ECLI:NL:RBGEL:2015:103

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 januari 2015
Publicatiedatum
13 januari 2015
Zaaknummer
C-05-263774 - HZ ZA 14-200
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van een bindend advies wegens schending van hoor en wederhoor in een zorgcontext

In deze zaak vordert Stichting Sutfene de vernietiging van een bindend advies van de Geschillencommissie Verpleging, Verzorging en Thuiszorg. De zaak betreft een geschil over de vertegenwoordiging van een patiënt, [naam 1], die lijdt aan Multiple Sclerose en onder zorg stond van Stichting Sutfene. De patiënt had een notariële verklaring afgelegd waarin zijn broer, [gedaagde], en zus als verantwoordelijk voor zijn zorg werden aangewezen, in plaats van zijn echtgenote, [naam 2]. Na de dood van [naam 1] diende [gedaagde] een klacht in bij de Geschillencommissie, die zich bevoegd verklaarde om het geschil te behandelen. Stichting Sutfene betwistte de bevoegdheid van de commissie en voerde aan dat er sprake was van schending van het beginsel van hoor en wederhoor, omdat zij niet in de gelegenheid was gesteld om te reageren op door [gedaagde] overgelegde e-mailberichten. De rechtbank oordeelt dat de Geschillencommissie terecht bevoegd was en dat de argumenten van Stichting Sutfene niet voldoende zijn om de beslissing te vernietigen. De rechtbank wijst de vorderingen van Stichting Sutfene af en veroordeelt haar in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/263774 / HZ ZA 14-200
Vonnis van 14 januari 2015
in de zaak van
de stichting
STICHTING SUTFENE,
gevestigd te Zutphen,
eiseres,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats], [gemeente],
gedaagde,
advocaat mr. M. Meijer te Apeldoorn.
Partijen zullen hierna Stichting Sutfene en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 30 juli 2014
  • het proces-verbaal van comparitie van 11 december 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Stichting Sutfene is een instelling voor zorg en welzijnsdiensten in de regio Zutphen, die onder meer intramurale verpleging en verzorging biedt.
2.2.
Stichting Sutfene heeft zorg verleend aan [naam 1], hierna [naam 1]. Aanvankelijk verbleef [naam 1] sinds 14 september 2010 op basis van een rechterlijke machtiging bij Stichting Sutfene, later op grond van artikel 60 Wet Bijzondere opneming in psychiatrische ziekenhuizen (hierna: Wet Bopz). [naam 1] leed aan een progressieve vorm van Multiple Sclerose (MS). [naam 1] was tot aan zijn overlijden op [2011] gehuwd met [naam 2], die tevens als eerste contactpersoon is opgetreden.
2.3.
Bij notariële akte van 16 maart 2011 heeft [notaris], notaris, een verklaring onder ede van [naam 1] vastgelegd met de volgende inhoud:
VERKLARINGEN
De verschenen persoon[[naam 1], rechtbank]
verklaarde dat:
Echtscheiding
a. hij thans gehuwd is met [naam 2];
b. dit huwelijk is ontwricht mede doordat zijn echtgenote omgang heeft met een nieuwe partner;
c. hij middels zijn advocate mevrouw Mr. H.J. Scholten van Elders Advocaten te Zutphen een procedure tot echtscheiding heeft opgestart;
d. hij – gezien zijn ziektebeeld – in de situatie kan komen te verkeren dat hij om geestelijke danwel fysieke redenen de procedure tot echtscheiding niet zou kunnen afronden;
e. indien de hiervoor sub d. vermelde situatie zich zou voordoen hij bij deze nu voor alsdan (…) aan zijn advocate mevrouw Mr. H.J. Scholten in het bijzonder uitdrukkelijk verzoekt om al datgene te doen om de procedure tot echtscheiding toch formeel af te ronden, zodat het huwelijk tussen de verschenen persoon [en] [naam 2] koste wat het kost wordt ontbonden.
Zorg
Gezien de hiervoor onder het kopje “Echtscheiding” vermelde situatie heeft de verschenen persoon uitdrukkelijk te kennen gegeven dat niet [naam 2] verantwoordelijk is voor de door de verschenen persoon benodigde en aan hem verleende zorg, maar dat zijn broer[gedaagde] en zijn zuster [zus naam 1] verantwoordelijk worden voor zijn zorg en dus ook aanspreekpunt moeten worden in deze.
