde deelbetaling op een bepaalde factuur hadden willen doen. [getuige 6] vond dit maar een vreemd systeem, maar daar hadden wij nu eenmaal voor gekozen en dat heb ik hem uitgelegd. Daar hebben we meermalen over gesproken voor de overdracht van de aandelen. [getuige 6] vond dit een wonderlijk systeem. Het is inderdaad nogal omslachtig. Maar [getuige 6] had daar wel begrip voor.
[…]
Op vragen van mr. Plattel antwoord ik als volgt:
Ik beoordeelde dus ieder jaar samen met mijn echtgenote hoeveel opgenomen moest worden voor de [getuige 8] dubieuze debiteuren. Het kan zijn dat dat hetzelfde bedrag was in 2011 als in 2010. Dan zal het ongeveer hetzelfde zijn geweest met een afwijking van niet meer dan een paar duizend euro en dan zal ik uit gemakzucht hetzelfde bedrag hebben aangehouden. U vraagt mij welke debiteuren ik voor welke bedragen dan als wel dubieus heb aangemerkt. Dat kan ik zo niet zeggen. Dat moet kunnen blijken uit mijn aantekeningen in mijn werkdossier. Daarvan heb ik geen kopie meer.
U toont mij productie 21 van Succes op Maat, in het bijzonder de lijst met gemarkeerde klanten van [getuige 3]. U vraagt mij welke van deze klanten ik als dubieus heb aangemerkt voor de jaarrekening 2011. Ik denk niet een. Hooguit [naam 7].U vraagt mij of ik een specificatie kan geven van de ruim € 31.000,00 die ik in de jaarrekening 2011 heb opgenomen als dubieus. Dat kan ik nu niet. Die specificatie is er echter wel. Die specificatie betreft mijn aantekeningen op de lijst van openstaande posten debiteuren per balansdatum 31 december 2011. Dit document moet zich bevinden in de administratie van de vennootschap […].
2.13.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het beroep van [gedaagde sub 2] op schuldeisersverzuim aan de zijde van Succes op Maat faalt. Nog daargelaten dat [gedaagde sub 2] hierop pas bij antwoordakte na enquête tevens akte uitlating na vermeerdering van eis en dus te laat (expliciet) een beroep doet, geldt dat hij dit verweer onvoldoende heeft onderbouwd. Hij beroept zich erop dat uit artikel 8.3 van de koopovereenkomst volgt dat er betalingsregelingen met debiteuren zijn gesloten en dat Succes op Maat dus nu niet kan beweren dat zij niet op de hoogte was van het bestaan van betalingsregelingen. In artikel 8.3 van de koopovereenkomst is echter slechts bepaald, kort gezegd, dat partijen in gezamenlijk overleg de openstaande debiteuren van de vennootschap zullen innen, “een en ander met inachtneming van de (betalings)regelingen die de vennootschap met de desbetreffende debiteur is overeengekomen.” Uit deze bepaling volgt slechts dat Succes op Maat ervan op de hoogte was dat er betalingsregelingen bestonden, maar niet met welke debiteur een dergelijke regeling was overeengekomen en wat die concrete regeling dan precies inhield. [gedaagde sub 2] heeft bovendien onvoldoende onderbouwd dat Succes op Maat geen enkele activiteit heeft ondernomen om de betreffende debiteuren te innen. Het verweer faalt.
2.14.
De rechtbank stelt vast dat tijdens de getuigenverhoren een aantal debiteuren ter sprake is gekomen van de debiteuren die staan vermeld op het overzicht van de dubieuze debiteuren per 4 april 2012 (productie 18 van Succes op Maat). Deze debiteuren komen hierna achtereenvolgens aan de orde.
Amsa Technics
2.15.
Succes op Maat voert in haar akte na enquête terecht aan dat gelet op de getuigenverklaring van de heer [gedaagde sub 2] het dubieuze karakter van deze debiteur niet ter discussie staat. Bovendien blijkt uit productie 17 van Succes op Maat dat Amsa Technics, niet is afgeboekt. [gedaagde sub 2] erkent dit blijkens zijn antwoordakte na enquête tevens akte uitlating na vermeerdering van eis ook. Amsa Technics moet dan ook als dubieus worden gekwalificeerd. Hiermee is een totaalbedrag van € 6.711,00 aan openstaande facturen gemoeid.
Duopol
2.16.
[gedaagde sub 2] heeft in zijn antwoordakte na enquête tevens akte uitlating na vermeerdering van eis erkend dat deze debiteur onder de voorziening valt. Het bijbehorende totaalbedrag aan openstaande facturen van € 7.621,28 moet dan ook worden aangemerkt als dubieus.
Golden Age (Movi en Movico)
2.17.
De heer [gedaagde sub 2] heeft verklaard dat hij ervan uitging dat de openstaande facturen van Golden Age na het overlijden in maart 2012 van de directeur, de heer [naam 3], wel zouden worden betaald omdat de kinderen van [naam 3] de onderneming zouden voortzetten. Of dit nu wel of niet het geval is, uit het overzicht van openstaande posten (productie 23 van Succes op Maat) blijkt dat alle facturen vanaf de zomer van 2011 openstaan. Gelet hierop had [gedaagde sub 2] deze debiteuren als dubieus moeten aanmerken. Hiermee is een bedrag van € 3.999,75 (Golden Age), € 944,16 (Movi) en € 5.558,57 (Movico), dus in totaal € 10.502,48 gemoeid.
Hebru/Wai-Ling/Ming’s Wokpalace
2.18.
De getuige [getuige 3] heeft verklaard dat er bij Hebru enorme vorderingen van de fiscus en andere crediteuren lagen. [gedaagde sub 2] heeft dit niet weersproken, maar heeft zelf verklaard dat het samenstellen van de jaarrekening en het indienen van een aangifte voor Hebru zou leiden tot grote fiscale claims. Naar het oordeel van de rechtbank had het een en ander voor [gedaagde sub 2] aanleiding moeten zijn om voor de openstaande facturen een voorziening te treffen. Succes op Maat heeft gemotiveerd betwist dat een afspraak tussen [gedaagde sub 2] en mevrouw [naam 4] van Hebru over de betaling van de openstaande facturen zou zijn vastgelegd in het digitale en/of fysieke dossier. Ook heeft Succes op Maat gemotiveerd betwist, namelijk door overlegging van een e-mail van mevrouw [naam 4] van 14 maart 2013 aan Succes op Maat (haar productie 32), dat mevrouw [naam 4] toezeggingen heeft gedaan over eventuele betaling van de facturen vanuit de andere vennootschap, zoals de heer [gedaagde sub 2] heeft verklaard. Dat mevrouw [naam 4] enige maanden voor de overname enkele facturen voor Wai-Ling en Hebru heeft voldaan, zoals [gedaagde sub 2] aanvoert, doet aan het voorgaande niet af. Met Hebru (€ 9.210,00), Wai-Ling (€ 2.355,00) en Ming’s Wokpalace (€ 7.174,50) is in totaal een bedrag van € 18.739,50 aan openstaande facturen gemoeid.
HJ Montage/Kramer Holding
2.19.
De getuige [getuige 3] heeft verklaard dat HJ Montage een doorstarter betrof met meerdere problemen, met een curator en met leveranciers en onderaannemers, en dat achter deze vennootschap de heer [naam 1] zat – door de heer [gedaagde sub 2] [naam 5] genoemd – met wie [gedaagde sub 2] ook problemen had. De getuige [gedaagde sub 2] heeft verklaard dat HJ Montage in liquiditeitsproblemen was gekomen doordat een grote opdrachtgever failliet is gegaan. Gelet hierop en gelet op het feit dat de facturen van HJ Montage en het daarmee samenhangende Kramer Holding blijkens het overzicht in productie 23 van Succes op Maat al vanaf 2009 respectievelijk september 2008 openstaan, kwalificeren deze debiteuren naar het oordeel van de rechtbank als dubieus. Dat de debiteuren hebben toegezegd te betalen zodra zij gelden van de Belgische vereffenaar hebben ontvangen, leidt niet tot een ander oordeel nu geheel onduidelijk is of deze vereffenaar inderdaad gaat uitkeren en, zo ja, wanneer en hoeveel. Het gaat hier om openstaande facturen ten bedrage van € 2.719,74 (HJ Montage) en € 17.566,57 (Kramer Holding), samen € 20.286,31.
[naam 8]
2.20.
Met deze debiteur is een betalingsregeling overeengekomen. In het tussenvonnis (4.14) heeft de rechtbank overwogen dat de enkele omstandigheid dat het zeker 30 maanden kost om de verschuldigde bedragen geïnd te krijgen, niet leidt tot de conclusie dat hier sprake is van een dubieuze debiteur. [gedaagde sub 2] voert aan dat de betalingsregeling wordt nagekomen. De getuige [getuige 1] heeft echter verklaard dat uit zijn onderzoek in 2013 is gebleken dat [naam 8] na april 2012 slechts een paar honderd euro heeft betaald. Gelet hierop en aangezien [gedaagde sub 2] op de hoogte was van de financiële status van [naam 8], had het op de weg van [gedaagde sub 2] gelegen om voor deze debiteur een voorziening op te nemen. Dat is niet gebeurd en een bedrag van € 6.833,44 staat nog open.
