ECLI:NL:RBGEL:2014:9

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 januari 2014
Publicatiedatum
3 januari 2014
Zaaknummer
05-720368-13
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van der Mei
  • Kleinrensink
  • Janssen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting en inbraak met bijzondere voorwaarden voor behandeling

Op 3 januari 2014 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte uit Harderwijk, die werd beschuldigd van drie brandstichtingen en een woninginbraak. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De voorwaardelijke straf is gekoppeld aan de bijzondere voorwaarde dat de verdachte een ambulante behandeling moet ondergaan bij een forensische polikliniek. Daarnaast is de verdachte verplicht om schadevergoeding te betalen aan een van de slachtoffers.

De feiten zijn als volgt: de verdachte heeft op verschillende data brand gesticht aan een schutting, een rieten dak en een brievenbus, waarbij zij en haar mededader opzettelijk brandbare vloeistoffen hebben gebruikt. Bij een van de branden was er zelfs levensgevaar voor de bewoners van de woning, aangezien de brandstichting plaatsvond terwijl zij vermoedelijk thuis waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en haar mededader de branden voorafgaand aan de daden hebben beraamd, wat de ernst van de feiten vergroot.

De rechtbank heeft de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar verklaard op basis van psychiatrische en psychologische rapporten, waarin werd vastgesteld dat zij leed aan een persoonlijkheidsstoornis. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De rechtbank heeft geoordeeld dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet in de weg mag staan van de noodzakelijke behandeling van de verdachte, en heeft daarom gekozen voor een gedeeltelijk voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Meervoudige kamer
Parketnummer: 05-720368-13
Uitspraak d.d.: 3 januari 2014
Tegenspraak

VONNIS

in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres 1].
Raadsvrouw: mr. Schaapherder, advocaat te Apeldoorn.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
20 december 2013.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 30 juni 2013, in de gemeente Harderwijk, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht aan een schutting, behorend bij een woning, gelegen aan de [adres 2], immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) haar mededader(s) toen aldaar opzettelijk op/over die schutting een brandbare vloeistof en/of een brandversnellend middel (benzine en/of (pure) alcohol en/of nagellak-remover) gesprenkeld en/of aangebracht en/of (vervolgens) die
brandbare vloeistof en/of dat brandversnellende middel (met lucifers) aangestoken,
in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met die brandbare vloeistof en/of dat brandversnellende middel, althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan die schutting geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die schutting en/of voor een of meer belendend(e) perce(e)l(en),
in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of voor dat/die belendende perce(e)l(en) te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
zij op of omstreeks 24 juni 2013, te Hierden, gemeente Harderwijk, ter uitvoering van het door haar voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand te stichten aan het (rieten) dak en/of een venster van een woning, althans aan een woning, gelegen aan de [adres 3], terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of voor de in die woning aanwezige personen en/of een of meer belendend(e) perce(e)l(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel, te weten voor die woning en/of voor de (op dat moment) in die woning aanwezige personen en/of voor een of meer belendend(e)
perce(e)l(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een
ander te duchten was, met dat opzet met een of meer van haar mededader(s), althans alleen zich naar die woning heeft/hebben begeven en/of (vervolgens) toen aldaar opzettelijk
op/over (een deel van) dat (rieten) dak en/of dat venster en/of op/over een aldaar gelegen (voet)pad (de oprit) een brandbare vloeistof en/of een brandversnellend middel (benzine) heeft/hebben gesprenkeld/gesproeid en/of aangebracht en/of (vervolgens) die brandbare vloeistof en/of dat brandversnellend middel (benzine) (met lucifers) heeft/hebben aangestoken, in elk geval met dat opzet (open) vuur in aanraking heeft/hebben gebracht met
die brandbare vloeistof en/of dat brandversnellende middel (benzine), althans met een brandbare stof, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3.