BELOFTE
De verschenen persoon heeft thans in handen van mij, notaris, de belofte afgelegd, dat hij voormelde verklaringen naar waarheid heeft gedaan. (…)”
2.4.
Op 4 januari 2013 hebben [gedaagde] (een broer van [naam 1]), zijn twee zusters en de partner van [gedaagde], tezamen [gedaagde] c.s., een klacht ingediend bij de Regionale Klachtencommissie Oost-Gelderland, waarbij Stichting Sutfene is aangesloten. De klacht betreft onder meer het ten onrechte niet zijn aangemerkt als ‘eerste contactpersoon’ van [gedaagde], onder meer omdat [naam 1] destijds een verzoek tot echtscheiding had ingediend en omdat een machtiging is opgesteld ten gunste van [gedaagde] c.s. in de plaats van [naam 2]. Stichting Sutfene heeft aangevoerd dat [gedaagde] c.s. niet-ontvankelijk is in deze klacht, omdat [gedaagde] c.s. niet als nabestaanden kunnen worden beschouwd.
2.5.
Op 8 april 2013 heeft de Regionale Klachtencommissie Oost-Gelderland geoordeeld dat de klacht ontvankelijk is, maar heeft deze ongegrond verklaard.
2.6.
[gedaagde] is - mede namens zijn zusters - van deze uitspraak in beroep gegaan bij de Geschillencommissie Verpleging, Verzorging en Thuiszorg (hierna: Geschillencommissie). Op het vragenformulier van de Geschillencommissie heeft [gedaagde] -onder meer- als klacht ingevuld:
“het niet willen wijzigen van contactpersoon ondanks wilsverklaring patiënt d.m.v. notariële akte”.Tevens heeft [gedaagde] een verzoek ingediend om in redelijkheid en billijkheid een schadevergoeding vast te stellen. Door ondertekening van het vragenformulier op 31 juli 2013 heeft [gedaagde] verklaard zich te onderwerpen aan de bepalingen van het reglement van de Geschillencommissie en de uitspraak als bindend te aanvaarden.
2.7.
Artikel 3 van het reglement van de Geschillencommissie bepaalt dat de commissie tot taak heeft alle geschillen tussen cliënt en zorgaanbieder te beslechten (…). De commissie doet dit door in een dergelijk geschil een bindend advies uit te brengen of door een schikking tussen partijen te bevorderen. In artikel 4 van dit reglement is omtrent de bevoegdheid bepaald dat de commissie bevoegd is een aanhangig gemaakt geschil te behandelen, indien partijen zijn overeengekomen zich aan het bindend advies van de commissie te onderwerpen.
2.8.
Stichting Sutfene heeft bij brief van 9 oktober 2013 schriftelijk op de standpunten van [gedaagde] gereageerd, waarna een mondelinge behandeling van de klacht is bepaald op 10 december 2013. Met name de vraag of [naam 1] wel of niet wilsbekwaam was, is ter zitting aan de orde geweest. Naar aanleiding van de zitting heeft de Geschillencommissie Stichting Sutfene bij brief van 13 december 2013 verzocht om het indicatiebesluit van het CIZ, alsmede het relevante gedeelte uit het dossier over te leggen waarin is vastgelegd of waaruit kan worden afgeleid dat en vanaf welk tijdstip de dementie bij [naam 1] zover was voortgeschreden dat hij als wilsonbekwaam moest worden beschouwd, met name ook voor wat betreft het uiten van een eventuele wens om door een ander dan zijn echtgenote vertegenwoordigd te worden.
2.9.
Bij brief van 6 januari 2014 schrijft de raadsman van Stichting Sutfene aan de Geschillencommissie dat de verzochte gegevens onder de geheimhoudingsplicht van Stichting Sutfene vallen en dat wegens het ontbreken van vertegenwoordigingsbevoegdheid van [gedaagde], geen rechtsgeldige reden aanwezig is om deze plicht te doorbreken. Daarbij komt dat [naam 2], de tijdens leven bevoegde vertegenwoordiger, geen toestemming geeft voor het verstrekken van deze gegevens.
2.10.