[naam 6]
2.21.
Deze debiteur is volgens de getuige [getuige 3] geen klant meer per eind 2011. De getuige [gedaagde sub 2] heeft verklaard dat een betalingsregeling met [naam 6] was overeengekomen, maar Succes op Maat voert terecht aan dat daarvan niets blijkt uit de administratie (productie 23 van Succes op Maat), aangezien daarin geen deelbetalingen zijn opgenomen. Een bedrag van € 3.804,19 staat nog open. Aangezien de oudste openstaande facturen dateren van medio 2011, had het voor de hand gelegen als [gedaagde sub 2] hiervoor een voorziening had getroffen.
Peelen
2.22.
[gedaagde sub 2] erkent in zijn antwoordakte na enquête tevens akte uitlating na vermeerdering van eis dat – zoals Succes op Maat betoogt – voor het bedrag van € 3.000,00 een voorziening moet worden getroffen. Dit staat dan ook vast.
Vasu-Lana
2.23.
De getuige [getuige 3] heeft verklaard dat Vasu-Lana al geruime tijd in zwaar weer verkeerde. De verklaring van de heer [gedaagde sub 2], dat Vasu-Lana met horten en stoten betaalde, sluit daarbij aan. Pas bij antwoordakte na enquête tevens akte uitlating na vermeerdering van eis voert [gedaagde sub 2] aan dat deze debiteur begin 2012 aan hem heeft meegedeeld dat alle problemen waren opgelost en dat medio 2012 tot betaling zou worden overgegaan. Die stelling komt te laat en is bovendien niet onderbouwd. Gezien het voorgaande en omdat de facturen vanaf eind 2010 onbetaald bleven, had [gedaagde sub 2] deze debiteur als dubieus moeten aanmerken. Het gaat om een totaalbedrag van € 4.212,60 aan openstaande facturen.
[naam 9]
2.24.
Volgens de getuigenverklaring van [getuige 3] zakte het bedrijf van [naam 9] door de crisis in de bouw steeds verder af en had het driekwart van zijn machinepark moeten verkopen. De verklaring van de heer [gedaagde sub 2] is hiermee in lijn; ook hij verklaart dat [naam 9] in zwaar weer verkeerde. De enkele omstandigheid dat [gedaagde sub 2] er wel vertrouwen in had dat [naam 9] uiteindelijk zou betalen en dat in januari 2012 nog een deelbetaling van € 2.500,00 is gedaan, is onvoldoende om voor een dergelijke debiteur geen voorziening te treffen. Een bedrag van € 8.980,73 staat open, maar blijkens het overzicht van Succes op Maat zelf merkt zij deze debiteur voor een bedrag van € 5.000,00 aan als dubieus.
[naam 2]
2.25.
De getuige [getuige 3] heeft verklaard dat deze debiteur al langere tijd in zwaar weer zat en overal behoorlijke schulden had. Volgens de heer [gedaagde sub 2] echter was met deze debiteur een betalingsregeling getroffen en voldeed hij daaraan keurig. Succes op Maat voert echter terecht aan dat uit niets van deze betalingsregeling blijkt en dat uit haar productie 23 juist blijkt dat op 19 februari 2013 slechts twee deelbetalingen zijn verricht, een van € 200,00 en een van € 800,00. Van de overige deelbetalingen, die [gedaagde sub 2] in zijn antwoordakte na enquête tevens akte uitlating na vermeerdering van eis vermeldt, blijkt niets. Een bedrag van € 4.773,37 staat nog open, maar Succes op Maat heeft deze debiteur voor € 2.058,70 als dubieus aangemerkt.
Conclusie ten aanzien van deze bewijsopdracht
2.26.
De rechtbank stelt vast dat tijdens de getuigenverhoren niet alle debiteuren aan de orde zijn geweest die volgens Succes op Maat – op wie de bewijslast rust – als dubieus moeten worden aangemerkt. Succes op Maat heeft met betrekking tot die debiteuren ook niet op andere wijze bewijs bijgebracht. Aldus is Succes op Maat ten aanzien van de niet besproken debiteuren op haar overzicht niet geslaagd in het opgedragen bewijs. Ten aanzien van de wel besproken debiteuren is zij dat gezien het voorgaande wél. Concreet is Succes op Maat geslaagd in het bewijs dat de dubieuze debiteuren ten tijde van ondertekening van de koopovereenkomst op 4 april 2012 een bedrag van € 88.769,50 inclusief btw hebben belopen (€ 6.711,00 + € 7.621,28 + € 10.502,48 + € 18.739,50 + € 20.286,31 + € 6.833,44 + € 3.804,19 + € 3.000,00 + € 4.212,60 + € 5.000,00 + € 2.058,70) oftewel € 74.596,22 exclusief btw. Op de balans van de vennootschap van 15 december 2011 is echter een bedrag van € 31.579,00 exclusief btw als voorziening opgenomen. Dat is dus te weinig. In zoverre is sprake van een inbreuk op artikel 6.11 van de koopovereenkomst. De schade die Succes op Maat als gevolg hiervan heeft geleden kan worden vastgesteld op € 43.017,22 (€ 74.596,22 -/- € 31.579,00). De vordering op dit punt is tot dat bedrag toewijsbaar en moet voor het overige worden afgewezen.
Introductie van relaties en overdracht van klanten
2.27.
Succes op Maat moest verder bewijzen dat de heer [gedaagde sub 2] zich niet coöperatief heeft opgesteld bij de overdracht van de klanten en de dossiers.
2.28.
De getuige [getuige 1] heeft over dit onderwerp niets verklaard, zodat zijn verklaring niet bijdraagt tot het bewijs op dit punt. Hetzelfde geldt voor de getuigen [getuige 2] en [getuige 4]. De getuige [getuige 7] heeft verklaard dat zij niet betrokken is geweest bij de overdracht van de klanten en dossiers door [gedaagde sub 2] aan [getuige 6]. Ook haar verklaring draagt dus niet bij tot het bewijs op dit punt.
2.29.
De getuige [getuige 3] heeft hierover wel verklaard, namelijk:
Reeds voor de overdracht, maar ook daarna, heeft [gedaagde sub 2] regelmatig tegen mij gezegd dat hij niet van zins was om mee te werken aan de overdracht en dat hij zo gauw mogelijk naar Portugal wilde gaan. Vlak voor de overdracht zei hij tegen mij dat hij de sleutels en de telefoon bij de overdracht op het bureau zou gooien en dat ze het dan maar verder moesten uitzoeken. Zo heeft [gedaagde sub 2] zich ook gedragen. Na de overdracht kwam hij niet opdagen. In eerste instantie kwam hij in mijn herinnering een week lang niet op de zaak. Daarna kwam hij wel, maar dan deed hij niks. Hij wilde bijvoorbeeld niet meegaan naar klanten, dit wil zeggen alleen als hij er echt niet onder uit kon. Ik noem als voorbeeld onze klant [naam 10]. [gedaagde sub 2] had nog de avond voor de overdracht met deze klant gesproken, maar na de overdracht weigerde hij om met [getuige 5] naar deze klant toe te gaan. De bedoeling was dat [getuige 5] met hem samen naar de klant toe zou gaan om [getuige 5] te introduceren. [getuige 5] had een afspraak gemaakt met de klant om langs te komen en [gedaagde sub 2] weigerde toen om mee te gaan. De klanten hadden een brief gekregen waarin stond dat Succes op Maat de zaak had overgenomen en meerdere van die klanten hebben daarna gebeld en die wilden [gedaagde sub 2] spreken, maar [gedaagde sub 2] was niet bereikbaar. Het betreft onder meer de heer [naam 11], een grote klant. Daar viel ook [naam 12] onder. Die kenden [gedaagde sub 2] privé al heel lang en ook zakelijk. [naam 11] wilde weten hoe het in elkaar zat. Hij heeft van [gedaagde sub 2] geen uitleg gekregen. [naam 11] heeft tegen mij gezegd dat hij als klant zou zijn gebleven als hij die uitleg van [gedaagde sub 2] had gekregen, maar dat is dus niet gebeurd en [naam 11] is vertrokken. [naam 11] is naar ONS gegaan. Ik heb ook van de medewerkers van ONS gehoord dat [naam 11] nooit zou zijn overgestapt als hij goed was behandeld door [gedaagde sub 2]. Zo waren er nog meer klanten waar [gedaagde sub 2] niet naartoe wilde gaan om de overdracht goed te begeleiden, maar het is wel veel gevraagd om nu uit mijn hoofd nog namen te noemen.
[…]
Op vragen van mr. Geffroy:
U vraagt mij nader over die afspraak met [naam 10] na de overdracht. Ik was er niet bij toen die afspraak werd gemaakt. Ik weet dus ook niet wie die afspraak heeft gemaakt. Ik was alleen bekend met het bestaan van die afspraak. [gedaagde sub 2] wilde niet meegaan naar [naam 10]. Hij heeft mij niet gezegd waarom hij niet mee wilde gaan en ik wist dat ook niet. U vraagt mij naar de gezondheid van de echtgenote van [gedaagde sub 2]. Ik weet dat zij een tijd daarvoor uit de roulatie is geweest en dat zij nog steeds niet helemaal in orde was. Ik ben niet bekend met ziekenhuisbezoeken.