zij op of omstreeks 21 juni 2013, in de gemeente Ermelo, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht aan een brievenbus en/of een/de kozijn(en), althans aan de (voor)gevel van een (kantoor)pand (in gebruik bij
woningstichting [benadeelde 3]), gelegen aan de [adres 4], immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) haar mededader(s) toen aldaar opzettelijk op/over (een poststuk, welke hing uit) die brievenbus en/of op/over een/de kozijn(en), althans op/over de (voor)gevel een brandbare vloeistof en/of een brandversnellend middel (benzine/terpentine) gesprenkeld en/of aangebracht en/of (vervolgens) die brandbare vloeistof en/of dat
brandversnellend middel (benzine/terpentine) (met lucifers) aangestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met die brandbare vloeistof en/of dat/die brandversnellende middel (benzine/terpentine), althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan (een deel van) de (voor)gevel van dat pand en/of een brievenbus/alarmkast geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat pand en/of in dat pand aanwezige goederen en/of voor een of meer belendend(e)
perce(e)l(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of voor dat/die belendende
perce(e)l(en) te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
4.
zij op of omstreeks 4 juni 2013, in de gemeente Harderwijk, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning, gelegen aan de [adres 2], heeft weggenomen een televisie en/of een laptop en/of een of meer (Disney) dvd('s), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), waarbij verdachte en/of haar mededader(s) zich de toegang tot de
plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door middel van gebruik van de/een - nog bij verdachte(n) in bezit zijnde/door verdachte(n) bijgemaakte/gedupliceerde - (huis)sleutel;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Aanleiding van het onderzoek
[benadeelde 1] heeft aangifte gedaan van diefstal uit zijn woning. Een buurvrouw had gezien dat zijn ex-vriendin op de ochtend van de diefstal bij zijn woning was geweest. Een paar weken later heeft [benadeelde 1] aangifte gedaan van brandstichting, omdat er een schutting aan de achterzijde van zijn woning in brand was gestoken. [benadeelde 1] had het vermoeden dat verdachte - zijn ex vriendin - daar achter zat. Er is vervolgens een onderzoek opgestart en verdachte is aangehouden.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat er naar haar mening ook sprake is geweest van gemeen gevaar voor een of meer belendende percelen. Ter zitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit aangevoerd dat verdachte bekend heeft dit feit te hebben gepleegd. Er dient vrijspraak te volgen voor het bestanddeel dat er gemeen gevaar voor een of meer belendende percelen te duchten was, omdat er geen gevaar heeft bestaan dat de schuttingbrand zou overslaan naar andere goederen. Ten aanzien van de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank aangezien verdachte hierover bekennende verklaringen heeft afgelegd.
Voorts heeft zij aangevoerd dat de ad informandum gevoegde feiten 1 tot en met 6 de beoordeling van de strafzaak meegenomen kunnen worden.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij op 30 juni 2013 samen met een ander brand heeft gesticht aan een schutting, behorend bij een woning gelegen aan de [adres 2] te Harderwijk. Zij en haar mededader hebben als brandversnellend middel benzine (een jerrycan vol) op de schutting gesprenkeld en deze vervolgens met lucifers aangestoken. De vlammen waren enorm, maar dat duurde kort. [2]
[benadeelde 1] heeft aangifte [3] gedaan. Hij heeft verklaard dat er op 1 juli omstreeks 00.00 uur brand is gesticht aan de schutting achter in zijn tuin.
Uit het sporenonderzoek blijkt dat de hele onderzijde van de schutting zwart beroet en oppervlakkig ingebrand was. [4]
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het gevaar voor belendende percelen overweegt de rechtbank het volgende.