Op 9 januari 2014 heeft [gedaagde] schriftelijk op de brief van 6 januari 2014 gereageerd. De Geschillencommissie heeft een nieuwe zitting bepaald op 14 februari 2014. Stichting Sutfene heeft bij brief van 22 januari 2014 de Geschillencommissie medegedeeld dat zij de aanwezigheid op de zitting niet opportuun acht, omdat de echtgenote bij leven van [naam 1] de rechtmatige vertegenwoordiger was en de familie [gedaagde] geen geldige titel had op grond waarvan zij als vertegenwoordiger kon optreden. Derhalve kan zij niet meer verklaren dan zij op de eerdere zitting heeft gedaan.
2.11.
Ter zitting van 14 februari 2014 heeft [gedaagde] twee e-mailberichten aan de Geschillencommissie overgelegd. Een bericht van [zus naam 1] [gedaagde] aan [naam 3] over het bezoek van de notaris, alsmede een bericht van de rechtbank over de procedure inzake een verzoek tot instelling van een mentorschap ten behoeve van [naam 1].
2.12.
Bij beslissing van 14 februari 2014 heeft de Geschillencommissie zich bevoegd verklaard en bepaald dat de behandeling op een nader te bepalen tijdstip zal worden voortgezet teneinde beide partijen in de gelegenheid te stellen zich nader uit te laten over de feitelijke klachten.
2.13.
Bij brief van 12 maart 2014 heeft Stichting Sutfene de beslissing van de Geschillencommissie ontvangen, alsmede een kopie van de door [gedaagde] overgelegde
e-mailberichten.
2.14.
Bij brief van 25 maart 2014 heeft Stichting Sutfene de Geschillencommissie erop gewezen dat haar uitspraak tot stand is gekomen met schending van het beginsel van hoor en wederhoor, omdat Stichting Sutfene niet in staat is gesteld op de twee door [gedaagde] overgelegde e-mailberichten te reageren. Tevens heeft zij haar bezwaren kenbaar gemaakt tegen volgens haar inhoudelijk onjuiste gevolgtrekkingen. Tot slot verzoekt zij de Geschillencommissie op haar eerdere beslissing terug te komen. De Geschillencommissie heeft de raadsman van Stichting Sutfene telefonisch laten weten dat de beslissing niet wordt herzien en dat Stichting Sutfene de beslissing ter toetsing aan de rechter kan voorleggen.
2.15.
Bij e-mailbericht d.d. 20 juni 2014 schrijft [notaris], notaris, aan de raadsvrouwe van [gedaagde] onder meer het volgende:
“(…).
In het algemeen moet men stellen dat een notarisnieteen verklaring door een persoon laat afleggen indien deze persoon naar de mening van de notarisnietcompos mentis is.
In casu ben ik destijds bij de [naam 1] op bezoek geweest in Sutfene. Het verslag van mijn bezoek heb ik bijgevoegd. Uit dit verslag blijkt – voor zover nog leesbaar- dat de[naam 1] op dat moment moeizaam sprak maar in zijn standpunten was hij resoluut en duidelijk.
Zijn “grote” zus en zij “kleine” broertje moesten verantwoordelijk worden voor zijn zorg.
Tijdens het ondertekenen was ik alleen met de[naam 1], zodat hij niet onder invloed was van andere personen. Dit is een gebruikelijke procedure. (…)”
In aanvulling op voormeld e-mailbericht heeft [notaris], notaris, bij e-mailbericht van 27 juni 2014 aan de raadsvrouwe van [naam 1] geschreven dat voorafgaand aan de verklaring onder ede [naam 1] met zijn broer en zus op 11 februari 2011 (2010 is een kennelijke verschrijving) op het kantoor van de notaris is geweest en dat is besproken dat [naam 1] wilde dat zijn broer en zus verantwoordelijk zouden zijn voor de zorg. Van dit bezoek heeft de notaris een aantekening uit het dossier bijgevoegd.

3.Het geschil

3.1.