[…]
U vraagt mij hoe [gedaagde sub 2] erbij zat op kantoor. Mijn antwoord is: achter een bureau met een kop koffie. Het was een ruimte die aan twee zijden ramen had, aan de buitenkant en aan de binnenkant met zicht op de hal. Er zat een deur in die ruimte. De deur was dicht en kon alleen opengemaakt worden met een soort chipkaart, dat noemen ze een tag. [gedaagde sub 2] had zelf niet de beschikking over die kaart. Hij kon dus zelf niet naar binnengaan in zijn kantoor, maar hij kon er wel uit. Dit was in de maanden juli en augustus. Er stond niets in die kamer. Als daar al een computer gestaan heeft, dan was die voor [gedaagde sub 2] niet toegankelijk, omdat hij niet geautoriseerd was op het netwerk. Volgens mij stond er geen telefoon in die kamer.
[…]
U vraagt mij hoe ik weet dat [naam 11] geen contact kon krijgen met [gedaagde sub 2]. Dat heb ik gehoord van [naam 11]. [naam 11] heeft tegen mij gezegd dat hij meerdere malen had geprobeerd om [gedaagde sub 2] te bereiken, zowel via kantoor als op zijn privénummer en dat dat niet was gelukt.
2.30.
De getuige [getuige 5] heeft verklaard:
Ik ben vanaf mijn indiensttreding met [gedaagde sub 2] naar klanten toegegaan. […] U vraagt hoe lang dit is doorgegaan dat ik samen met [gedaagde sub 2] sprak met de cliënten. Ik denk grofweg vijf of zes weken.Er was een gesprek bij ons op kantoor met iemand van café Rijnpoort, een bestaande klant van ons. Achteraf bleek dat geen bestaande klant te zijn, maar hij was nog wel in het bestand opgenomen. Ik legde aan die klant uit dat wij ons vooral richtten op het MKB. [gedaagde sub 2] zei toen dat dit een afkorting was van mond- en klauwzeer en dat dat soort afkortingen bij hem op kantoor nooit gebruikelijk was, maar bij Succes op Maat wel. Bij een andere klant, Kusters in Bemmel, zijn wij samen langsgegaan en daar zei [gedaagde sub 2] tegen de klant dat Succes op Maat allerlei aanvullende diensten in huis had die die klant helemaal niet nodig had. Bij een andere klant, een autobedrijf in Tiel waar ik nu geen naam van weet, zijn wij samen langsgegaan en toen was [gedaagde sub 2] slordig gekleed. Hij had een touwtje door zijn schoenen in plaats van een veter, zijn overhemd hing half uit de broek en hij had een vlek op zijn colbert, een vlek van een aantal centimeters op de revers. Daar zei [gedaagde sub 2] tegen de klant dat Succes op Maat zijn bedrijf had overgenomen en dat hij hoopte dat het goed zou gaan in de toekomst, maar zijn houding straalde volgens mij uit dat hij daar zelf geen vertrouwen in had. Wij hadden tevoren afgesproken dat bij de klanten niet verteld zou worden dat [gedaagde sub 2] naar Portugal zou gaan. Dat heeft [gedaagde sub 2] toch gezegd en wel vrij kort na de overdracht. Wij waren bij een klant, Parema in ’s Heerenberg, en daar zei [gedaagde sub 2] tegen de klant dat hij zo snel mogelijk naar Portugal zou gaan. Die klant had daar toen nog opmerkingen over. De klant zei dat hij zich afvroeg of de overdracht dan wel goed zou verlopen omdat [gedaagde sub 2] kort tevoren ook al in Portugal was geweest. Verder was er een klant, [naam 10], een schoenmakerij in [plaats]. Wij hadden afgesproken dat [gedaagde sub 2] en ik naar die klant toe zouden gaan. Dat was al in het begin, kort na de overdracht. [gedaagde sub 2] ging daar eerst mee akkoord en toen is die afspraak met de klant gemaakt. Daarna echter zei [gedaagde sub 2] dat hij weigerde om mee te gaan naar deze klant, omdat deze klant al eerder naar Succes op Maat zou overstappen en dus geen introductie nodig had. Vervolgens ben ik alleen naar die klant toegegaan en die klant was toen behoorlijk ontstemd. Hij zei dat dit geen pas had en dat afgesproken was dat wij met z’n tweeën bij hem langs zouden komen. Dit is ook gebeurd bij bloemenzaak De Gendt te Gendt. Daar was de afspraak duidelijk gemaakt dat wij samen daar naar toe zouden gaan, maar toen het zover was, was [gedaagde sub 2] onbereikbaar en ben ik maar alleen gegaan. Verder zijn wij samen naar café De Rijk in Huissen toegegaan. [gedaagde sub 2] bleek die eigenaar goed te kennen en zij hebben toen samen langdurig gesproken over het leven op de kermis en over uitgaan. Ik kwam in tijdnood, want wij hadden een volgende afspraak staan en in dat gesprek met De Dijk is het er helemaal niet van gekomen dat Succes op Maat gepresenteerd werd, althans niet in voldoende mate.
Er zijn ongetwijfeld meer gelegenheden geweest waarbij [gedaagde sub 2] zich niet coöperatief heeft opgesteld, maar op dit moment schieten mij daarvan geen concrete voorbeelden te binnen.
Op vragen van mr. Plattel:
U noemt MBL Reclame. Daar zijn wij samen naar toe gegaan, maar voerde [gedaagde sub 2] het woord en werd ik genegeerd. Wat betreft de overdracht zei [gedaagde sub 2]: dit is de club die ons heeft overgenomen en dit is de accountmanager. Daarbij zei hij dat die klant helemaal geen accountmanager nodig had en dat het vroeger toch altijd goed was gegaan. Ik werd compleet genegeerd en kreeg niet de mogelijkheid om mij fatsoenlijk te presenteren. U noemt autobedrijf De Nieuwe Kade. Daar zijn [gedaagde sub 2] en ik samen naar toe gegaan. Het was tussen [gedaagde sub 2] en die eigenaar een sfeer van oude jongens krentenbrood. [gedaagde sub 2] vroeg hoe het ermee ging in het autobedrijf. Die man zei dat het wel weer wat minder slecht zou worden en [gedaagde sub 2] zei daarop terug: dat is maar goed, want anders zit je de hele dag met je ding te spelen.
[…]
Op vragen van mr. Geffroy:
Ten tijde van de overdracht was [gedaagde sub 2] in het bezit van een mobiele telefoon die bestemd was voor zakelijk gebruik. Het telefoonnummer van die telefoon was bekend bij de klanten. Ik kreeg van [getuige 6] de opdracht om die telefoon bij [gedaagde sub 2] in te nemen. Mij was doorgegeven dat dat telefoontje op kantoor zou liggen. Ik kon dat telefoontje eerst niet vinden. Een paar dagen later trof ik het aan op het kantoor van [getuige 3]. Ik heb die telefoon toen ingenomen en bij mij gehouden. Ik werd op die telefoon gebeld door klanten. Ik heb dat telefoontje niet meer teruggegeven aan [gedaagde sub 2].
2.31.
De getuige [getuige 6] heeft verklaard:
Wat betreft de overdracht van klanten en dossiers was overeengekomen dat [gedaagde sub 2] dit zorgvuldig zou doen. Bij de notaris echter zei hij: het is mijn pakkie an niet meer. De afspraak was dat hij zijn zakelijke telefoon bij zich zou houden om de klanten te woord te staan en de overgang uit te leggen. Dat heeft [gedaagde sub 2] niet gedaan. Hij bleek die telefoon niet op zak te hebben. Reeds bij de notaris gooide hij de telefoon en de kantoorsleutels op het bureau. Ik vroeg hem toen om die telefoon en die sleutels toch bij zich te houden zodat hij zijn kantoor in en uit kon en de klanten te woord kon staan. Hij heeft die sleutels en die telefoon toen wel meegenomen. Daarna kwam er een stroom van berichten via het reguliere kantoornummer binnen dat [gedaagde sub 2] niet bereikbaar was op dat mobiele nummer van zijn zakelijke telefoon. Toen heb ik [getuige 5] opdracht gegeven om die telefoon in te nemen. Daar heeft een aantal dagen tussen gezeten.
2.32.
De getuige [getuige 8] in de contra-enquête heeft niets verklaard over de opstelling van de heer [gedaagde sub 2] bij de overdracht van de klanten en de dossiers.
2.33.