Na de brand is er forensisch onderzoek naar sporen verricht aan de achterzijde van de woning van [benadeelde 1]. De technisch rechercheur die dit onderzoek heeft verricht, heeft vastgesteld dat de schutting een verbinding vormde tussen twee stenen schuurtjes met een plat houten dak. Voorts heeft hij geconstateerd dat de schutting zich bevond ter hoogte van de brandgang en dat zich ter hoogte van de schutting aan de overzijde van de brandgang eveneens een houten schutting met overkapping tussen stenen muurtjes bevond. [5] De rechtbank leidt hieruit af dat zich op korte afstand van de schutting, op de belendende percelen, brandbare goederen hebben bevonden. Gelet op deze korte afstand, zeker in combinatie met het feit dat een aanzienlijke hoeveelheid benzine op de desbetreffende schutting is gesprenkeld, had het vuur zich in ieder geval kunnen uitbreiden naar de houten daken van de aangrenzende schuurtjes en de schutting aan de overzijde van de brandgang. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan gemeen gevaar voor (de goederen op) de belendende percelen te duchten geweest.
Feit 2
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit op de bewezenverklaarde wijze heeft begaan en baseert zich hierbij op de redengevende feiten en omstandigheden die zijn ontleend aan de volgende bewijsmiddelen:
- de verklaring van verdachte, inhoudende dat zij op 24 juni 2013 samen met een ander opzettelijk brand heeft gesticht aan het rieten dak en een venster van een woning, gelegen aan de [adres 3] te Hierden, gemeente Harderwijk. Zij en haar mededader hadden daar al lang voor de daadwerkelijke uitvoering over gesproken. Zij hebben als brandversnellend middel benzine gesprenkeld over een deel van het rieten dak en op een venster. Ook over het voetpad naast de woning is benzine gesprenkeld om als “aansteek-lont” te fungeren. Haar mededader heeft de benzine aangestoken. Zij ging er vanuit dat de bewoners thuis waren omdat het nacht was en er twee auto’s bij de woning stonden; [6]
- het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 2] [7] ;
- het proces-verbaal van bevindingen [8] .
Feit 3
De rechtbank is van oordeel dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert zich hierbij op de redengevende feiten en omstandigheden die zijn ontleend aan de volgende bewijsmiddelen:
- de verklaring van verdachte, inhoudende dat zij op 21 juni 2013 samen met een ander opzettelijk brand heeft gesticht aan het kantoorpand van woningstichting [benadeelde 3], gelegen aan de [adres 4] te Ermelo. Zij en haar mededader hebben opzettelijk een brandbare vloeistof gesprenkeld op een poststuk dat uit de brievenbus hing en op kozijnen van dat pand en dit vervolgens aangestoken. Een deel van de voorgevel en de brievenbus zijn daardoor verbrand. [9] het proces-verbaal van aangifte [10] van [naam] namens [benadeelde 3];
- het proces-verbaal van sporenonderzoek [11] .
Feit 4
De rechtbank is van oordeel dat verdachte het onder 4 ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert zich hierbij op de redengevende feiten en omstandigheden die zijn ontleend aan de volgende bewijsmiddelen:
- de verklaring van verdachte dat zij op 4 juni 2013 samen met een ander goederen heeft weggenomen uit een woning, gelegen aan de [adres 2] te Harderwijk. Zij heeft met een bijgemaakte huissleutel die zij nog in haar bezit had de deur van de woning van haar ex-vriend [benadeelde 1] geopend. Zij en haar mededader hebben uit de woning een televisie, een laptop en Disney dvd’s weggenomen [12] ;het proces-verbaal van aangifte [13] van [benadeelde 1];
- het proces-verbaal van verhoor [14] van getuige[getuige].
Aangezien verdachte de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, is volstaan met een opgave van bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
zij op 30 juni 2013, in de gemeente Harderwijk, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht aan een schutting, behorend bij een woning, gelegen aan de [adres 2], immers hebben verdachte en haar mededader toen aldaar opzettelijk op/over die schutting een brandbare vloeistof en brandversnellend middel (benzine) gesprenkeld en vervolgens die brandbare vloeistof en brandversnellend middel met lucifers aangestoken, ten gevolge waarvan die schutting gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die schutting en belendende percelen te duchten was;
2.
