4.diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels.
Strafbaarheid van de verdachte
Over verdachte is een rapport van psychiatrisch onderzoek opgemaakt, gedateerd 12 december 2013, door [psychiater], psychiater, en een rapport van psychologisch onderzoek, gedateerd 16 december 2013, door [psycholoog], GZ-psycholoog.
De psycholoog komt tot de conclusie dat er bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een persoonlijkheidsstoornis met ontwijkende, afhankelijke en passief-agressieve trekken. De psycholoog adviseert verdachte ten aanzien van de onder 1 tot en met 3 bewezen verklaarde feiten verminderd toerekeningsvatbaar en ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaard feit enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te achten. De psychiater komt ook tot de conclusie dat er bij verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke en ontwijkende trekken, en komt tevens tot de conclusie dat er sprake is van een ziekelijke stoornis in de zin van een depressieve stoornis, recidiverend, matig tot ernstig, zonder psychotische kenmerken. De psychiater adviseert verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
Met de conclusie van deze rapportages ten aanzien van de mate van toerekenbaarheid ten aanzien van de onder 1 tot en met 3 bewezenverklaarde feiten kan de rechtbank zich op basis van het rapport verenigen nu dit ook strookt met het beeld dat de rechtbank ter terechtzitting van verdachte heeft verkregen. Zij neemt deze conclusie over en zal verdachte voor deze feiten verminderd toerekeningsvatbaar verklaren. Nu de psycholoog en de psychiater ten aanzien van het vierde feit niet gelijkluidend adviseren, zal de rechtbank in het voordeel van verdachte uitgaan van hetgeen de psychiater heeft geadviseerd, namelijk dat verdachte ook voor het vierde bewezenverklaarde feit als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Zij zal verdachte daarom ook voor dit feit verminderd toerekeningsvatbaar achten.
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot:
- 4 jaar gevangenisstraf waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- de bijzondere voorwaarden van reclasseringstoezicht; het meldingsgebod; een ambulante behandelverplichting bij [kliniek] en een contactverbod met medeverdachte [medeverdachte], aangever [benadeelde 1] en aangever [benadeelde 2] en zijn familie.
Ter toelichting op haar eis heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte een aantal ernstige feiten heeft gepleegd, namelijk drie brandstichtingen en een inbraak. Bij één van de branden, die ruim van te voren was beraamd en is gepleegd op een moment dat verdachte en haar mededader er vanuit gingen dat de bewoners aanwezig zouden zijn, is er levensgevaar geweest voor de in de woning aanwezige personen.
Bij de eis heeft de officier van justitie ten voordele van verdachte onder meer nog rekening gehouden met de over verdachte opgemaakte rapporten en de daarin geadviseerde mate van toerekenbaarheid.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de noodzakelijke behandeling in de weg staat. Zij heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest met daarnaast de maximale voorwaardelijke gevangenisstraf en de maximale werkstraf. Verdachte is bereid zich te houden aan te stellen voorwaarden.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze voor een vrijheidsstraf van na te melden duur leiden - dat verdachte diverse keren brand heeft gesticht. Daarbij is ook geprobeerd tijdens de nachtelijke uren een woning in brand te steken. De verdachte en haar mededader hebben die woningbrand van te voren beraamd en uitgevoerd op een moment dat zij er vanuit gingen dat leden van de familie [benadeelde 2] in de woning met rieten dakbedekking zouden slapen, hetgeen ook daadwerkelijk het geval bleek. De familie [benadeelde 2] had bij de brand niet alleen al haar bezittingen kunnen verliezen, waarbij persoonlijke zaken vaak niet vervangbaar zijn, maar ook het leven kunnen laten. Verdachte en haar mededader hebben hen willens en wetens blootgesteld aan dit risico.
Ook ten aanzien van de branden bij [benadeelde 1] en [benadeelde 3] heeft verdachte doelbewust gevaarlijke situaties doen ontstaan, waarbij van geluk mag worden gesproken dat de schade in zekere zin beperkt is gebleven. Mede door het gebruik van grote hoeveelheden brandversnellende middelen hadden de situaties gemakkelijk uit de hand kunnen lopen. Verdachte heeft het risico op schade aan andermans eigendom en levensgevaar voor aanwezige personen ondergeschikt gemaakt aan haar eigen wraakgevoelens.
Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd zal de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat geen rekening houden met het feit dat verdachte zou hebben gehandeld onder kwade invloed van haar medeverdachte. Uit het dossier komt naar voren dat verdachte en haar mededader samen de plannen maakten, samen de handelingen als het besprenkelen van de goederen verrichten, dat het haar huissleutel was die is gebruikt bij de inbraak en dat tussen de gekozen slachtoffers ook slachtoffers zaten met wie niet zozeer de mededader als wel verdachte in onmin leefde, zoals [benadeelde 3]. Verdachte en haar mededader hebben derhalve beiden een significante bijdrage aan de bewezenverklaarde feiten geleverd, waarbij niet gezegd kan worden dat de één een grotere bijdrage heeft gehad dan de ander. Onder die omstandigheden is het verweer dat de mededader als kwade genius moet worden aangemerkt, waarbij de rechtbank opmerkt dat beide verdachten naar elkaar wijzen, geen verweer waarmee de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening zal houden. De rechtbank zal wel rekening houden met het feit dat verdachte verminderd toerekenbaar was.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat sprake is van onverantwoord en bijzonder risicovol gedrag van verdachte en rekent dat verdachte aan. Zij is van oordeel dat de ernst van de door verdachte gepleegde feiten een aanzienlijke gevangenisstraf rechtvaardigt. Oplegging van een (maximale) werkstraf, zoals de raadsvrouw heeft verzocht, zou onvoldoende recht doen aan de ernst van de feiten en de rechtbank acht dat daarom niet aan de orde.
In de voornoemde over verdachte opgemaakte rapporten en het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapportwordt geadviseerd om verdachte onder toezicht te stellen van de reclassering door middel van een voorwaardelijk strafdeel met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden. De reclassering heeft in haar rapport geadviseerd verdachte een meldingsgebod op te leggen en haar de verplichting op te leggen om deel te nemen aan een ambulante behandeling bij een forensische polikliniek.
Net als de reclassering acht de rechtbank het van belang dat verdachte aan zichzelf gaat werken om zo herhaling te voorkomen. De rechtbank zal daarom een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, waaraan de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering zullen worden verbonden. Anders dan geadviseerd zal de rechtbank verdachte echter geen contactverbod opleggen. Gelet op de duur die verdachte in detentie zal doorbrengen acht de rechtbank het niet noodzakelijk om aan verdachte - aansluitend - ook nog een contactverbod op te leggen.
Alles afwegende komt de rechtbank tot een wat lagere strafoplegging dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat de rechtbank bij weging van de feiten een andere straf passend en geboden vindt dan door de officier van justitie passend wordt geacht
Ad informandum gevoegde zaken
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen de ter kennisneming gevoegde zaken, bekend onder parketnummer 05/720368-13, genummerd 1 tot en met 5.
Verdachte heeft bekend die feiten te hebben begaan en de officier van justitie heeft toegezegd dat voor die feiten geen verdere strafvervolging zal volgen.
Het onder 6 ad informandum gevoegde feit is niet in aanmerking genomen, nu verdachte daarover bij de politie niet is gehoord en verdachte ter terechtzitting heeft verklaard zich dit feit niet te kunnen herinneren.
Vordering tot schadevergoeding
[benadeelde 4] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 2.459,07 als benadeelde partij gevoegd (feit 3). De vordering ziet op aan [benadeelde 3] uitgekeerde brandschade op grond van een gebouwenverzekering.
De officier van justitie en de raadsvrouw hebben verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, daar er geen sprake is van rechtstreeks toegebrachte schade.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, nu aan de benadeelde partij geen rechtstreekse schade is toegebracht, zoals bedoeld in artikel 361, tweede lid aanhef en sub b van het Wetboek van Strafvordering.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 45, 47, 57, 157, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.