De heer [gedaagde sub 2] heeft als getuige in de contra-enquête verklaard:
Ik herken mij totaal niet in de verklaring van [getuige 5]. Ik was alleszins bereid om al het nodige te doen om de klanten en de dossiers op een behoorlijke manier over te dragen. Ik heb er zelfs op aangedrongen dat mevrouw [getuige 7] meteen na de overdracht alle klanten zou bellen om afspraken te maken voor de bespreking waarin die overdracht zou worden uitgelegd. Daarop heb ik aangedrongen niet bij de heer [getuige 6] zelf, maar bij mevrouw [naam 13] of meneer [naam 14]. Dat is echter niet gebeurd. Ik mocht eigenlijk niks meer doen na de overdracht. Als klanten voor mij langs kwamen, dan kreeg ik ze niet te spreken maar werden zij te woord gestaan door iemand anders. Als klanten mij wilden opbellen, dan werden ze niet naar mij doorverbonden. Ze konden mij ook niet rechtstreeks bellen want ik had mijn mobiele telefoon, die ik zowel voor privé als voor het werk gebruikte, moeten inleveren. Dit was ongeveer een week na de overdracht. Wel werd mij gevraagd om met [getuige 5] naar een paar klanten toe te gaan. Dat zijn er misschien 30 of 35 van de 150 geweest. Het klopt dat ik een middag niet mee ben gegaan naar [naam 10] en Hebru. De reden daarvoor was dat ik ’s ochtends mijn kantoor niet binnen kon. Het bleek dat een ander slot op de deur gezet was. Dat hoorde ik van [naam 14]. [naam 14] zei tegen mij dat [getuige 6] mij de toegang tot kantoor had ontzegd en dat ik later zou horen waarom. Toen ben ik naar huis gegaan. Mijn vrouw raakte erg overstuur. Zij heeft hartproblemen en wij moesten toen naar het ziekenhuis. Toen heb ik gemaild dat ik ’s middags niet met [getuige 5] zou meegaan. Ik heb nog uitgelegd dat [naam 10] daar ongetwijfeld geen problemen mee zou hebben en dat de afspraak verzet zou kunnen worden. En ik heb uitgelegd dat mijn begeleiding bij Hebru niet nodig was, omdat ik had begrepen dat Succes op Maat al eerder was geïntroduceerd bij Hebru. Dit ging dus om een werkafspraak en daar hoefde ik niet bij te zijn.Bij alle klanten die ik samen met [getuige 5] heb bezocht werd uiteindelijk het gesprek goed afgesloten met de intentie om door te gaan met Succes op Maat. Succes op Maat had meer dienstverlening in huis dan [gedaagde sub 2] Accountservices, in het bijzonder op het terrein van debiteurenbeheer, incasso’s en juridisch advies. Dat was dus een uitbreiding van de dienstverlening. Ik moest de klanten introduceren en ik vertelde ze dat we zouden gaan samenwerken, waarbij [getuige 5] het nieuwe aanspreekpunt zou worden. De tot dan toe verleende dienstverlening zou hetzelfde blijven, maar er waren dus meer mogelijkheden. [getuige 5] deed daarna zijn verhaal. [getuige 5] presenteerde zich als een commerciële man en hij had het vooral over het debiteurenbeheer en de incasso’s en de juridische adviezen. Daarbij zei [getuige 5] dat hij zelf net zoveel verstand had van boekhouding als een koe van touwtje springen. Dat vond ik een erg ongelukkige opmerking. Ik zag ook klanten bedenkelijk kijken over die aanvullende dienstverlening en ik zag ze denken wat gaat me dit niet allemaal kosten. Ik heb toen sommige klanten, waaronder Kusters, gerust gesteld en gezegd dat zij als ze die aanvullende diensten niet nodig hadden daarvoor dan ook niet zouden hoeven te betalen.Ik heb niet afgesproken dat ik niet zou vertellen dat ik naar Portugal zou gaan. Ik heb wel toegezegd dat ik daar zelf niet over zou beginnen. Een aantal van mijn relaties kenden echter mijn droom dat ik naar Portugal wou gaan na mijn pensioen. Met name de heer [naam 15] wist dit heel goed. Hij vroeg meteen: en wanneer ga je nu naar Portugal? Ik heb geen uitnodiging gehad om mee te gaan naar bloemenzaak De Gendt. Ik was wel bereikbaar. Ik was gewoon op kantoor en hield mijn thuismail in de gaten.De Nieuwe Kade is een bedrijf van een paar nogal rauwe jongens. Het betreft een garage met allerlei pin-ups aan de muur. Daar hoort een bepaald taalgebruik bij en daar heb ik mij altijd aan aangepast.
[…]
Ik ben het totaal niet eens met de verklaring van de heer [getuige 3].
2.34.
Naar het oordeel van de rechtbank is Succes op Maat er niet in geslaagd te bewijzen dat de heer [gedaagde sub 2] zich niet coöperatief heeft opgesteld bij de overdracht van de klanten en de dossiers. Weliswaar verklaren de getuigen [getuige 3] en [getuige 6] dat de heer [gedaagde sub 2] zijn sleutels en telefoon bij de notaris op het bureau heeft gegooid, maar [getuige 6] verklaart ook dat de heer [gedaagde sub 2] deze vervolgens toch heeft meegenomen. Bovendien heeft de heer [gedaagde sub 2] een afdoende verklaring gegeven voor het feit dat hij – zoals Succes op Maat hem verwijt – voor klanten telefonisch niet bereikbaar is geweest. Slechts enkele dagen nadat een deel van de klantenkring per brief was geïnformeerd over de samenwerking tussen Succes op Maat en [gedaagde sub 2], is de zakelijke mobiele telefoon van de heer [gedaagde sub 2], die hij naar eigen zeggen ook privé gebruikte, op verzoek van [getuige 6] ingenomen door [getuige 5]. Het spreekt voor zich dat klanten de heer [gedaagde sub 2] vervolgens niet meer konden bereiken, maar dit kan de heer [gedaagde sub 2] dan niet worden tegengeworpen. Overigens noemt de getuige [getuige 3] uitsluitend het bedrijf [naam 11] dat de heer [gedaagde sub 2] niet te pakken kreeg en naar aanleiding daarvan als klant zou zijn opgestapt. Dat is onvoldoende voor de conclusie dat de heer [gedaagde sub 2] zich niet coöperatief zou hebben opgesteld bij de overdracht van de klanten en dossiers. Sterker, volgens de getuigenverklaring van [getuige 3] zat de heer [gedaagde sub 2] na de overname slechts met een kop koffie in een lege ruimte, mogelijk zonder computer en als er al een computer stond, kon de heer [gedaagde sub 2] daar niets mee omdat hij niet was geautoriseerd voor het netwerk. Hoe de heer [gedaagde sub 2] dan zijn werk moest doen en coöperatief kon zijn bij de overdracht van de klanten en dossiers onderbouwt Succes op Maat niet. Evenmin onderbouwt Succes op Maat welke klanten precies de relatie hebben opgezegd en waarom zij dat hebben gedaan. In haar akte na enquête zegt zij hierover slechts: “Dit zal niet voor niets zijn geweest.” Dit is speculatief en onvoldoende concreet om hieraan conclusies te verbinden over de opstelling van de heer [gedaagde sub 2] en de gevolgen daarvan. De heer [gedaagde sub 2] heeft verder een plausibele verklaring gegeven voor het feit dat hij aan de klant Parema heeft verteld over zijn aanstaande vertrek naar Portugal. Die klant was op de hoogte van de plannen van de heer [gedaagde sub 2] om na zijn pensioen naar Portugal te vertrekken. Het ligt dan ook voor de hand dat de klant tijdens het gesprek met de heer [gedaagde sub 2] over de overname door Succes op Maat heeft gevraagd naar de status van die plannen en dat de heer [gedaagde sub 2] daarop vervolgens naar waarheid heeft geantwoord. Overigens is het bestaan van de door Succes op Maat gestelde afspraak dat de heer [gedaagde sub 2] niet zou vertellen dat hij naar Portugal zou vertrekken niet komen vast te staan, nu zij niet is onderbouwd en bovendien door [gedaagde sub 2] uitdrukkelijk wordt betwist.
2.35.
De conclusie uit het voorgaande is dat Succes op Maat niet heeft bewezen dat de heer [gedaagde sub 2] zich niet coöperatief heeft opgesteld bij de overdracht van de klanten en de dossiers. Dit betekent dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde sub 2] in strijd heeft gehandeld met de artikelen 9.1 en 9.2 van de koopovereenkomst. Van verbeurde boetes is in zoverre dan ook geen sprake. De vordering van Succes op Maat moet in zoverre worden afgewezen.
Negatieve uitlatingen naar klanten en medewerkers
2.36.
Succes op Maat is voorts opgedragen te bewijzen dat de heer [gedaagde sub 2] zich negatief heeft uitgelaten naar klanten en/of medewerkers van de vennootschap.
2.37.
De getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 8] hebben niets verklaard over negatieve uitlatingen van de heer [gedaagde sub 2] naar klanten en/of medewerkers. Hun verklaringen dragen dus niet bij tot het bewijs op dit punt.
2.38.
