ECLI:NL:RBGEL:2014:90

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 januari 2014
Publicatiedatum
10 januari 2014
Zaaknummer
AWB-13_1236
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terecht vastgestelde informatiebeschikking inzake buitenlandse bankrekening en informatieplicht belastingplichtige

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 14 januari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, [X], en de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Gorinchem. De rechtbank oordeelt dat de informatiebeschikking die aan eiser is afgegeven, terecht is vastgesteld. Eiser heeft niet voldaan aan zijn wettelijke informatieplicht, waardoor het opvragen van de benodigde informatie door de belastingdienst noodzakelijk was voor de belastingheffing. De rechtbank stelt vast dat, ondanks dat eerdere uitspraken over de buitenlandse bankrekening van eiser nog niet onherroepelijk zijn, eiser verplicht is om de vragen van de belastingdienst te beantwoorden. De rechtbank wijst erop dat artikel 6 van het EVRM eiser niet ontslaat van deze verplichting, aangezien informatie kan worden afgedwongen voor heffingsdoeleinden, zelfs als het gaat om wilsafhankelijk materiaal.

Het geding is ontstaan na een informatiebeschikking die op 5 oktober 2012 door de belastingdienst aan eiser is afgegeven, waarin om informatie over zijn buitenlandse bankrekening werd verzocht. Eiser heeft hierop niet inhoudelijk gereageerd, wat de rechtbank als een schending van zijn informatieplicht beschouwt. De rechtbank concludeert dat de belastingdienst een redelijk heffingsbelang heeft bij het verkrijgen van de gevraagde informatie, en dat de verzoeken om informatie niet onredelijk zijn. Eiser heeft de mogelijkheid om de benodigde informatie te verstrekken, en de rechtbank stelt hem een termijn van zes weken om dit alsnog te doen. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team belastingrecht
Zittingsplaats Arnhem
registratienummer: AWB 13/1236
uitspraak van de meervoudige kamer ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 14 januari 2014
inzake
[X], wonende te [Z], eiser,
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Gorinchem, verweerder.

1.Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 5 oktober 2012 een informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) afgegeven.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 6 februari 2013 de informatiebeschikking gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 1 maart 2013, ontvangen door de rechtbank op 4 maart 2013, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft voor de zitting nadere stukken ingediend, welke stukken in afschrift zijn verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2013 te Arnhem. Namens eiser is daar verschenen zijn gemachtigde mr. [gemachtigde], verbonden aan [A] te [Q]. Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde] en [B].
Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar.