Stichting Sutfene vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
primair
de beslissing van de Geschillencommissie Verpleging, Verzorging en Thuiszorg d.d. 12 maart 2014 met als dossiernummer VVT 78302 en referentie VN-DvdL-1, waarin zij zich bevoegd verklaart om van het geschil kennis te nemen vernietigt en voor recht verklaart dat voornoemde Geschillencommissie niet bevoegd is om van het geschil kennis te nemen en/of het geschil inhoudelijk te behandelen,
subsidiair
voor het geval de rechtbank de primaire vordering niet zou toewijzen, het bindend advies van de Geschillencommissie d.d. 12 maart 2014 met als dossiernummer VVT 78302 en referentie VN-DvdL-1, vernietigt en [gedaagde] niet-ontvankelijk verklaart in zijn klacht althans die klachten afwijst,
met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding vermeerderd met wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van het vonnis tot aan de dag der voldoening, alsmede in de nakosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
De achtergrond van het geschil betreft het probleem voor Stichting Sutfene hoe om te gaan met vertegenwoordiging en aanwijzing van de eerste en de tweede contactpersoon ten aanzien van een (aanvankelijk) gedwongen opgenomen patiënt, indien de familiaire verhoudingen onder spanning staan en zich tijdens de opname voor vertegenwoordiging relevante wijzigingen voordoen. Meer concreet gaat het om een 43-jarige patiënt met Multiple Sclerose (MS), een complex ziektebeeld waarbij naast een lichamelijke ook een cognitieve/psychiatrische component aan de orde was. Tijdens de opname heeft de patiënt een advocaat benaderd om een echtscheidingsprocedure te voeren omdat zijn echtgenote een relatie kreeg met zijn zwager, de ex-man van zijn zus. De broer en de zus van de patiënt hebben een notaris ingeschakeld. De notaris heeft een Verklaring onder Ede van [naam 1] opgenomen waarbij is vastgelegd dat [gedaagde] en zijn zus verantwoordelijk voor de zorg van [naam 1] worden in plaats van de echtgenote. Stichting Sutfene heeft desondanks steeds de echtgenote en de zwager als eerste en tweede contactpersoon beschouwd.
4.2.
Vooropgesteld wordt dat voor de maatstaf voor vernietiging van een bindend advies ingevolge artikel 7:904 lid 1 BW aansluiting is gezocht bij artikel 6:248 lid 2 BW. Dit impliceert als uitgangspunt de bindende kracht van de beslissing. Alleen ernstige gebreken in de beslissing leiden tot aantastbaarheid van de beslissing. De rechter mag slechts marginaal toetsen. In het onderhavige geval betekent dit dat, voor zover de beslissing van de Geschillencommissie voldoende is gemotiveerd, de argumenten van Stichting Sutfene die daarop betrekking hebben in principe niet voor behandeling in aanmerking komen. Dit is slechts anders ingeval het bindend advies wordt vernietigd en de rechter op de voet van artikel 7:904 lid 2 BW een beslissing geeft.
4.3.
Stichting Sutfene vordert primair vernietiging van de beslissing waarin de Geschillencommissie zich bevoegd verklaart en een verklaring voor recht dat de Geschillencommissie niet bevoegd is om van het geschil kennis te nemen. Hiertoe stelt Stichting Sutfene dat de Geschillencommissie niet in redelijkheid tot haar beslissing met betrekking tot haar bevoegdheid heeft kunnen komen en dat gebondenheid aan het bindend advies zowel in verband met de wijze van totstandkoming als de inhoud van het advies naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4.4.
De Geschillencommissie heeft haar bevoegdheid tot het uitbrengen van een bindend advies volgens Stichting Sutfene zonder enige motivering gegrond op een -niet nader aangeduide- overeenkomst tussen partijen (p.1 van de bevoegdverklaring). Volgens Stichting Sutfene had de Geschillencommissie zich op grond van artikel 4 van het Reglement Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Thuiszorg onbevoegd moeten verklaren omdat Stichting Sutfene met [gedaagde] geen zorgovereenkomst heeft gesloten. Anders dan Stichting Sutfene kennelijk begrijpt, ziet artikel 4 op de tussen partijen overeengekomen bevoegdheid van de Geschillencommissie om een aanhangig geschil te behandelen. Kennelijk en niet onbegrijpelijk wordt hier kortweg gedoeld op de overeenkomst tot bindend advies die voortvloeit uit het feit dat Stichting Sutfene is aangesloten bij deze Geschillencommissie en de ondertekening door [gedaagde] van het vragenformulier dat afsluit met de zinsnede:
“Ondergetekende verklaart zich te onderwerpen aan de Bepalingen van het Reglement van de Geschillencommissie (…) en de uitspraak van de Geschillencommissie als bindend te aanvaarden (…)”. Het is op te vatten als een preliminaire vaststelling waarmee de
“Behandeling van het geschil”begint. Van enige beoordeling of motivering is (nog) geen sprake.
4.5.