De getuige [getuige 3] heeft daarover wel verklaard, namelijk:
[gedaagde sub 2] schetste bij mij een negatief beeld van [getuige 6], inhoudend dat [getuige 6] geen geld had en ook geen verstand van zaken, althans niet van accountancy. [gedaagde sub 2] zei tegen mij dat wij, dit wil zeggen het personeel dat bleef zitten maar zo gauw mogelijk moesten proberen om een andere baas te krijgen, omdat het na de overdracht heel snel fout zou gaan. Er werd een negatief beeld van [getuige 6] geschetst. Daarin kwam ook [naam 16] naar voren. Wat daar precies aan de hand is geweest, weet ik niet. Wel weet ik dat het betrekking had op het binnen zonder kloppen verhaal. Dat had te maken met incassopraktijken. Wij moesten dat maar opzoeken, maar dat heb ik zelf nooit gedaan. Dit werd tegen mij gezegd door [gedaagde sub 2], maar ook door een aantal klanten. U vraagt namen. Ik noem de heer [getuige 8] van Juresta, [naam 17] van een horecabedrijf en Jelijs van het gelijknamige bedrijf. Omdat ik dat van verschillende kanten hoorde ging ik daar wel aan geloven, althans [getuige 6] in twijfel trekken. Van verschillende kanten door verschillende personen werd [getuige 6] een oplichter genoemd. [gedaagde sub 2] heeft dat gezegd tegen mij, maar ook verschillende klanten. Hoe die aan die informatie kwamen, weet ik niet. Ik heb zelf geen naspeuringen gedaan. Dat heb ik [gedaagde sub 2] ook horen zeggen tegen twee medewerksters van ons kantoor, [naam 18] en [getuige 7]. Ik heb dat [gedaagde sub 2] niet zelf horen zeggen tegen klanten, maar klanten kwamen wel langs met de vraag hoe het zat en dan vermoed ik dat zij negatieve berichten van [gedaagde sub 2] hadden gekregen, maar ik ben daar zelf niet bij geweest.
2.39.
De getuige [getuige 4] heeft hierover onder meer verklaard:
[gedaagde sub 2] gaf altijd een etentje voor het personeel en de partners in januari en juni. Daar ben ik bij geweest. Dat was onder meer vorig jaar, dus in 2012. Dat betrof een etentje voor het nieuwe jaar, dus ergens in januari, en een etentje in juni ter gelegenheid van zijn verjaardag. Na beide etentjes heb ik persoonlijk gesproken met [gedaagde sub 2]. [gedaagde sub 2] zei tegen mij dat hij zijn zaak niet wilde verkopen aan Succes op Maat, nog niet voor een miljoen, omdat dat de grootste oplichter van Arnhem was. Hij zei tegen mij dat hij alles zou boycotten en dat mijn man ontslag moet nemen omdat de directeur van Succes op Maat de grootste crimineel is. Ik heb nog gezegd tegen [gedaagde sub 2]: hoe kun je dat nou zeggen? Ik heb tegen hem en zijn vrouw gezegd dat ik niet over mensen kan oordelen die ik niet ken. Mevrouw [gedaagde sub 2] zei ook dat Succes op Maat er niets van kon bakken en dat ze er geen kaas van had gegeten.
2.40.
De getuige [getuige 5] heeft in dit kader verklaard:
Omstreeks half juli zei [gedaagde sub 2] tegen mij in de auto dat de mensen van Succes op Maat allemaal incompetent waren, met weinig verstand van zaken en weinig of geen ervaring. Verder zei hij dat [getuige 6] een crimineel was en zei hij tegen mij dat het jammer was dat ik daar in dienst was en hij zei: anders word jij ook zo. Ook zei hij dat wij een te dure huishouding hadden met betrekking tot de huisvesting. Bij een andere gelegenheid, bij ons op kantoor, zei [gedaagde sub 2] met stemverheffing tegen mij dat hij één hele grote vijand had. Ik vroeg toen: wie dan? Hij zei dat ik dat wel wist want dat dat die lange was, daarmee doelende op de heer [getuige 6] en hij zei daarbij dat daar nu dus een kleine bij was gekomen en daarmee bedoelde hij volgens mij mij. [gedaagde sub 2] heeft meerdere malen tegen mij gezegd dat de werkwijze van Succes op Maat omslachtig en tijdrovend was en niet voldeed aan de eisen van zijn eigen organisatie. Daarbij zei hij dat mijn functie, die van accountmanager, daar helemaal niet bij thuis hoorde.
2.41.
De getuige [getuige 6] heeft in dit verband verklaard:
Gisteren heb ik met [getuige 3] gesproken over wat er vandaag zou gebeuren. Wij zitten immers samen op kantoor en dat is normaal. [getuige 3] liep gisteren helemaal leeg. Hij zei tegen mij dat hij met [gedaagde sub 2] had afgesproken dat ze er samen alles aan zouden doen om de overdracht te saboteren. Dat was op voorstel van [gedaagde sub 2]. Daarna echter had hij, zo zei [getuige 3], met zijn vrouw gesproken. Zijn vrouw had hem aangeraden om eens nader onderzoek te doen wie zijn werkgever eigenlijk was. [gedaagde sub 2] had mij een oplichter en een crimineel genoemd. Toen is [getuige 3], zo zei hij, gaan nadenken en is hij op die sabotage teruggekomen. Hij zei tegen mij dat hij op dat punt toch wel een grote fout had gemaakt. Rond 12/13 augustus heeft [getuige 3] met mij besproken dat [gedaagde sub 2] zo spoedig mogelijk weg moest gaan. Dit was naar aanleiding van een nieuwe interventie van [gedaagde sub 2] en een voorstel aan [getuige 3] om de boel te boycotten.
Van [getuige 7], die nog steeds bij ons werkzaam is, heb ik ook gehoord dat [gedaagde sub 2] mij een oplichter en een crimineel noemde. Dat heb ik ook gemerkt aan klanten, maar niet direct van hen gehoord.
2.42.
De getuige [getuige 7] heeft in dit kader verklaard:
Ik heb nooit gehoord dat [gedaagde sub 2] zich naar klanten toe negatief heeft uitgelaten over [getuige 6]. [gedaagde sub 2] heeft zich ook naar mij toe niet negatief uitgelaten over [getuige 6]. Ik heb hem nooit horen zeggen dat hij [getuige 6] een oplichter vond. Wel heb ik een keer van [gedaagde sub 2] gehoord dat hij een afspraak had gemaakt met [getuige 6] om dingen te bespreken en dat [getuige 6] niet was komen opdagen. Dit heeft [gedaagde sub 2] zelfs meerdere keren gezegd, maar ik ben daar zelf niet bij betrokken geweest.
2.43.
De heer [gedaagde sub 2] heeft als getuige in de contra-enquête onder meer verklaard:
Het klopt dat er twee keer per jaar een etentje was waarbij ook de partners werden uitgenodigd. Het kan zijn dat ik in januari 2012 met mevrouw [getuige 3] heb gesproken over het bedrijf, hoewel we dat normaal niet deden. Toen speelde net dat er problemen waren met de verkoop en de overdracht. Er zou een kort geding komen. Het kan zijn dat ik toen mijn teleurstelling heb geuit. Maar ik heb nooit tegen mevrouw [getuige 3] of iemand anders van het bedrijf gezegd dat [getuige 6] een crimineel en/of een oplichter is. Dat heb ik nooit tegen iemand gezegd, ook niet tegen meneer [getuige 5]. Ik wist niet dat [getuige 6] was voorgekomen in het programma van [naam 16]. Toen ik met [getuige 5] bij een klant in [plaats] kwam moest [getuige 5] de auto eerst parkeren. Intussen ging ik vast naar binnen en sprak ik met de klant, [naam 17]. [naam 17] zei tegen mij dat hij gegoogeld had en dat hij daar gevonden had dat [getuige 6] bij [naam 16] was geweest.
2.44.
Bij de waardering van deze getuigenverklaringen stelt de rechtbank voorop dat, anders dan Succes op Maat in haar akte na enquête aanvoert, de heer [gedaagde sub 2] in dit verband niet is aan te merken als partijgetuige. [gedaagde sub 2] is hier immers niet de partij waaraan het bewijs is opgedragen en die het bewijsrisico draagt als bedoeld in artikel 179 lid 4 Rv. De verklaring van de heer [gedaagde sub 2] heeft dus volledige bewijskracht.
2.45.
De rechtbank stelt verder vast dat de getuigen [getuige 4] en [getuige 5] geen klant of medewerker van de vennootschap zijn, zodat de negatieve uitlatingen die de heer [gedaagde sub 2] volgens hun verklaringen tegenover hen zou hebben gedaan niet vallen onder het bereik van de bewijsopdracht. Die ziet immers op klanten en/of medewerkers van de vennootschap. Daarover hebben [getuige 4] en [getuige 5] echter niet verklaard. Hun verklaringen dragen daarom niet bij tot het bewijs.
2.46.
