ECLI:NL:RBGEL:2014:8175

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 juli 2014
Publicatiedatum
20 februari 2015
Zaaknummer
2632224
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door woninginbraak en groepsgedrag

In deze zaak vorderde Achmea Schadeverzekeringen N.V. schadevergoeding van gedaagden, een man en een vrouw, die veroordeeld waren voor een woninginbraak. De inbraak vond plaats op 16 augustus 2009 in de woning van de verzekeringnemer, die bij Achmea verzekerd was tegen schade door woninginbraak. Achmea had de schade aan de verzekeringnemer vergoed en stelde gedaagden hoofdelijk aansprakelijk op grond van onrechtmatig handelen. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagden, door deel te nemen aan de inbraak, de zorgvuldigheidsnorm hadden geschonden. De rechter verwees naar de onherroepelijke vonnissen van de politierechter, die dwingend bewijs opleverden van de onrechtmatige daad. De kantonrechter concludeerde dat gedaagden aansprakelijk waren voor de schade die Achmea had vergoed aan de verzekeringnemer, en dat er een causaal verband bestond tussen hun handelen en de schade. De vordering van Achmea werd toegewezen, en gedaagden werden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 10.364,53, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 2632224 \ CV EXPL 13-20127 \ 475
uitspraak van
vonnis
in de zaak van
de naamloze vennootschap
Achmea Schadeverzekeringen N.V., h.o.d.n. Interpolis
gevestigd te Apeldoorn
eisende partij
gemachtigde mr. M. Hulstein
tegen
[De man]
en
[De vrouw]
beiden wonende te [woonplaats]
gedaagde partijen
gemachtigde mr. M.J.R. Roethof
toevoegingsnummer [nummer]
Partijen worden hierna Achmea en gedaagden (alsook de man en de vrouw) genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 26 februari 2014 en de daarin genoemde processtukken
- de aantekeningen van de griffier van de comparitie van partijen van 18 april 2014.

2.De feiten

2.1.
Op 16 augustus 2009 is ingebroken in de woning van [verzekerde] te [woonplaats].
2.2.
Gedaagden zijn kort na de inbraak aangehouden en beiden bij vonnis van 21 oktober 2009 van de politierechter bij de Rechtbank Utrecht voor deze woninginbraak veroordeeld. Tevens zijn zij beiden veroordeeld voor het beschadigen van ‘enig goed’. Dit vonnis is in kracht van gewijsde gegaan.
2.3.
[verzekerde] was bij Achmea verzekerd tegen schade door woninginbraak. Hij heeft de inbraak en schade gemeld bij Achmea.
2.4.
Achmea heeft daarop een schade-expert ingeschakeld om de omvang van de schade te bepalen. De schade-expert heeft op 21 september 2009 de woning van [verzekerde] bezocht. De tekst van het door de schade-expert uitgebrachte rapport luidt onder meer als volgt:
“Verklaring verzekerde
Op zondag 16 augustus 2009 hebben bekende dader(s) tussen 17.00 en 20.09 uur ingebroken in de woning van verzekerde. De dader(s) hebben de tuin aan de achterzijde van de woning betreden en het raam van de slaapkamer geforceerd. (…) De dader(s) hebben toen via deze slaapkamer en de overloop de ouderslaapkamer aan de voorzijde van de woning betreden. In een inpandige kast in deze slaapkamer had de verzekerde zijn kluis geplaatst. De kluis die vast gemonteerd was aan de opstal, is met grof geweld uit de kast gebroken, waarbij aanzienlijke schade aan een muur is ontstaan. De dader(s) hebben de kluis toen via de overloop naar de slaapkamer aan de achterzijde gebracht waarbij schade aan deurposten is ontstaan. De kluis is toen uit het raam naar beneden de tuin in gegooid. Hierbij kwam de kluis terecht op het zonnescherm, tuinmeubilair en bestrating met wederom schade tot gevolg. (…)_
Eigen bevindingen
De opgegeven toedracht komt overeen met mijn bevindingen ter plaatse. De braaksporen en beschadigingen aan de woning waren tijdens mijn bezoek nog goed zichtbaar. De kluis is beschadigd teruggevonden en de sieraden die in de kluis lagen, waren nog aanwezig.
Schade
Schadeomvang
De dader(s) hebben schade veroorzaakt aan de buitenzijde van de woning, het straatwerk, het tuimeubilair en de zonwering. In de woning is schade veroorzaakt aan de muren, de deurkozijnen, de deuren en raamkozijnen. Tevens is de kluis beschadigd geraakt, kleding vervuild door het breekwerk en sieraden (buiten de kluis) en een tas, ontbreken nog.”
2.5.