Voorts heeft Stichting Sutfene aanvankelijk aangevoerd dat alleen cliënten met wie een zorgovereenkomst is gesloten, een klacht kunnen indienen. Omdat [naam 1] gedwongen is opgenomen en dus geen sprake is van een zorgovereenkomst, ontbreekt de bevoegdheid om een klacht in te dienen. [gedaagde] heeft een en ander betwist. Voor zover Stichting Sutfene dit punt nog heeft willen handhaven na het daarover gevoerde debat ter comparitie, overweegt de rechtbank het volgende.
Nog daargelaten de wettelijke verplichting om op grond van artikel 41 Wet Bopz een klachtenregeling te realiseren om op te komen tegen bepaalde beperkingen, is de Wet klachtrecht cliënten zorgsector (Wkcz) van toepassing buiten het werkingsgebied van artikel 41 Wet Bopz. Dit is -gelukkig- ook geformaliseerd in de eigen klachtenregeling van Stichting Sutfene waarin zowel klachten als bopz-klachten zijn opgenomen. Gelet op het beschermingskarakter van de Wkcz is het feit dat geen zorgovereenkomst bestaat wegens het onvrijwillig kader waarin de opname heeft plaatsgevonden, daarom niet relevant.
4.6.
Ook de wijze van totstandkoming van de beslissing van de Geschillencommissie is volgens Stichting Sutfene zodanig dat zij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet hieraan kan worden gehouden. Stichting Sutfene doelt hiermee onder meer op het feit dat een geschil gelet op artikel 39 lid 4 van de leveringsvoorwaarden binnen een termijn van drie maanden aanhangig moet worden gemaakt bij de Geschillencommissie, hetgeen volgens Stichting Sutfene niet is gebeurd. Voor zover Stichting Sutfene ook dit punt na de bespreking ter comparitie nog heeft willen handhaven, wordt het volgende overwogen. Dit argument mist feitelijke grondslag. De uitspraak van de klachtencommissie dateert immers van 8 april 2013 en de brief waarin tegen deze uitspraak wordt opgekomen, is op 4 juli 2013 door de Geschillencommissie ontvangen. Ten onrechte is Stichting Sutfene uitgegaan van de datum van ontvangst door de Geschillencommissie van het daarna aan [gedaagde] verstrekte vragenformulier. Bovendien had het op de weg van Stichting Sutfene gelegen om, zo dit argument echt aan de orde was geweest, dit in de procedure voor de Geschillencommissie aan te voeren. Als grond voor vernietiging van de beslissing wordt het als tardief gekwalificeerd.
4.7.
Voorts heeft Stichting Sutfene zich op schending van het beginsel van hoor en wederhoor beroepen als vernietigingsgrond. Vaststaat dat de Geschillencommissie aan Stichting Sutfene geen gelegenheid heeft geboden om te reageren op de door [gedaagde] ter zitting van 14 februari 2014 overgelegde e-mailberichten, terwijl zij haar beslissing dat [gedaagde] ten onrechte door Stichting Sutfene niet als vertegenwoordiger van cliënt ([naam 1]) is erkend, mede heeft gebaseerd op deze e-mailberichten (vijfde volledige alinea van p. 8). Echter, niet iedere procedurefout leidt tot vernietiging van de beslissing. Van belang is onder meer of, en zo ja in welke mate door de procedurefout nadeel is toegebracht aan Stichting Sutfene. Als met bekendheid van de e-mailberichten bij Stichting Sutfene en een geboden mogelijkheid daarop te reageren dezelfde beslissing zou moeten worden genomen, kan vernietiging achterwege blijven.
4.8.
In dit verband overweegt de rechtbank dat voor de formele vraag of de Geschillencommissie bevoegd is, voldoende is dat komt vast te staan dat [gedaagde] als vertegenwoordiger van [naam 1] kan worden aangemerkt. Of Stichting Sutfene hiervan nu wel of niet op de hoogte is geweest, en zo ja op welk moment, is niet relevant voor het antwoord op de formele vraag van de bevoegdheid van de Geschillencommissie, maar is pas van belang op het moment dat de klachten inhoudelijk moeten worden beoordeeld. Dit brengt mee dat de Geschillencommissie had kunnen volstaan met haar motivering op pagina 7 en de eerste volledige alinea van p. 8. van haar beslissing. Nu de e-mailberichten niet relevant zijn voor de beslissing omtrent haar bevoegdheid, kan vernietiging van de beslissing wegens schending van het beginsel van hoor en wederhoor op dit punt achterwege blijven.