Dan blijven aan de zijde van Succes op Maat de verklaringen van de getuigen [getuige 3], [getuige 6] en [getuige 7] over. [getuige 3] verklaart dat de heer [gedaagde sub 2] zich tegenover hem negatief heeft uitgelaten over [getuige 6] en dat hij deze geluiden ook heeft gehoord van een aantal klanten. [getuige 3] noemt daarbij de namen van drie klanten, van wie echter alleen de heer [getuige 8] van Juresta als getuige is gehoord en deze daarbij niets heeft verklaard over negatieve uitlatingen door de heer [gedaagde sub 2]. De andere twee door [getuige 3] genoemde klanten zijn niet als getuigen gehoord. Hierbij komt dat [getuige 3] blijkens zijn verklaring slechts vermoedt dat de heer [gedaagde sub 2] zich ook tegenover klanten negatief heeft uitgelaten. Hij heeft de heer [gedaagde sub 2] echter niet zelf zulke uitlatingen tegen klanten horen doen. [getuige 3] verklaart wel dat hij de heer [gedaagde sub 2] tegen [naam 18] en [getuige 7] heeft horen zeggen dat [getuige 6] een oplichter is. [naam 18] is echter niet als getuige gehoord, zodat de verklaring van [getuige 3] in zoverre niet wordt bevestigd, terwijl [getuige 7] als getuige juist heeft ontkend dat de heer [gedaagde sub 2] zich tegenover haar negatief heeft uitgelaten. [getuige 7] verklaart bovendien dat zij nooit heeft gehoord dat de heer [gedaagde sub 2] zich tegenover klanten negatief heeft uitgelaten over [getuige 6]. Ook [getuige 6] heeft niet uit eigen wetenschap verklaard dat de heer [gedaagde sub 2] negatieve uitlatingen over hem had gedaan. [getuige 6] baseert zich op wat [getuige 3] hem zou hebben verteld. Verder zou [getuige 7] aan [getuige 6] hebben verteld dat de heer [gedaagde sub 2] hem een oplichter en een crimineel had genoemd, maar zoals hiervoor al is overwogen, bevestigt [getuige 7] dit als getuige niet, integendeel: [getuige 7] ontkent de gestelde negatieve uitlatingen van de heer [gedaagde sub 2].
2.47.
Gezien het voorgaande en aangezien de heer [gedaagde sub 2] zelf als getuige ontkent dat hij tegenover medewerkers en/of klanten negatieve uitlatingen heeft gedaan, concludeert de rechtbank dat Succes op Maat niet is geslaagd in het opgedragen bewijs op dit punt. Hieruit volgt dat in zoverre geen grond bestaat voor een schadevergoedingsplicht van [gedaagde sub 2] jegens Succes op Maat. De vordering van Succes op Maat moet in zoverre worden afgewezen.
Misleiding/dwaling
2.48.
Ten slotte moest Succes op Maat bewijzen dat [gedaagde sub 2] de waarde van de vennootschap veel hoger heeft gepresenteerd dan dat zij in werkelijkheid is, ten gevolge waarvan Succes op Maat te veel heeft betaald voor de aandelen van de vennootschap.
2.49.
De getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 4], [getuige 5] en [getuige 6] hebben in dit kader niets verklaard. Hun verklaringen dragen in zoverre dus niet bij tot het bewijs.
2.50.
De getuige [getuige 3] heeft over dit onderwerp verklaard:
In mijn ogen heeft [gedaagde sub 2] in 2011 de omzet kunstmatig opgeschroefd, met name in de tweede helft van dat jaar. Wij hadden een lijst met klanten waarop was aangetekend dat wij niet meer voor die klanten mochten werken en [gedaagde sub 2] gaf ons toen in de tweede helft van 2011 opdracht om toch voor die klanten werkzaamheden uit te voeren en te factureren. Het betreft de lijst van productie 21. Het betrof onder andere Hebru, Ming’s Wok, Movico, Movi en Wail-ling. Die bedrijven stonden dus op die lijst en desondanks kreeg ik in de tweede helft van 2011 zonder nadere toelichting van [gedaagde sub 2] de opdracht om de administratie van die bedrijven af te werken.
2.51.
De getuige [getuige 7] heeft in dit verband verklaard:
U vraagt mij of ik iets kan zeggen over de dubieuze debiteuren ten tijde van de overdracht van de onderneming door [gedaagde sub 2] aan [getuige 6]. Ik werkte als boekhouder en moest administratie van klanten verzorgen. Er was een lijst van de klanten waarop aantekeningen stonden, onder meer dat voor sommige met name genoemde klanten voorlopig niet gewerkt mocht worden. Waarom voorlopig niet gewerkt mocht worden voor die klanten wist ik niet, maar die lijst was er nu eenmaal. De afspraak was dat we alleen voor die klanten mochten werken als de heer [gedaagde sub 2] dat opdroeg. Die lijst bestond al zeker een jaar voor de overname van de zaak door [getuige 6]. Wat mij opviel was dat ik de laatste drie maanden opeens toch veel werkzaamheden moest gaan verrichten voor klanten waarvan op de lijst stond dat er voorlopig niet voor gewerkt mocht worden. Die opdracht kreeg ik van de heer [gedaagde sub 2] persoonlijk. U vraagt mij naar namen van klanten, om wie het ging. Ik noem Hebru, Wailing, Ming’s wokpalace, Movico en Movi. Dat waren vrij grote opdrachten. Ik moest de hele boekhouding inboeken. Dat waren vrij grote klanten. Ik was daar meer dan een week per klant mee bezig. Voor diezelfde klanten had ik al eerder gewerkt, maar niet het laatste half jaar voor die opdrachten kort voor de overname.U vraagt mij wanneer zich dit precies afspeelde. Ik noem de maanden april, mei, juni. U vraagt in welk jaar dat was. Dat moet in 2012 zijn geweest.
2.52.
De heer [gedaagde sub 2] heeft als getuige in de contra-enquête hierover verklaard:
U vraagt hoe in de koopovereenkomst is terecht gekomen dat de jaaromzet € 385.000,00 bedraagt. Bij de desbetreffende bespreking heb ik [getuige 6] de fiscale jaarrekeningen van de afgelopen jaren laten zien. Ik denk dat dat drie jaarrekeningen zijn geweest. [getuige 6] vroeg hoeveel omzet ik dacht te maken in het lopende jaar. Dat was dus 2011. Ik zei dat ik dacht aan een bedrag van vier ton. [getuige 6] zei toen: dan maken we het af op € 385.000,00 en ik ging daarmee akkoord.
2.53.
Succes op Maat heeft daarnaast bij akte overlegging producties/nadere uitlating van 17 oktober 2013 een cijfermatige onderbouwing van haar stelling gegeven. Deze onderbouwing komt kort gezegd op het volgende neer.
2.54.
De koopsom is samengesteld uit een bedrag aan goodwill en een bedrag ter zake van de verplichte overname van een rekening courant. De goodwill is gebaseerd op 71,43% van de gemiddelde omzet, die definitief is vastgesteld op een bedrag van € 385.000,00. Volgens Succes op Maat is die gemiddelde omzet niet aanwezig in de vennootschap. Zij voert daartoe aan dat het redelijk en in de branche gebruikelijk is dat de door [gedaagde sub 2] in de jaarrekening gepresenteerde omzet wordt gecorrigeerd met de afgeboekte oninbare debiteuren in het betreffende jaar. Dit levert het volgende op, waarbij de cijfers afkomstig zijn uit de jaarrekeningen van [gedaagde sub 2] Account Services over 2009-2011:
  • gecorrigeerde omzet 2009 € 364.184,00 -/- € 4.190,00 € 359.994,00
  • gecorrigeerde omzet 2010 € 342.468,00 -/- € 1.572,00 € 340.896,00
  • gecorrigeerde omzet 2011 € 376.152,00 -/- € 11.380,00 € 364.772,00
  • Gemiddelde gecorrigeerde omzet over 2009-2011 € 355.221,00
Aangezien [gedaagde sub 2] een omzet van € 385.000,00 heeft gegarandeerd, bedraagt het te hoog vastgestelde bedrag aan omzet dus € 29.779,00 (€ 385.000,00 -/- € 355.221,00), aldus Succes op Maat.
2.55.
Daarnaast heeft [gedaagde sub 2] volgens Succes op Maat de omzet in het jaar van de voorgenomen verkoop moedwillig opgepompt om een betere verkoopprijs te kunnen genereren. Volgens Succes op Maat heeft [gedaagde sub 2] in de omzet van 2011 omzet meegenomen van klanten die geen klant meer zijn (in totaal € 10.833,00), die failliet zijn (in totaal € 4.430,00) of die zijn gestopt (in totaal € 18.690,00) en is omzet verwerkt die niet terugkeert doordat het een eenmalige opdracht betrof (in totaal € 10.900,00). Deze bedragen bij elkaar opgeteld leveren een realistische omzetderving op van € 44.853,00, aldus Succes op Maat.
2.56.
In totaal is de aanwezige realistische omzet in de vennootschap volgens Succes op Maat dus voor een bedrag van € 74.632,00 te hoog vastgesteld (€ 29.779,00 + € 44.853,00). Na correctie met 71,43% ter bepaling van de koopsom betekent dit dat Succes op Maat met betrekking tot de goodwill een bedrag van (afgerond) € 53.310,00 (€ 74.632,00 × 0,7143) te veel heeft betaald, zo stelt zij. Na de eiswijziging van 8 maart 2013 vordert Succes op Maat in dit verband een bedrag van € 51.654,60.
2.57.
[gedaagde sub 2] stelt zich daar tegenover op het standpunt dat Succes op Maat ten tijde van het sluiten van de overeenkomst over alle jaarrekeningen beschikte en de omzetbedragen dus kende. Dit standpunt – dat betrekking heeft op de gemiddelde omzet die is vastgesteld op € 385.000,00 – is door Succes op Maat onvoldoende gemotiveerd weersproken. Ten aanzien van de gemiddelde omzet kan daarom niet worden vastgesteld dat Succes op Maat heeft gedwaald doordat [gedaagde sub 2] deze veel hoger heeft gepresenteerd dan zij in werkelijkheid was.
2.58.