De schade is in dit rapport begroot op totaal € 10.452,87 zijnde € 7.734,51 inboedelschade en € 2.718,36 opstalschade. De inboedelschade betreft onder meer een beschadigde elektrische zonwering, een tuinstoel en tuintafel, een kluis, een exclusieve tas en sieraden.
2.6.
Achmea heeft [verzekerde] ter zake van schadevergoeding in totaal € 8.821,85 betaald, zijnde genoemde inboedelschade en € 1.087,34 aan opstalschade.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Achmea vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal verklaren voor recht dat gedaagden beiden ex art. 6:102 BW hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door Achmea geleden schade als gevolg van onrechtmatig handelen jegens [verzekerde], gedaagden hoofdelijk zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan Achmea een bedrag van € 10.364,53, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de opeisbaarheid van de vordering en om gedaagde hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis.
3.2.
Achmea stelt daartoe dat gedaagden bij [verzekerde] hebben ingebroken en dat zij daarmee op grond van art. 6:162 BW elk onrechtmatig jegens [verzekerde] hebben gehandeld. [verzekerde] heeft hierdoor schade geleden. Achmea is na de schadeloosstelling ingevolge art. 7:962 BW in de rechten van [verzekerde] getreden en kan daarom gedaagden op dit onrechtmatig handelen aanspreken. Achmea voert daarbij aan dat zij weliswaar niet art. 6:166 BW als grondslag van haar vordering kan gebruiken maar dat zij zich wel kan beroepen op de daarin vervatte norm ter onderbouwing van het onrechtmatig handelen van gedaagden. Als een geval van art. 6:166 BW zich feitelijk voordoet levert dit, aldus Achmea, een schending op van een zorgvuldigheidsnorm ex art. 6:162 lid 2 BW op basis waarvan Achmea haar schade als verzekeraar kan verhalen op de leden van de desbetreffende groep, in casu gedaagden.
Achmea beroept zich ten bewijze van het onrechtmatig handelen van gedaagden op de in kracht van gewijsde gegane vonnissen van de politierechter van 21 oktober 2009 welke vonnissen daarom dwingend bewijs opleveren van de bewezenverklaarde feiten. Dit betekent dat vast staat dat gedaagden elk lid waren van een groep, welke groep onrechtmatige schade heeft toegebracht aan [verzekerde]. De kans op het toebrengen van schade bij het plegen van een inbraak waarbij een kluis uit een kledingkast wordt gebruiken en van een hoger gelegen verdieping naar beneden wordt gegooid is enorm groot en wellicht zelfs inherent aan die gedragingen. Gezien die kans hadden gedaagden, nog los van het feit dat het hier om een strafbaar feit ging, zich sowieso moeten weerhouden van het in groepsverband gepleegde feit. Nu zij dit niet hebben gedaan hebben zij de zorgvuldigheidsnorm van art. 6:166 BW geschonden, welke ingevolge art. 6:162 lid 2 BW een onrechtmatige daad oplevert. Voor zover gesteld wordt door gedaagden dat zij geen handelingen heeft verricht en de ander aansprakelijk is geldt dat de gedaagde die dit stelt daarvoor de bewijslast heeft. Het causale verband tussen de onrechtmatige daad en de schade van [verzekerde] is overduidelijk.
De totale schade bedraagt € 9.460,45 zijnde het aan [verzekerde] betaalde bedrag ter zake schadevergoeding plus expertise kosten € 638,60. Tevens wordt vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ad € 905,- gevorderd.
3.3.
Gedaagde voeren gemotiveerd verweer. Zij benadrukken dat Achmea niet is gesubrogeerd in de rechten ex art. 6:166 BW en stellen dat niet aan alle vereisten voor onrechtmatige daad, op grond van art. 6:162 BW is voldaan. Er is, aldus gedaagden, geen sprake van onrechtmatige daad welke aan ieder der gedaagden afzonderlijk kan worden verweten. Daarbij wijzen zij erop dat in het vonnis van de politierechter geen melding is gemaakt van het feit wie van gedaagde welke schade toebrengende gedragingen zou hebben verricht. Daarom kan hen geen individuele onrechtmatige daad worden verweten. Het mondeling vonnis van de politierechter bewijst uitsluitend dat gedaagden ieder afzonderlijk behoorden tot een groep personen die onrechtmatig jegens [verzekerde] hebben gehandeld. Maar bevat geen oordeel dat gedaagden daarnaast onrechtmatig hebben gehandeld. Tevens wordt aangevoerd dat de vrouw niet bij de diefstal aanwezig is geweest en niet op de hoogte is welke methodes daarbij zijn gehanteerd. Voorts is niet duidelijk of één van de gedaagden wellicht in het geheel geen onrechtmatige handeling heeft verricht.

4.De beoordeling

4.1.