2.Feiten

2.1
Eiser heeft op 9 november 2011 aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2008 gedaan.
2.2
Verweerder heeft naar aanleiding daarvan bij brief van 12 september 2012 om informatie verzocht. In de brief is onder meer het volgende vermeld:
“Ik verwijs naar de navorderingen over eerdere jaren betreffende het buitenlands vermogen van u. Ik verwijs ook naar de nog in behandeling zijnde beroepschriften 1996 tot en met 2007 en de tussenuitspraak van de Rechtbank Arnhem van 22 maart 2012. Bij deze tussenuitspraak is vast komen te staan dat u rekeninghouder bent of bent geweest van een rekening bij Van Lanschot Bankiers te Luxemburg.
(…)
Onder verwijzing naar het tussenvonnis van 22 maart 2012 verzoek ik u mij een opgave te verstrekken van de saldi per 1 januari en per 31 december 2008 van deze rekening te Luxemburg en/of de (gedeeltelijke) voortzetting hiervan in een andere rekening of vermogensbestanddeel.
Ik verzoek u schriftelijke bewijsstukken hiervan te overleggen.”
2.3
De gemachtigde van eiser heeft daarop gereageerd bij brief van 28 september 2012. Daarin is onder meer het volgende vermeld:
“Ik kan omtrent uw verzoek om informatie vrij kort zijn. De heer [X] heeft geen aanleiding om een ander standpunt in te nemen in deze kwestie dan in de eerdere aanslagfase, bezwaarfase en beroepsfase is ingenomen. Aan uw verzoek kan ook geen gehoor worden gegeven.”
2.4
Verweerder heeft vervolgens op 5 oktober 2012 de informatiebeschikking afgegeven. Daarin is onder meer het volgende vermeld:
“U hebt niet of niet geheel aan deze informatieverzoeken voldaan.
Het gaat om de volgende vragen en verzoeken:
- overzicht van de banksaldi per 1 januari 2008 en 31 december 2008 van de bankrekening met nummer [000] bij Van Lanschot bankiers (Luxembourg) SA
- overzicht van banksaldi overige spaarrekeningen en/of beleggingsrekeningen bij bovengenoemde bank per 1 januari en 31 december
- overzicht van saldi spaarrekeningen en/of beleggingsrekeningen bij overige banken in het buitenland (uitgezonderd de aangegeven bankrekening aangehouden bij Unicaja Bank te Spanje) per 1 januari en 31 december
- overige vermogensbestanddelen in het buitenland per 1 januari en 31 december (uitgezonderd uw aangegeven belang van 50% in een woning in Spanje)
(…).”
2.5
Eiser heeft bij brief van 13 november 2012, ontvangen door verweerder op 14 november 2012, tegen de informatiebeschikking bezwaar gemaakt.
2.6
Verweerder heeft bij de uitspraak op bezwaar van 6 februari 2013 het bezwaar afgewezen.
2.7
In de uitspraken van de rechtbank Oost-Nederland van 21 februari 2013 met de registratienummers AWB 08/3105 en 12/982 (IB/PVV 1995 en IB/PVV 2002) en met de registratienummers AWB 11/5507 tot en met 11/5521 (IB/PVV 1996 tot en met 2001, IB/PVV 2003 tot en met 2007 en VB 1997 tot en met 2000) heeft de rechtbank onder meer overwogen dat eiser de beschikking heeft gehad over een bankrekening bij Van Lanschot Bankiers te Luxemburg. Tegen deze uitspraken heeft eiser hoger beroep aangetekend.

3.Geschil

In geschil is het antwoord op de vraag of de informatiebeschikking terecht aan eiser is afgegeven.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Artikel 52a, eerste lid, van de AWR bepaalt onder meer dat indien met betrekking tot een op te leggen (navorderings)aanslag niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge de artikelen 47 en 49 van die wet, de inspecteur dit kan vaststellen bij een voor bezwaar vatbare beschikking (de zogenoemde informatiebeschikking).
4.2
Ingevolge artikel 47, eerste lid, onderdeel a, van de AWR is ieder gehouden desgevraagd aan de inspecteur de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn.
4.3
De rechtbank stelt voorop dat in deze beroepsprocedure de rechtmatigheid van de vastgestelde informatiebeschikking ter toetsing voorligt. In het onderhavige geval dient meer in het bijzonder een tweetal vragen te worden bezien, te weten (i) of eiser heeft voldaan aan zijn wettelijke informatieplicht met hetgeen hij tot nog toe aan informatie heeft geleverd, en (ii) of het opvragen van de betreffende informatie door verweerder in het kader van de belastingheffing redelijkerwijs noodzakelijk was. Voor wat betreft deze laatste vraag is voldoende dat verweerder een redelijk vermoeden heeft dat eiser in het onderhavige jaar nog over een buitenlandse bankrekening beschikt. Niet vereist is dat als vaststaand kan worden aangemerkt dat eiser in het onderhavige jaar nog over deze bankrekening beschikt (zie recent nog Hoge Raad 1 november 2013, nr. 12/02792, ECLI:NL:HR:2013:1017). Gezien de redelijke verdeling van de bewijslast rust naar het oordeel van de rechtbank op verweerder de bewijslast om aannemelijk te maken dat eiser niet aan zijn informatieplicht heeft voldaan en dat verweerder met zijn informatieverzoek niet de grenzen der redelijkheid heeft overschreden.
4.4
De rechtbank is van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat eiser de in de informatiebeschikking gestelde vragen niet heeft beantwoord, dat hij de daarin verzochte informatie niet heeft verstrekt en dat hij als zodanig niet aan zijn wettelijke informatieplicht heeft voldaan. Eiser heeft op het informatieverzoek immers niet inhoudelijk gereageerd. Het feit dat eiser bij zijn eerdere opgaaf van het buitenlandse vermogen heeft verklaard niet over zodanig vermogen te beschikken, ontslaat hem niet van de verplichting om de vragen te beantwoorden. Zoals de rechtbank in de hiervoor onder 2.7 genoemde uitspraken heeft overwogen heeft eiser in ieder geval tot en met 2007 de beschikking gehad over een buitenlandse bankrekening bij Van Lanschot Bankiers te Luxemburg. Een rechtstreekse en algehele reactie op het informatieverzoek ter zake van deze bankrekening is gelet hierop vereist. Dat deze uitspraken nog niet onherroepelijk vaststaan ontslaat eiser evenmin van de verplichting om de vragen te beantwoorden.
4.5
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder tevens aannemelijk gemaakt een redelijk heffingsbelang bij de kennisneming van de verzochte informatie te hebben. Hiervoor is, anders dan eiser stelt, niet vereist dat in het dossier van eiser over het jaar 2008 een concreet bescheid zit over de bankrekening van eiser bij Van Lanschot Bankiers te Luxemburg. Verweerder beschikt blijkens de hiervoor onder 2.7 aangehaalde uitspraken van de rechtbank via Duitsland over informatie betreffende de in Luxemburg door eiser aangehouden bankrekening. Deze bankrekening heeft eiser in ieder geval tot en met 2007 nog aangehouden. In zijn aangifte IB/PVV 2008 heeft eiser echter geen melding gemaakt van deze bankrekening. Gelet op deze omstandigheden heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank eiser om informatie verzocht die redelijkerwijs noodzakelijk kan worden geacht voor de belastingheffing en heeft hij hierbij niet de grenzen der redelijkheid overschreden. In dit verband zij mede gewezen op de geheimhouding die de Luxemburgse bank in dezen hanteert, wat ertoe leidt dat verweerder geen gegevens over het jaar 2008 bij die bank kan opvragen.
4.6
Bij de bovenstaande beoordeling weegt de rechtbank mee dat de door verweerder gedane informatieverzoeken documenten betreffen waarover eiser al beschikt dan wel met een redelijke inspanning kan beschikken. Mocht eiser niet (langer) over de bankafschriften beschikken, dan zou hij deze (wederom) kunnen opvragen.
4.7
Voorts zou eiser de vragenbrief van verweerder aan Van Lanschot Bankiers te Luxemburg kunnen toesturen. Mocht hij geen rekening (meer) bij die bank aanhouden dan zal de bank negatief kunnen antwoorden in de zin dat de bank niet over de gevraagde gegevens beschikt.
4.8
