ECLI:NL:RBGEL:2014:990

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 februari 2014
Publicatiedatum
13 februari 2014
Zaaknummer
AWB-14_877
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige omgevingsvergunning voor tijdelijke fietsenstalling bij station Elst

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 13 februari 2014 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning die op 9 oktober 2013 was verleend aan Prorail B.V. voor de bouw van een tijdelijke fietsenstalling bij het station in Elst. De vergunning werd betwist door Vereniging Comité Verantwoord Beleid Overbetuwe en een individuele verzoeker, die bezwaar maakten tegen de vergunning. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State had eerder aangegeven dat de tijdelijke fietsenstalling in strijd was met het bestemmingsplan, wat leidde tot de vraag of de verleende vergunning rechtmatig was.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de vergunning onrechtmatig was, omdat er geen omgevingsvergunning was verleend om af te wijken van het bestemmingsplan. Desondanks werd vastgesteld dat het gebrek in bezwaar kon worden hersteld, aangezien verweerder een procedure had opgestart om de benodigde vergunning te verkrijgen. De voorzieningenrechter woog de belangen van de partijen en concludeerde dat de belangen van de vergunninghouder, Prorail B.V., zwaarder wogen dan die van de verzoekers. De verplaatsing van de fietsenstalling was noodzakelijk voor de aanleg van een derde spoor, waarvoor een strakke planning gold.

De verzoekers gaven aan geen bezwaren te hebben tegen de komst van het derde spoor, maar waren bezorgd over de bredere ontwikkeling aan de oostzijde van het station. De voorzieningenrechter concludeerde dat de belangen van de verzoekers niet in het geding waren bij de verplaatsing van de fietsenstalling en dat de verzoeken om voorlopige voorziening moesten worden afgewezen. De uitspraak werd gedaan zonder proceskostenveroordeling, en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team bestuursrecht
Zittingsplaats Arnhem
registratienummers: ARN 14/877 en ARN 14/902
uitspraak van de voorzieningenrechter ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 13 februari 2014 in het geding tussen
Vereniging Comité Verantwoord Beleid Overbetuwe, verzoekster,
gevestigd te Elst,
[verzoeker], verzoeker,
wonende te Elst
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Overbetuwe, verweerder,
alsmede
Prorail B.V., partij ex artikel 8:26 van de Awb, vergunninghouder,
te Utrecht.

1.Procesverloop

Verweerder heeft bij besluit van 9 oktober 2013 vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een tijdelijke fietsenstalling bij het station in Elst.
Tegen dit besluit heeft verzoekster op 18 oktober 2013 en verzoeker op 23 oktober 2013 bezwaar gemaakt.
Op 30 januari 2014 heeft verzoekster en op 3 februari 2014 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat de omgevingsvergunning wordt geschorst en de fietsenstalling weer wordt teruggeplaatst op de oorspronkelijke locatie.
De verzoeken zijn behandeld ter zitting van 6 februari 2014. Namens verzoekster zijn verschenen [namen]. Verzoeker is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door J. van de Kamp, S.P.J. Rutten en R.M. Willemse, bijgestaan door mr. M.J. Tunnissen. Namens vergunninghouder zijn verschenen A.J. Kamp en M.A. Versloot.