Achmea is gesubrogeerd in de rechten van [verzekerde] en stelt dat gedaagden elk jegens [verzekerde] een onrechtmatige daad hebben gepleegd door bij hem in te breken zodat zij op grond van art. 6:162 BW aansprakelijk zijn voor de geleden schade.
4.2.
Als onrechtmatige daad wordt (art. 6:162 lid 2 BW) – onder meer – aangemerkt een inbreuk op een recht, in dit geval het eigendomsrecht van [verzekerde]. Tevens wordt als onrechtmatige daad aangemerkt een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Dit wordt schending van de zorgvuldigheidsnorm genoemd.
In art. 6:166 BW is bepaald dat als één van tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zij hoofdelijk aansprakelijk zijn indien deze gedragingen hun kunnen worden toegerekend.
Art. 6:166 BW is in art. 6:197 BW uitgesloten van de krachtens subrogatie aan Achmea toekomende rechten. De strekking van artikel 6:197 BW is om te voorkomen dat verzekeraars profiteren van de ten behoeve van de bescherming van slachtoffers in de wet opgenomen uitbreiding van aansprakelijkheid.
Artikel 6:166 BW vormt een uitbreiding ten opzichte van het vóór 1 januari 1992 geldende recht in die zin dat – anders dan voor aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW – voor aansprakelijkheid op grond van die bepaling niet is vereist dat een werkelijk causaal verband bestaat tussen het groepsoptreden en het toebrengen van de schade. De aansprakelijkheid van een groepsdeelnemer vloeit, in geval van toepasselijkheid van artikel 6:166 BW, voort uit de enkele overtreding van de norm dat de kans op het aldus toebrengen van schade de deelnemers had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband.
De uitsluiting van art. 6:166 BW in art. 6:197 BW laat echter onverlet dat een deelnemer van een groep aansprakelijk kan zijn voor een in groepsverband gepleegde onrechtmatige daad, indien hij een in artikel 6:162 lid 2 BW vervatte norm heeft geschonden, ook indien deze deelnemer niet zelf de handeling heeft verricht die uiteindelijk tot de schade heeft geleid. Daarbij kan tevens worden gedacht aan het deelnemen aan groepsgedrag waarvan de aangesprokene zich had behoren te onthouden vanwege de kans dat één van de groepsleden onrechtmatig schade zou toebrengen, mits daarbij komt vast te staan dat één van de groepsleden die schade (onrechtmatig) heeft veroorzaakt en voorts causaal verband bestaat tussen (het ontstaan van) die schade en de hiervoor omschreven normschending (Vgl. Hof Arnhem 7 september 2010, LJN BN7359).
4.3.
Zowel de man als de vrouw zijn bij twee onherroepelijk geworden, telkens op tegenspraak gewezen vonnissen van 21 oktober 2009 van de politierechter bij de Rechtbank Utrecht zijn veroordeeld voor “diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van heeft misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming”, gepleegd op 16 augustus 2009. In die vonnissen zijn zij ook veroordeeld voor het medeplegen van het beschadigen van enig goed. Tussen partijen staat vast dat deze veroordelingen zien op de inbraak in de woning van [verzekerde]. Niet is gesteld of gebleken dat anderen betrokken zijn geweest bij deze woninginbraak. Uitgangspunt in deze zaak is dus dat gedaagden de woninginbraak pleegden.
4.4.
Ingevolge art. 161 Rv leveren de beide vonnissen van 21 oktober 2009 dwingend bewijs op van de door de strafrechter bewezen verklaarde feiten. Dwingend bewijs houdt in dat de rechter verplicht is de inhoud van bepaalde bewijsmiddelen als waar aan te nemen (art. 151 Rv).
Achmea stelt, zo begrijpt de kantonrechter, dat met de vonnissen is bewezen dat gedaagden elk onrechtmatig jegens [verzekerde] hebben gehandeld.
Volgens gedaagden is dat niet het geval omdat uit hun veroordeling voor de inbraak in de woning van [verzekerde] nog niet volgt dat er een oorzakelijk verband is tussen de schade en hun individuele, specifieke gedragingen.
4.5.
De kantonrechter is van oordeel dat Achmea met de twee onherroepelijke vonnissen van de politierechter 21 oktober 2009 voldoende heeft onderbouwd en bewezen dat gedaagden elk onrechtmatig hebben gehandeld jegens [verzekerde].