zij op 24 juni 2013, te Hierden, gemeente Harderwijk, ter uitvoering van het door haar voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand te stichten aan het rieten dak en een venster van een woning, gelegen aan de [adres 3], terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en levensgevaar en/ gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in die woning aanwezige personen te duchten was, met dat opzet met haar mededader zich naar die woning heeft begeven en vervolgens toen aldaar opzettelijk op/over een deel van dat rieten dak en dat venster
en op/over een aldaar gelegen pad (de oprit) een brandbare vloeistof en brandversnellend middel (benzine) hebben gesprenkeld/gesproeid en vervolgens die brandbare vloeistof en brandversnellend middel (benzine) met lucifers hebben aangestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
zij op 21 juni 2013, in de gemeente Ermelo, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht aan een brievenbus en kozijnen van een kantoorpand in gebruik bij woningstichting [benadeelde 3], gelegen aan de [adres 4], immers hebben verdachte en haar mededader toen aldaar opzettelijk op/over een poststuk, welke hing uit die brievenbus, en op/over kozijnen een brandbare vloeistof en brandversnellend middel (benzine) gesprenkeld en vervolgens die brandbare vloeistof en brandversnellend middel met lucifers aangestoken, ten gevolge waarvan (een deel van) de voorgevel van dat pand en een brievenbus/alarmkast geheel of gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat pand en in dat pand aanwezige goederen te duchten was;
4.
zij op 4 juni 2013, in de gemeente Harderwijk, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, gelegen aan de [adres 2], heeft weggenomen een televisie en een laptop en (Disney) dvd's, toebehorende aan [benadeelde 1], waarbij verdachte en haar mededader zich de toegang tot de
plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van een valse sleutel, te weten door middel van gebruik van de - nog bij verdachte in bezit zijnde/door verdachte bijgemaakte/gedupliceerde - huissleutel;
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
1.
medeplegen van opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
2.
medeplegen van poging tot opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
3.
medeplegen van opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
4.
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels.
Strafbaarheid van de verdachte
Over verdachte is een rapport van psychiatrisch onderzoek opgemaakt, gedateerd 12 december 2013, door [psychiater], psychiater, en een rapport van psychologisch onderzoek, gedateerd 16 december 2013, door [psycholoog], GZ-psycholoog.
De psycholoog komt tot de conclusie dat er bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een persoonlijkheidsstoornis met ontwijkende, afhankelijke en passief-agressieve trekken. De psycholoog adviseert verdachte ten aanzien van de onder 1 tot en met 3 bewezen verklaarde feiten verminderd toerekeningsvatbaar en ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaard feit enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te achten. De psychiater komt ook tot de conclusie dat er bij verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke en ontwijkende trekken, en komt tevens tot de conclusie dat er sprake is van een ziekelijke stoornis in de zin van een depressieve stoornis, recidiverend, matig tot ernstig, zonder psychotische kenmerken. De psychiater adviseert verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
Met de conclusie van deze rapportages ten aanzien van de mate van toerekenbaarheid ten aanzien van de onder 1 tot en met 3 bewezenverklaarde feiten kan de rechtbank zich op basis van het rapport verenigen nu dit ook strookt met het beeld dat de rechtbank ter terechtzitting van verdachte heeft verkregen. Zij neemt deze conclusie over en zal verdachte voor deze feiten verminderd toerekeningsvatbaar verklaren. Nu de psycholoog en de psychiater ten aanzien van het vierde feit niet gelijkluidend adviseren, zal de rechtbank in het voordeel van verdachte uitgaan van hetgeen de psychiater heeft geadviseerd, namelijk dat verdachte ook voor het vierde bewezenverklaarde feit als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Zij zal verdachte daarom ook voor dit feit verminderd toerekeningsvatbaar achten.
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot:
  • 4 jaar gevangenisstraf waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
  • de bijzondere voorwaarden van reclasseringstoezicht; het meldingsgebod; een ambulante behandelverplichting bij [kliniek] en een contactverbod met medeverdachte [medeverdachte], aangever [benadeelde 1] en aangever [benadeelde 2] en zijn familie.