Dat is anders ten aanzien van het kunstmatig opschroeven van de omzet in (de tweede helft van) 2011, waaraan [gedaagde sub 2] zich volgens Succes op Maat schuldig heeft gemaakt. Tegenover de gemotiveerde toelichting die Succes op Maat op dit punt heeft gegeven, voert [gedaagde sub 2] slechts aan dat hij pas in augustus/september 2011 met [getuige 6] in aanraking kwam en dat [getuige 6] al in oktober 2011 een due diligence onderzoek heeft uitgevoerd, zodat er op dat moment geen mogelijkheden waren om de omzet kunstmatig te verhogen. Dit betoog faalt. [gedaagde sub 2] heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat de klanten op de lijst met daarachter de afkorting “VN” klanten waren voor wie tot nader order “Voorlopig Niet” moest worden gewerkt. [gedaagde sub 2] noemt als enig voorbeeld [naam 19]. [gedaagde sub 2] voert aan dat deze “een keurig advocatenkantoor drijft in Arnhem” en stelt daarom de vraag waarom er niet voor deze klant zou worden gewerkt. Het enkele feit dat een klant een advocatenkantoor drijft wil echter zonder nadere onderbouwing, die [gedaagde sub 2] niet heeft gegeven, niet zeggen dat niet zou kunnen zijn besloten dat “voorlopig niet” voor deze klant mocht worden gewerkt, zoals aangegeven op de lijst. [gedaagde sub 2] heeft bovendien onvoldoende gemotiveerd betwist dat de heer [gedaagde sub 2] (in de tweede helft van 2011) opdracht heeft gegeven om toch voor die betreffende klanten werkzaamheden uit te voeren, zoals ook blijkt uit de verklaringen van de getuigen [getuige 3] en [getuige 7], en dat aldus kunstmatig extra omzet is gegenereerd. In zoverre acht de rechtbank Succes op Maat wel geslaagd in het bewijs van de stelling dat [gedaagde sub 2] de waarde van de vennootschap hoger heeft gepresenteerd dan zij in werkelijkheid was.
2.59.
Het door Succes op Maat te veel betaalde bedrag en dus de door haar geleden schade komt daarmee neer op € 44.853,00 × 0,7143 = € 32.038,50. De vordering op dit punt is in zoverre toewijsbaar, terwijl het meerdere moet worden afgewezen gelet op hetgeen in 2.57 is verwogen.
Boetes
2.60.
Zoals aangekondigd in het tussenvonnis (4.43) zal de rechtbank nu ingaan op het beroep van [gedaagde sub 2] op artikel 6:94 lid 1 BW. Op grond van artikel 6:94 BW kan de rechter de bedongen boete matigen indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist. Uit deze bepaling volgt dat de rechtbank haar bevoegdheid tot matiging terughoudend moet toepassen. Matiging is slechts dan aan de orde indien toepassing van het boetebeding leidt tot een buitensporig en daarmee onaanvaardbaar resultaat. Omstandigheden die hierbij van belang zijn, zijn de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen.
2.61.
In het tussenvonnis (4.42) heeft de rechtbank overwogen dat [gedaagde sub 2] hoe dan ook geen boete verbeurt in verband met de dubieuze debiteuren. Matiging is hier dus niet aan de orde.
2.62.
In het voorgaande heeft de rechtbank geconcludeerd dat Succes op Maat niet is geslaagd in het bewijs van haar stellingen (i) dat de heer [gedaagde sub 2] zich niet coöperatief heeft opgesteld bij de overdracht van de klanten en de dossiers (zie hierboven 2.35) en (ii) dat hij zich negatief heeft uitgelaten naar klanten en/of medewerkers van de vennootschap (zie hierboven 2.47). Hieruit volgt dat [gedaagde sub 2] geen boete heeft verbeurd wegens het handelen in strijd met artikel 9.1 en 9.2 van de koopovereenkomst (introductie van relaties en overdracht van klanten) en artikel 9.5 van de koopovereenkomst (negatieve uitlatingen naar klanten en medewerkers). Dit brengt mee dat ook in dit verband het beroep van [gedaagde sub 2] op matiging van de boete(s) buiten bespreking kan blijven.
2.63.
Dan is er nog de boete van € 10.000,00 die [gedaagde sub 2] in beginsel verbeurt wegens het handelen in strijd met artikel 3.5 van de koopovereenkomst (juridische advieskosten die ten onrechte uit de vennootschap zijn betaald; zie tussenvonnis 4.22). [gedaagde sub 2] beroept zich op matiging en voert daartoe aan dat de gehele situatie rondom de verkoop en het optreden van Succes op Maat de heer [gedaagde sub 2] en zijn vrouw zeer heeft geraakt, met als consequentie gezondheidsproblemen en een sterk verhoogde bloeddruk. Volgens [gedaagde sub 2] heeft [getuige 6] de heer [gedaagde sub 2] van aanvang af als een kleine jongen behandeld, werd hij direct aan regels gebonden en mocht hij vanaf de datum van de overdracht uit zichzelf geen enkel contact meer met enige relatie onderhouden, terwijl hij nu juist wilde zorgdragen voor een correcte overdracht.
2.64.
De rechtbank overweegt dat de aanleiding tot het maken van de betreffende juridische advieskosten was dat Succes op Maat – naar [gedaagde sub 2] stelt – heeft geprobeerd onder een eerdere versie van de koopovereenkomst uit te komen en dat [gedaagde sub 2] haar daarom in kort geding heeft betrokken. De kosten van het kort geding en de kosten van de in dat verband verleende juridische bijstand heeft [gedaagde sub 2] uit de kas van de vennootschap voldaan. De omstandigheden die [gedaagde sub 2] in het kader van het beroep op matiging aanvoert, hebben in hoofdzaak betrekking op de manier waarop [getuige 6] de heer [gedaagde sub 2] vanaf de overdracht zou hebben behandeld. Zij zien niet op de omstandigheden die aanleiding zijn geweest voor het kort geding. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding de boete te matigen. [gedaagde sub 2] moet het volledige boetebedrag van € 10.000,00 betalen.
Negatieve invloed van de koopovereenkomst op de relatie tussen de vennootschap en haar klanten
2.65.
[gedaagde sub 2] op zijn beurt is te bewijzen opgedragen dat hij Succes op Maat voor het sluiten van de koopovereenkomst (verschillende keren) heeft medegedeeld dat de Juresta Groep niet bij [gedaagde sub 2] Account Services B.V. zou blijven indien zij zou worden overgenomen door Succes op Maat.
2.66.
De getuige [getuige 8] aan de zijde van [gedaagde sub 2] heeft hierover het volgende verklaard:
Ik ben DGA van Juresta. Dit is een incasso organisatie. In het verleden liet ik mijn boekhouding verzorgen door [gedaagde sub 2] Accountant Services. Begin juli 2012 kreeg ik een telefoontje van de heer [gedaagde sub 2]. Hij zei toen tegen mij dat hij zijn zaak had verkocht. Ik was boos. Daar wist ik niks van. Ik was teleurgesteld dat ik niet op de hoogte was gesteld. [gedaagde sub 2] zei dat hij dat niet kon omdat hij een geheimhoudingsbeding had met [getuige 6]. Toen is een gesprek gearrangeerd op mijn kantoor. Dat was op 18 juli 2012. Dat gesprek heeft ongeveer anderhalf uur geduurd. Het was een goed gesprek. Daarbij waren aanwezig [gedaagde sub 2], [getuige 6] en ikzelf. Ik ging niet mee over naar [getuige 6], omdat wij concurrenten zijn. Tijdens dit gesprek op 18 juli was voor mij duidelijk dat [getuige 6] dit wel wist. Het was voor hem geen verrassing. Ze hadden het daar al over gehad en het was voor hem heel logisch dat Juresta niet mee overging naar Succes op Maat.
Op vragen van mr. Geffroy antwoord ik als volgt:[…] Op 18 juli bij dat eerste gesprek bevestigde [gedaagde sub 2] overigens dat er al besproken was dat verwacht werd dat Juresta niet mee zou gaan naar Succes op Maat.
2.67.
De heer [gedaagde sub 2] heeft hierover als partijgetuige verklaard:
Reeds in 2011 heb ik tegen [getuige 6] gezegd dat Juresta niet mee over zou gaan. Dat heb ik nog eens een keer tegen [getuige 6] gezegd in een bespreking in februari/maart 2012. [getuige 6] zei tegen mij dat hij dat ook niet verwachtte en dat hij dat zelf ook niet zou doen als hij Juresta zou zijn. Ik heb nooit gezegd dat ik zeker wist dat hij weg ging. Ik heb wel gezegd dat het mij hoogst onwaarschijnlijk leek dat hij zou blijven. Ik had geen zekerheid en die kon ik ook niet hebben omdat ik voor de overdracht van de aandelen niet mocht spreken over de overname met de klanten. Dat had [getuige 6] bedongen en daar heb ik mee ingestemd. Ik kon Juresta dus niet vragen of zij wel of niet zou blijven. Na de overdracht ben ik samen met [getuige 6] naar de heer [getuige 8] van Juresta toe gegaan. Daar hebben we toen uitgelegd dat [getuige 6] de aandelen had overgenomen. [getuige 8] zei dat hij niet mee zou overgaan omdat hij een directe concurrent was van Succes op Maat. [getuige 8] was verbolgen dat hij dit niet eerder had gehoord maar ik heb hem uitgelegd dat ik een geheimhoudingsplicht had. [getuige 6] heeft in dat gesprek bevestigd dat hij allang wist dat [getuige 8] niet mee zou overgaan.