4.9.
Wat betreft de stellingen van Stichting Sutfene over de wilsonbekwaamheid van [naam 1] en (het bestaan van) de notarieel vastgelegde verklaring onder ede voldoet de beslissing van de Geschillencommissie gelet op de maatstaf van artikel 7:904 lid 1 BW aan de daaraan te stellen motiveringseisen. Deze stellingen worden daarom gepasseerd.
4.10.
Tot slot heeft Stichting Sutfene aangevoerd dat voortzetting van het geding onmogelijk is door de geheimhoudingsplicht waaraan Stichting Sutfene is gebonden. Feitelijk betekent dit dat dit leidt tot een ongelijkwaardige rechtspositie voor Stichting Sutfene bij de inhoudelijke behandeling van het geschil, hetgeen in strijd is met artikel 6 EVRM, aldus Stichting Sutfene. Voor zover Stichting Sutfene hiermee heeft willen stellen dat zij daarom naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet kan worden gehouden aan de bevoegdheid van de Geschillencommissie, heeft het volgende te gelden.
4.11.
Anders dan Stichting Sutfene stelt, is de omstandigheid dat zij in een ongelijkwaardige rechtspositie komt als zij zich gebonden acht aan de geheimhoudingsplicht wel degelijk ingevolge de jurisprudentie van het EHRM een zwaarwegend belang dat rechtvaardigt dat het beroepsgeheim wordt doorbroken. Niet wordt ingezien waarom dit beperkt zou zijn tot een procedure in rechte en niet van overeenkomstige toepassing zou zijn in een procedure voor een onafhankelijke Geschillencommissie die bij wege van bindend advies beslist. De door de Geschillencommissie opgevraagde medische informatie voldoet aan het proportionaliteitsbeginsel.
4.12.
De bijzonderheid in dit geval is dat met de verklaring onder ede [naam 1] juist heeft beoogd om toestemming te geven voor informatieverstrekking van de met de zorg verband houdende (medische) gegevens onder meer aan [gedaagde] als zijn vertegenwoordiger. [gedaagde] kan uitgaande van zijn positie als vertegenwoordiger van [naam 1] toestemming geven aan Stichting Sutfene tot het vrijgeven van de medische gegevens, hetgeen hij ook met zoveel woorden heeft gedaan. Het feit dat [naam 1] inmiddels is overleden, hoeft Stichting Sutfene niet van het vrijgeven van de informatie af te houden, omdat met de akte waarin de verklaring van [naam 1] is vastgelegd, vaststaat dat [naam 1] de verantwoordelijkheid voor zijn zorg aan [gedaagde] wilde overlaten vanaf 16 maart 2011. Tijdens de opname van [naam 1] heeft [gedaagde] c.s. klachten geuit over de wijze van behandeling van zijn broer. Tevens zijn voor het overlijden klachten geuit over het niet als vertegenwoordiger aanmerken van [gedaagde] en zijn zus door Stichting Sutfene. Verondersteld mag worden dat [naam 1] die de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [gedaagde] en zijn zus door de notaris heeft laten vastleggen, ook zou willen dat dit werd geeffectueerd na zijn dood en dat eventuele klachten hierover zouden worden behandeld met ter beschikkingstelling van de relevante medische gegevens. De omstandigheid dat een volmacht eindigt bij overlijden (op [2011]) wordt in dit geval vervangen door de veronderstelde toestemming van [naam 1], zeker nu deze datum kort na de akte van 13 maart 2011 is. Dit argument van Stichting Sutfene snijdt daarom geen hout en leidt dus niet tot vernietiging van de beslissing.
4.13.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de beslissing waarin de Geschillencommissie zich bevoegd heeft verklaard om van het geschil kennis te nemen en het geschil verder inhoudelijk te behandelen in stand blijft. De vordering van Stichting Sutfene tot vernietiging van deze beslissing zal worden afgewezen. Daarmee liggen ook de andere vorderingen van Stichting Sutfene voor afwijzing gereed.
4.14.
Stichting Sutfene zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht 282,00
- salaris advocaat
904,00(2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.186,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Stichting Sutfene in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.186,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt Stichting Sutfene in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Stichting Sutfene niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Vergunst, mr. J.A.M. Strens-Meulemeester en mr. E. Boerwinkel en in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2015. [1]

Voetnoten

1.St/EB/Vg