Met de strafvonnissen staat niet vast dat zij elk de door [verzekerde] geleden schade hebben veroorzaakt in die zin dat zij elk de door Achmea genoemde zaken hebben beschadigd en/of ontvreemd. Met de veroordelingen voor het medeplegen van de woning \inbraak bij [verzekerde] en het medeplegen van beschadiging van enig goed staat echter wel vast dat zij elk onrechtmatig hebben gehandeld in die zin dat zij de onder r.ov. 4.2. genoemde zorgvuldigheidsnorm hebben geschonden omdat zij zich aan het deelnemen aan groepsgedrag hadden behoren te onthouden vanwege de kans dat de ander onrechtmatig schade zou toebrengen en omdat vast staat dat één van hen schade (onrechtmatig) heeft veroorzaakt en voorts causaal verband bestaat tussen (het ontstaan van) de (inbraak)schade en de hiervoor omschreven normschending. Daar komt ten aanzien van de man nog bij dat hij ter comparitie heeft verklaard (en dus erkend) dat hij de kluis uit de woning van [verzekerde] heeft gestolen.
4.6.
De onrechtmatige gedragingen van gedaagden zijn telkens aan hun schuld te wijten en kunnen daarom telkens aan hen worden toegerekend. Zij zijn dan ook gehouden alle door [verzekerde] ten gevolge van de inbraak geleden schade te vergoeden. Nu Achmea de schade aan [verzekerde] heeft vergoed, is zij gesubrogeerd in de rechten van [verzekerde] tot verhaal van de schade op gedaagden.
4.7.
De volgende vraag is dan welke schade [verzekerde] door de woninginbraak (en zaaksbeschadiging) heeft geleden en hoe hoog deze is . Gedaagden hebben daarover ter comparitie enkele vragen en verweren opgeworpen. Zij hebben erop gewezen dat het schadebedrag dat Achmea in de brief van 2 oktober 2013 noemde lager is dan wat nu gevorderd is. Verder is aangevoerd dat niet kan worden gecontroleerd of de diverse schadebedragen juist zijn omdat deze niet zijn onderbouwd en is de vraag opgeworpen hoe het met afschrijving en dergelijke en eventuele eerdere beschadigingen zit. Uit de veroordeling blijkt, aldus gedaagden, niet dat een tas is gestolen. Ook de sieraden zijn niet onderbouwd.
4.8.
De kantonrechter stelt allereerst vast dat in de conclusie van antwoord de aansprakelijkheid als zodanig is betwist maar dat daarin niet is ingegaan op de hoogte van de schade of de onderbouwing van de diverse schadeposten. Het is in strijd met art. 128 Rv dat dit verweer eerst ter comparitie wordt gevoerd. In art. 128 Rv is namelijk bepaald dat de gedaagde alle excepties en zijn antwoord ten principale naar voren moet brengen op straffe van vervalen van de niet aangevoerde excepties en van het recht om alsnog ten prinicpale te antwoorden. De kantonrechter is van oordeel dat de hiervoor onder 4.7. genoemde verweren als verweer ten principale moet worden aangemerkt en dat het recht om deze verweren op grond van art. 128 Rv is vervallen.
4.9.
Ten overvloede wijst de kantonrechter erop dat in de brief van 2 oktober 2013 van Achmea aan de man een bedrag van € 9.460,53 wordt genoemd. In deze procedure wordt vergoeding van dit bedrag gevorderd. Daarin valt dus geen verschil te ontwaren. Voor wat betreft zaaksbeschadiging geldt dat bij berekening van de hoogte van de schade abstracte schadeberekening het uitgangspunt is zodat de vraag over afschrijving of eerdere beschadiging niet relevant is. Voor zover gedaagden ten verwere aanvoeren dat door hen geen tas of losse sieraden uit de woning van [verzekerde] zijn gestolen lag het op hun weg dat nader te onderbouwen. Het enkel opwerpen van vragen is onvoldoende.
4.10.
Subsidiair wordt (in de conclusie van antwoord) een beroep op matiging van de vordering gedaan en worden de gevorderd vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten betwist. Het beroep op matiging is niet onderbouwd zodat het reeds daarom niet opgaat. Aannemelijk is dat Achmea buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht dan wel heeft laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke kosten is niet in overeenstemming met de gebruikelijke en redelijke tarieven. Op basis van deze tarieven wijst de kantonrechter een bedrag van € 952,00 (inclusief btw) toe.
4.11.
Gedaagden worden als de in het ongelijk gestelde partijne hofodelijk in de proceskosten veroordeeld.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart voor recht dat gedaagden beiden ex art. 6:102 BW hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door Achmea geleden schade als gevolg van onrechtmatig handelen jegens[verzekerde];
5.2.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, des de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan Achmea een bedrag van € 10.364,53 (€ 9.460,53 + € 952,00), vermeerderd met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW, vanaf de dag van de opeisbaarheid van de vordering tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van Achmea begroot op € 76,71 aan dagvaardingskosten, € 448,00 aan griffierecht en € 600,- aan salaris voor de gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf 14 dagen na heden tot aan de voldoening;
5.4.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. B.J. Engberts en in het openbaar uitgesproken op