Ter toelichting op haar eis heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte een aantal ernstige feiten heeft gepleegd, namelijk drie brandstichtingen en een inbraak. Bij één van de branden, die ruim van te voren was beraamd en is gepleegd op een moment dat verdachte en haar mededader er vanuit gingen dat de bewoners aanwezig zouden zijn, is er levensgevaar geweest voor de in de woning aanwezige personen.
Bij de eis heeft de officier van justitie ten voordele van verdachte onder meer nog rekening gehouden met de over verdachte opgemaakte rapporten en de daarin geadviseerde mate van toerekenbaarheid.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de noodzakelijke behandeling in de weg staat. Zij heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest met daarnaast de maximale voorwaardelijke gevangenisstraf en de maximale werkstraf. Verdachte is bereid zich te houden aan te stellen voorwaarden.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze voor een vrijheidsstraf van na te melden duur leiden - dat verdachte diverse keren brand heeft gesticht. Daarbij is ook geprobeerd tijdens de nachtelijke uren een woning in brand te steken. De verdachte en haar mededader hebben die woningbrand van te voren beraamd en uitgevoerd op een moment dat zij er vanuit gingen dat leden van de familie [benadeelde 2] in de woning met rieten dakbedekking zouden slapen, hetgeen ook daadwerkelijk het geval bleek. De familie [benadeelde 2] had bij de brand niet alleen al haar bezittingen kunnen verliezen, waarbij persoonlijke zaken vaak niet vervangbaar zijn, maar ook het leven kunnen laten. Verdachte en haar mededader hebben hen willens en wetens blootgesteld aan dit risico.
Ook ten aanzien van de branden bij [benadeelde 1] en [benadeelde 3] heeft verdachte doelbewust gevaarlijke situaties doen ontstaan, waarbij van geluk mag worden gesproken dat de schade in zekere zin beperkt is gebleven. Mede door het gebruik van grote hoeveelheden brandversnellende middelen hadden de situaties gemakkelijk uit de hand kunnen lopen. Verdachte heeft het risico op schade aan andermans eigendom en levensgevaar voor aanwezige personen ondergeschikt gemaakt aan haar eigen wraakgevoelens.
Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd zal de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat geen rekening houden met het feit dat verdachte zou hebben gehandeld onder kwade invloed van haar medeverdachte. Uit het dossier komt naar voren dat verdachte en haar mededader samen de plannen maakten, samen de handelingen als het besprenkelen van de goederen verrichten, dat het haar huissleutel was die is gebruikt bij de inbraak en dat tussen de gekozen slachtoffers ook slachtoffers zaten met wie niet zozeer de mededader als wel verdachte in onmin leefde, zoals [benadeelde 3]. Verdachte en haar mededader hebben derhalve beiden een significante bijdrage aan de bewezenverklaarde feiten geleverd, waarbij niet gezegd kan worden dat de één een grotere bijdrage heeft gehad dan de ander. Onder die omstandigheden is het verweer dat de mededader als kwade genius moet worden aangemerkt, waarbij de rechtbank opmerkt dat beide verdachten naar elkaar wijzen, geen verweer waarmee de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening zal houden. De rechtbank zal wel rekening houden met het feit dat verdachte verminderd toerekenbaar was.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat sprake is van onverantwoord en bijzonder risicovol gedrag van verdachte en rekent dat verdachte aan. Zij is van oordeel dat de ernst van de door verdachte gepleegde feiten een aanzienlijke gevangenisstraf rechtvaardigt. Oplegging van een (maximale) werkstraf, zoals de raadsvrouw heeft verzocht, zou onvoldoende recht doen aan de ernst van de feiten en de rechtbank acht dat daarom niet aan de orde.