Het betoog van eiser, dat hij niet aan de inlichtingenplicht hoeft te voldoen omdat dat zou neerkomen op zelfincriminatie, hetgeen is verboden door artikel 6 van het EVRM, volgt de rechtbank niet. Het voldoen aan de informatieverplichting van artikel 47 van de AWR betreft een verplichting in het kader van het vaststellen van de belastingschuld. Daaraan staat artikel 6 EVRM niet in de weg (vgl. EHRM 10 september 2002, no. 76574/01, ECLI:NL:XX:2002:BI9566 (Allen tegen het Verenigd Koninkrijk) en EHRM 21 april 2009, no. 19235/03, ECLI:NL:XX:2009:BJ3599, NJ 2009/557 (Marttinen tegen Finland, rov. 68)). Zowel informatie waarvan het bestaan niet afhankelijk is van de wil van de belastingplichtige als informatie waarvan het bestaan wel afhankelijk is van de wil van de belastingplichtige (hierna: wilsafhankelijk materiaal) mag worden afgedwongen voor heffingsdoeleinden.
4.9
Indien niet kan worden uitgesloten dat het wilsafhankelijk materiaal tevens in verband met een “criminal charge” tegen de belastingplichtige zal worden gebruikt (vgl. EHRM 3 mei 2001, no. 31827/96, ECLI:NL:XX:2001:AN6999, NJ 2003/354 (J.B. tegen Zwitserland)), zullen de nationale autoriteiten moeten waarborgen dat de belastingplichtige zijn recht om niet mee te werken aan zelfincriminatie effectief kan uitoefenen. Aangezien hierop gerichte regelgeving in Nederland ontbreekt, dient de rechter in de vereiste waarborgen te voorzien (vgl. Hoge Raad 12 juli 2013, nr. 12/01880, ECLI:NL:HR:2013:BZ3640). De rechtbank overweegt dan ook dat indien eiser ter voldoening aan het informatieverzoek wilsafhankelijk materiaal verstrekt, dit materiaal uitsluitend gebruikt mag worden voor de belastingheffing. Het oordeel over de vraag of sprake is van wilsafhankelijk materiaal en zo ja, welk gevolg aan een eventuele schending van het verbod op zelfincriminatie moet worden verbonden, komt toe aan de rechter die over de beboeting of bestraffing beslist.
4.1
Met betrekking tot de stelling van eiser dat de informatiebeschikking onrechtmatig is omdat niet eerder om de in de beschikking genoemde informatie is gevraagd overweegt de rechtbank als volgt. Door de wijze waarop de vragen in de brief van 12 september 2012 en in de informatiebeschikking van 5 oktober 2012 zijn geformuleerd, zou bij eiser de indruk kunnen ontstaan dat het verzoek om informatie in de informatiebeschikking ruimer is dan in de brief van 12 september 2012. Of dit feitelijk ook het geval is geweest, is niet vast komen te staan. Wel is vast komen te staan dat verweerder in ieder geval niet heeft bedoeld om het informatieverzoek in de informatiebeschikking uit te breiden. Eiser hoeft dan ook uitsluitend informatie te verstrekken over het saldo van de rekening bij Van Lanschot Bankiers per 1 januari en 31 december 2008 waarvan eiser voor eerdere jaren als rekeninghouder is geïdentificeerd of - als die rekening niet meer bestaat – van de rekening waarnaar het saldo is overgemaakt of van het vermogensbestanddeel waarin het saldo is geïnvesteerd. Het standpunt van eiser dat de informatiebeschikking onrechtmatig is omdat niet eerder om de in de beschikking genoemde informatie is gevraagd, kan dan ook niet slagen.
4.11
Eiser heeft tot slot aangevoerd dat hij ten onrechte niet is gehoord voorafgaand aan het afgeven van de informatiebeschikking door verweerder en dat als gevolg daarvan de rechten van de verdediging zijn geschonden. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
4.12
Naar het oordeel van de rechtbank moet het Nederlandse stelsel van rechtsbescherming dat ligt besloten in de Awb en de AWR in zijn algemeenheid geacht worden te voldoen aan de eisen die het HvJ EU stelt aan het eerbiedigen van het verdedigingsbeginsel. Eiser heeft immers de gelegenheid te worden gehoord nadat hij een bezwaarschrift heeft ingediend. In dit geval heeft eiser er echter van afgezien om te worden gehoord. Dat eiser desondanks in zijn verdedigingsbelang is geschaad doordat hij niet al voorafgaand aan de informatiebeschikking is gehoord, acht de rechtbank niet aannemelijk.
4.13
De rechtbank komt op grond van hetgeen hiervoor is overwogen tot de conclusie dat de informatiebeschikking terecht is vastgesteld. De rechtbank zal eiser op grond van artikel 27e, tweede lid, van de AWR een nieuwe termijn stellen om de in de informatiebeschikking gestelde vragen te beantwoorden en de verzochte informatie te verstrekken. De rechtbank acht een termijn van zes weken passend. Deze termijn vangt aan vanaf de dag na die van verzending van de uitspraak.
4.14
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond, en
  • stelt eiser een termijn van zes weken, gerekend vanaf de dag na die waarop deze uitspraak is verzonden, om alsnog de in de beschikking gestelde vragen te beantwoorden en de daarin verzochte informatie te verstrekken.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.G.J. van Well, voorzitter, mr.drs. L.B.M. Klein Tank en mr. G.H.W. Bodt, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.J.G. Tiemessen, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op: 14 januari 2014
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.