2.68.
Bij de waardering van deze getuigenverklaringen stelt de rechtbank voorop dat de heer [gedaagde sub 2] ten aanzien van deze bewijsopdracht moet worden aangemerkt als partijgetuige. De bewijskracht van zijn verklaring is daarom beperkt. Ingevolge artikel 164 Rv kan zijn verklaring alleen bewijs in zijn voordeel opleveren als aanvulling op ander, onvolledig bewijs. De vraag is dus of er andere getuigenverklaringen zijn die hetzij op zichzelf voldoende bewijs opleveren, hetzij genoeg begin van bewijs om aangevuld met de verklaring van de heer [gedaagde sub 2] volledig bewijs op te leveren.
2.69.
Het antwoord luidt ontkennend. Buiten de partijgetuigenverklaring van de heer [gedaagde sub 2], die inhoudt dat hij in 2011 en in februari/maart 2012 nogmaals tegen [getuige 6] heeft gezegd dat de Juresta Groep niet mee over zou gaan naar Succes op Maat, is er alleen de verklaring van de getuige [getuige 8]. [getuige 8] verklaart weliswaar dat hem tijdens het gesprek met de heer [gedaagde sub 2] en [getuige 6] op 18 juli 2012 duidelijk werd dat [getuige 6] ervan op de hoogte was dat de Juresta Groep niet mee over zou gaan naar Succes op Maat, maar uit die verklaring blijkt niet dat [getuige 6] hiervan al op de hoogte was op het moment van sluiten van de koopovereenkomst op 4 april 2012. Het gevraagde bewijs is aldus niet geleverd.
2.70.
In het tussenvonnis onder 4.35 heeft de rechtbank vastgesteld dat de Juresta Groep een grote klant was van de vennootschap en dat [gedaagde sub 2] wist dat de Juresta Groep niet bij [gedaagde sub 2] Account Services zou blijven indien zij zou worden overgenomen door Succes op Maat. De rechtbank heeft daar overwogen dat [gedaagde sub 2] in dat opzicht een spreekplicht had en dat hij Succes op Maat voor het sluiten van de koopovereenkomst van deze wetenschap op de hoogte had moeten stellen. Nu [gedaagde sub 2] gezien het voorgaande niet is geslaagd in het bewijs van zijn stelling dat hij dit heeft gedaan, staat vast dat [gedaagde sub 2] in zoverre heeft gehandeld in strijd met artikel 11.7 van de garanties. De vraag is dan op welk bedrag aan schadevergoeding Succes op Maat in verband hiermee aanspraak kan maken.
2.71.
Succes op Maat vordert in dit verband een schadevergoeding van € 33.082,00, volgens haar de jaaromzet van de Juresta Groep. [gedaagde sub 2] voert hiertegen verweer en stelt zich op het standpunt dat de gestelde schade van Succes op Maat niet gelijk staat aan het bedrag van de jaaromzet van de Juresta Groep. Dat zou, aldus [gedaagde sub 2], namelijk impliceren dat Succes op Maat een bedrag aan goodwill gelijk aan de totale jaaromzet van [gedaagde sub 2] heeft betaald. Volgens [gedaagde sub 2] is dit niet juist en is de waarde van de aandelen vastgesteld op € 275.000,00 ofwel een percentage van 71,43% van de door partijen vastgestelde omzet van € 385.000,00. Indien er al schade door Succes op Maat zou zijn geleden, bedraagt deze volgens [gedaagde sub 2] dus hooguit 71,43% van € 33.082,00, oftewel € 23.630,00. Op dit bedrag moet volgens [gedaagde sub 2] nog de omzet in mindering strekken die gepaard gaat met de betaalde werkzaamheden die Succes op Maat in de maanden na de overname nog ten behoeve van de Juresta Groep heeft uitgevoerd. Volgens [gedaagde sub 2] heeft Succes op Maat aldus hooguit een bedrag van € 15.000,00 aan schade geleden. Maar ook dit bedrag is volgens [gedaagde sub 2] niet toewijsbaar, aangezien partijen geen verrekeningsbeding in de overeenkomst hebben opgenomen en aldus de mogelijkheid hebben aanvaard dat enkele klanten als gevolg van de overname zouden vertrekken.
2.72.
Het ontbreken van een verrekeningsbeding in de overeenkomst neemt echter niet weg dat [gedaagde sub 2] gezien het voorgaande de garantiebepaling van artikel 11.7 van de koopovereenkomst heeft overtreden en in verband daarmee jegens Succes op Maat schadeplichtig is. [gedaagde sub 2] heeft echter op geen enkele wijze onderbouwd dat Succes op Maat in de maanden na de overname nog betaalde werkzaamheden voor de Juresta Groep heeft verricht en welk bedrag daarmee zou zijn gemoeid. Voor aftrek van dit beweerde bedrag bestaat dus geen grond. Het verweer van [gedaagde sub 2] dat de gestelde schade van Succes op Maat niet gelijk staat aan de jaaromzet van de Juresta Groep, omdat dit zou impliceren dat Succes op Maat een bedrag aan goodwill gelijk aan de totale jaaromzet van [gedaagde sub 2] heeft betaald, gaat wel op. De schade van Succes op Maat wordt aldus vastgesteld op 71,43% van € 33.082,00, oftewel € 23.630,00.
Conclusies
2.73.
De conclusies uit het voorgaande luiden als volgt.
 Ter zake de dubieuze debiteuren is sprake van een inbreuk op artikel 6.11 van de koopovereenkomst, als gevolg waarvan Succes op Maat tot een bedrag van € 43.017,22 schade heeft geleden. De vordering is tot dat bedrag toewijsbaar en zal voor het meerdere worden afgewezen (zie hierboven 2.26).
  • Met betrekking tot de juridische advieskosten is een bedrag van € 15.759,57 toewijsbaar (tussenvonnis 4.22), alsmede een boete van € 10.000,00 (zie hierboven 2.64).
  • [gedaagde sub 2] heeft geen boete verbeurd wegens handelen in strijd met artikel 9.1 en 9.2 van de koopovereenkomst (introductie van relaties en overdracht van klanten; zie hierboven 2.35). De vordering zal in zoverre worden afgewezen.
  • Evenmin heeft [gedaagde sub 2] een boete verbeurd wegens handelen in strijd met artikel 9.5 van de koopovereenkomst (negatieve uitlatingen naar klanten en medewerkers; zie hierboven 2.47). De vordering zal in zoverre worden afgewezen.
  • [gedaagde sub 2] heeft gehandeld in strijd met artikel 11.7 van de garanties door niet voor het sluiten van de koopovereenkomst aan Succes op Maat mee te delen dat Juresta Groep niet bij [gedaagde sub 2] Account Services B.V. zou blijven na overname door Succes op Maat en moet in verband hiermee aan Succes op Maat een schadevergoeding betalen van € 23.630,00 (zie hierboven 2.72).
  • Succes op Maat is ten dele geslaagd in het bewijs van haar stelling dat [gedaagde sub 2] de waarde van de vennootschap hoger heeft gepresenteerd dan zij in werkelijkheid was. [gedaagde sub 2] moet haar in verband daarmee een schadevergoeding betalen van € 32.038,50 (zie hierboven 2.59).
  • Per saldo is de vordering in hoofdsom toewijsbaar voor een bedrag van € 124.445,29 (€ 43.017,22 + € 15.759,57 + € 10.000,00 + € 23.630,00 + € 32.038,50) en moet zij voor het meerdere worden afgewezen.
2.74.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als zodanig niet betwist en zal daarom worden toegewezen en wel met ingang van de dag van de dagvaarding omdat voor een eerdere ingangsdatum geen grond is gesteld of gebleken.
2.75.
De door Succes op Maat gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen worden afgewezen, omdat met de enkele opsomming van enkele verrichte werkzaamheden onvoldoende is gebleken dat Succes op Maat voorafgaande aan de procedure werkzaamheden heeft verricht waarvoor een eventuele proceskostenveroordeling geen vergoeding pleegt in te sluiten.
2.76.
De beslagkosten zijn gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 5.671,96 voor verschotten en € 2.000,00 voor salaris advocaat (1 rekest × € 2.000,00), tezamen € 7.671,96. Ook de gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen als vermeld in het dictum. Voor vergoeding van het door Succes op Maat gevorderde hogere bedrag bestaat geen grond.
2.77.
Nu partijen over en weer deels in het gelijk en deels in het ongelijk worden gesteld, zal de rechtbank de proceskosten tussen hen compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en de heer [gedaagde sub 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan Succes op Maat te betalen een bedrag van € 124.445,29 (honderdvierentwintigduizend vierhonderdvijfenveertig euro en negenentwintig cent), vermeerderd met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag met ingang van 17 september 2012 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en de heer [gedaagde sub 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 7.671,96, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken op 10 december 2014.
Coll.: JC