In de voornoemde over verdachte opgemaakte rapporten en het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport [15] wordt geadviseerd om verdachte onder toezicht te stellen van de reclassering door middel van een voorwaardelijk strafdeel met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden. De reclassering heeft in haar rapport geadviseerd verdachte een meldingsgebod op te leggen en haar de verplichting op te leggen om deel te nemen aan een ambulante behandeling bij een forensische polikliniek.
Net als de reclassering acht de rechtbank het van belang dat verdachte aan zichzelf gaat werken om zo herhaling te voorkomen. De rechtbank zal daarom een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, waaraan de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering zullen worden verbonden. Anders dan geadviseerd zal de rechtbank verdachte echter geen contactverbod opleggen. Gelet op de duur die verdachte in detentie zal doorbrengen acht de rechtbank het niet noodzakelijk om aan verdachte - aansluitend - ook nog een contactverbod op te leggen.
Alles afwegende komt de rechtbank tot een wat lagere strafoplegging dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat de rechtbank bij weging van de feiten een andere straf passend en geboden vindt dan door de officier van justitie passend wordt geacht
Ad informandum gevoegde zaken
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen de ter kennisneming gevoegde zaken, bekend onder parketnummer 05/720368-13, genummerd 1 tot en met 5.
Verdachte heeft bekend die feiten te hebben begaan en de officier van justitie heeft toegezegd dat voor die feiten geen verdere strafvervolging zal volgen.
Het onder 6 ad informandum gevoegde feit is niet in aanmerking genomen, nu verdachte daarover bij de politie niet is gehoord en verdachte ter terechtzitting heeft verklaard zich dit feit niet te kunnen herinneren.
Vordering tot schadevergoeding
[benadeelde 4] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 2.459,07 als benadeelde partij gevoegd (feit 3). De vordering ziet op aan [benadeelde 3] uitgekeerde brandschade op grond van een gebouwenverzekering.
De officier van justitie en de raadsvrouw hebben verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, daar er geen sprake is van rechtstreeks toegebrachte schade.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, nu aan de benadeelde partij geen rechtstreekse schade is toegebracht, zoals bedoeld in artikel 361, tweede lid aanhef en sub b van het Wetboek van Strafvordering.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 45, 47, 57, 157, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
1.
medeplegen van opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
2.
medeplegen van: poging tot opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
3.
medeplegen van opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
4.
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels;
 verklaart verdachte strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
36 (zesendertig) maanden;
 bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden,niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel zich voor de navolgende voorwaarden niet heeft nageleefd;
 stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich vóór het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
 stelt als
bijzondere voorwaardendat veroordeelde:
- zich aansluitend aan haar detentie zal melden bij de reclassering, [adres 5]. Hierna moet veroordeelde zich bij de reclassering blijven melden, zo frequent en zolang als de reclassering dit nodig acht;
- zich ambulant zal laten behandelen bij forensische polikliniek [kliniek] te Amersfoort of een soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die haar in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;

beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;

 verklaart de benadeelde partij [benadeelde 4] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Aldus gewezen door mrs. Van der Mei, voorzitter, Kleinrensink en Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van Jansen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van
3 januari 2014.
Mr. Van der Mei is buiten staat mede te ondertekenen.
Tekst

Voetnoten

1.Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina’s, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal, nummer PL0612 2013152313, Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, district Noordwest Veluwe, gesloten en ondertekend op 9 november 2013.
2.De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 20 december 2013.
3.Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 1], pag. 52.
4.Proces-verbaal van sporenonderzoek, pag. 76.
5.Proces-verbaal van sporenonderzoek, pag. 76.
6.De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 20 december 2013.
7.Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 2], pag. 231-233.
8.Proces-verbaal van bevindingen, pag. 235.
9.De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 20 december 2013.
10.Proces-verbaal van aangifte door [naam] namens [benadeelde 3], pag. 218-219.
11.Proces-verbaal van sporenonderzoek, pag. 221-227.
12.De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 20 december 2013.
13.Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 1], pag 45-47.
14.Proces-verbaal van verhoor van getuige[getuige], pag. 49-50.
15.Reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 17 december 2013