2.Overwegingen

Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaande aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Uit artikel 8:1 en 7:1 van de Awb volgt dat alleen een belanghebbende tegen een besluit bezwaar kan maken en beroep kan instellen.
Ingevolge artikel 1:2 van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Tussen partijen is in geschil of verzoekster belanghebbende is bij de verleende vergunning. De voorzieningenrechter laat deze vraag thans evenwel in het midden omdat verzoeker
op gelijke gronden bezwaar heeft tegen de verleende vergunning en hij als belanghebbende is aan te merken. Hij woont immers nabij de beoogde fietsenstalling en heeft daar zicht op.
Omgevingsvergunning is verleend aan vergunninghouder voor de activiteit bouwen van een bouwwerk, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). Daarbij is de reguliere procedure van artikel 3.7 van de Wabo gevolgd, omdat verweerder van oordeel was dat het bouwplan in overeenstemming was met het bestemmingsplan “Elst Centraal, Infra, P+R en Huis der Gemeente”, deels onherroepelijk geworden bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 10 juli 2013, met zaaknummer 201208101/1/R2. In dat plan heeft de grond, waarop de tijdelijke fietsenstalling wordt gerealiseerd, de bestemming “Verkeer-verblijf”.
Bij brief van 29 oktober 2013 heeft de Afdeling verweerder meegedeeld dat voormelde uitspraak is gerectificeerd. Daardoor is duidelijk geworden dat artikel 8 van de planvoorschriften, dat de bestemming Verkeer-verblijf betreft, ook vernietigd is wat betreft de mogelijkheid om de desbetreffende gronden te gebruiken voor verkeer-, vervoer- en verblijfsvoorzieningen t.b.v. railverkeer, zodat het bouwplan niet (meer) in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Om dit te ondervangen heeft verweerder hangende het bezwaar tegen de omgevingsvergunning voor het bouwen, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo een procedure gestart voor een omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub c, van de Wabo. Deze vergunning zal met de uitgebreide voorbereidingsprocedure, als bedoeld in artikel 3.10 van de Wabo, worden voorbereid. Daartoe dient de gemeenteraad een verklaring van geen bedenkingen af te geven.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit het voorgaande volgt dat de vergunning van 9 oktober 2013 onrechtmatig is. Bij een verzoek om voorlopige voorziening hangende bezwaar, als hier aan de orde, dient de voorzieningenrechter (ook) te bezien of dit gebrek in bezwaar kan worden hersteld. In dat kader is van belang dat verweerder het gebrek heeft onderkend en een procedure heeft opgestart om dat gebrek te ondervangen.
Verweerder heeft ter zitting dienaangaande verklaard dat de gemeenteraad in de vergadering van 18 februari 2014 het voorstel zal behandelen om voor de fietsenstalling een verklaring van geen bedenkingen af te geven. De voorzieningenrechter heeft geen aanknopingspunten voor het oordeel dat deze verklaring van geen bedenkingen niet zal worden verleend. Verzoekers wijzen er weliswaar op dat binnen de gemeenteraad nog verschil van mening bestaat over de bouw van een nieuw gemeentehuis, doch dit heeft geen betrekking op de bouw van het derde spoor, waarvoor de verplaatsing van de fietsenstalling noodzakelijk is. Voorts heeft de gemeenteraad al een verklaringen van geen bedenkingen afgegeven voor de omgevingsvergunning voor de, ook voor verplaatsing van het spoor, noodzakelijke verplaatsing van de perronvoorzieningen.
Ook anderszins heeft verzoeker geen aanknopingspunten gegeven voor het oordeel dat op voorhand is uitgesloten dat de omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub c, van de Wabo, zal worden verleend. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat de mogelijkheid om de betreffende gronden te gebruiken voor verkeer-, vervoer- en verblijfsvoorzieningen t.b.v. railverkeer door de Afdeling niet vernietigd is wegens strijd met een goede ruimtelijke ordening, maar omdat het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan en de desbetreffende bepaling niet was opgenomen in het overzicht met ambtshalve wijzigingen in het zienswijzenrapport.
Uit het voorgaande volgt dat de voorzieningenrechter ervan uitgaat dat het gebrek in bezwaar is te herstellen.
Voorts dienen de belangen van partijen te worden gewogen.
Wat betreft de belangen van verweerder en vergunninghouder is ter zitting duidelijk geworden dat de verplaatsing van de fietsenstalling noodzakelijk is om de aanleg van het zogenaamde derde spoor mogelijk te maken. Vergunninghouder heeft toegelicht dat voor de aanleg van dit spoor een strakke planning geldt, waarvan deel uit maakt een zogenaamde buitendienststelling. Dat betekent dat het spoor een of enkele dagen geheel treinvrij wordt gemaakt, zodat werkzaamheden kunnen plaatsvinden. Deze buitendienststellingen dienen, zo is ter zitting onweersproken gesteld, al een jaar van te voren te worden aangevraagd. Voor zover hier van belang heeft vergunninghouder die voor 7, 8 en 9 maart 2014 aangevraagd. De in dat weekend geplande werkzaamheden kunnen alleen worden uitgevoerd indien de fietsenstalling is verplaatst. Indien die verplaatsing niet kan doorgaan, moet een nieuw weekend van buitendienststelling worden aangevraagd en zullen de werkzaamheden ernstig worden vertraagd. De voorzieningenrechter is gelet daarop van oordeel dat vergunninghouder een zwaarwegend belang heeft bij het verplaatsen van de fietsstelling.
Wat betreft de belangen van verzoekers is van belang dat zij ter zitting desgevraagd hebben bevestigd dat zij op zich geen bezwaren hebben tegen de komst van een derde spoor. Zij zijn echter van mening zijn dat realisering aan de oostzijde van het station goedkoper zal zijn, onder meer omdat er dan geen gronden aangekocht hoeven te worden van het ten zuidwesten van het station gelegen bedrijf Heinz B.V. Echter, ter zitting is door vergunninghouder gesteld dat ook bij de aanleg van een derde spoor aan de oostzijde van het station er een tijdelijke fietsenstalling noodzakelijk is op de plaats waar deze thans is vergund. Verzoekers grootste belang, het tegengaan van de gehele ontwikkeling aan de oostzijde van het station, te weten een nieuw gemeentehuis en andere voorzieningen, is bij de verplaatsing van de fietsenstalling niet in het geding.
De voorzieningenrechter acht deze belangen van verzoekers aldus minder zwaar dan die van vergunninghouder.
Conclusie is dat sprake is van een herstelbaar gebrek en de belangen van vergunninghouder zwaarder wegen dan de belangen van verzoekers, zodat de voorzieningenrechter de verzoeken om voorlopige voorziening afwijst.
De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Beslist wordt als volgt.

3.Beslissing

De voorzieningenrechter
wijst de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.G.J. Litjens, griffier.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Uitgesproken in het openbaar op .
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Verzonden op: