ECLI:NL:RBGEL:2015:134

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 januari 2015
Publicatiedatum
13 januari 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 5696
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Groverman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van een omgevingsvergunning voor een vleermuizentoren en de beoordeling van onjuiste opgave bij aanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 15 januari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voorst. Eiser had een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van een vleermuizentoren op zijn perceel. Deze vergunning was eerder verleend, maar op 31 maart 2014 heeft verweerder deze vergunning ingetrokken, omdat eiser volgens verweerder een onjuiste of onvolledige opgave had gedaan bij de aanvraag. Verweerder stelde dat eiser niet de intentie had om een vleermuizentoren te bouwen, wat zou blijken uit zijn uitlatingen in de media.

Eiser heeft tegen de intrekking van de vergunning bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 18 november 2014 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij werd bijgestaan door een vertegenwoordiger. Verweerder werd vertegenwoordigd door twee gemachtigden.

De rechtbank heeft overwogen dat het aan verweerder is om aan te tonen dat eiser een onjuiste of onvolledige opgave heeft gedaan. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet had aangetoond dat het bouwwerk feitelijk ongeschikt was voor het gebruik als vleermuizentoren. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser en moet het betaalde griffierecht vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan door mr. M. Groverman, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mengerink, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/5696

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voorstte Twello, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 31 maart 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de omgevingsvergunning met kenmerk Z-HZ_WABO-2011-000112 voor het plaatsen van een vleermuizentoren, inclusief fundering op het perceel [perceel] (hierna: het perceel) ingetrokken en eiser gelast de vleermuizentoren, inclusief fundering binnen twaalf weken geheel te verwijderen, op straffe van een dwangsom van € 2000 per week, met een maximum van € 12.000.
Bij besluit van 25 juli 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2014. Eiser is verschenen, vergezeld door [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. van der Plank en T. Overeem.

Overwegingen

1. Bij besluit van 17 mei 2011 heeft verweerder, op een daartoe strekkende aanvraag van 2 maart 2011, aan eiser een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen en voor het gebruiken van een vleermuizentoren in strijd met het bestemmingsplan (artikel 2.1, eerste lid, onder a en c Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in combinatie met artikel 2.12 eerste lid, onder a, onder 2o Wabo).
Verweerder heeft bij besluit van 31 maart 2014 de verleende omgevingsvergunning ingetrokken op grond van artikel 5.19, eerste lid, onder a, van de Wabo.
Verweerder heeft hiertoe overwogen dat eiser onder onjuiste opgave de aanvraag heeft ingediend omdat hij niet de intentie had een vleermuizentoren te bouwen. Dit blijkt volgens verweerder uit de op 30 september 2013 gedane constatering dat er in afwijking van de verleende omgevingsvergunning is gebouwd.
Verder blijkt de onjuiste opgave volgens verweerder uit de uitlatingen die eiser in de uitzending van “Editie NL” van 28 februari 2011 en in de uitzending “Gelderse Koppen” van TV Gelderland van 13 november 2013 heeft gedaan. In de uitzending van “Editie NL” heeft eiser gezegd: “Mijn vrouw, dat kan ik je wel verklappen, die zei: “Joh, als jij nou een vergunning wilt hebben voor deze toren dan moet je er een vleermuizentoren van maken.” En zo is het gegaan.” In “Gelderse Koppen” heeft eiser gezegd: “We gaan naar een folly (eiser).””Hoe heb je hier ooit vergunning voor gekregen voor zon ding? (verslaggever)””Ja, normaal krijg je dat natuurlijk niet, want dit is bestemmingsplan agrarisch en daar mag je niet zomaar een toren bouwen. Dus ik was van plan een toren te bouwen, en toen zei mijn vrouw, nadat ze op Vroege Vogels wat gezien had over vleermuizen op een oud defensiecomplex in Baarle Nassau,…, “Waarom vraag je geen vleermuizentoren aan?” ”Krijg je eerder een vergunning (eiser)”.
2. De vraag die partijen verdeeld houdt is of verweerder bevoegd was om de verleende omgevingsvergunning voor bouwen en gebruik (2.1 lid 1 a en c Wabo) op grond van artikel 5.19, eerste lid, onder a, van de Wabo in te trekken.
Eiser bestrijdt dat een onjuiste of onvolledige aanvraag is gedaan en stelt dat verweerder onterecht de omgevingsvergunning heeft ingetrokken. Dit betoog slaagt.
Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
3. Ingevolge artikel 5.19, eerste lid, onder a, van de Wabo kan het bestuursorgaan dat bevoegd is een vergunning of ontheffing te verlenen, de vergunning of ontheffing geheel of gedeeltelijk intrekken, indien de vergunning of ontheffing ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2014:343), is voor intrekking van een omgevingsvergunning wegens een onjuiste of onvolledige opgave, als bedoeld in artikel 5.19, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo noodzakelijk dat vast staat dat de omgevingsvergunning juist wegens de onjuistheid in de overgelegde gegevens is verleend.
4. Bij een belastend besluit zoals de intrekking van een vergunning is het aan verweerder om aan te tonen dat aan de voorwaarden voor de uitoefening van zijn bevoegdheid tot intrekking is voldaan. In het voorliggend geval rust dus op verweerder de bewijslast om aan te tonen dat eiser een onjuiste of onvolledige opgave heeft gedaan in de aanvraag van de omgevingsvergunning.
Uit de aanvraag bij de omgevingsvergunning blijkt dat eiser het bouwwerk heeft aangevraagd met als doel het te gebruiken als een vleermuizentoren. Ter zitting is door eiser aangegeven dat voorzieningen zijn aangebracht om de toren toegankelijk te maken voor vleermuizen door het aanbrengen van voegen en buizen.
Verweerder heeft niet aangetoond dat het bouwwerk ongeschikt is om als vleermuizentoren te dienen en dat er derhalve een onjuiste of onvolledige opgave is gedaan in de aanvraag voor de omgevingsvergunning. Dat verweerder, gelet op verklaringen van deskundigen die de geschiktheid van de toren voor de huisvesting van vleermuizen in twijfel trekken, twijfelt of het bouwwerk geschikt is om als vleermuizentoren te dienen doet hier niets aan af, aangezien niet is aangetoond dat het bouwwerk feitelijk ongeschikt is voor het gebruiksdoel waarvoor het is vergund.
Dat eiser in media-uitlatingen de nadruk heeft gelegd op zijn intentie om een “folly” (een opzettelijk nutteloos bouwwerk) te realiseren is in dit geval niet van doorslaggevende betekenis. Eiser heeft, blijkens zijn verklaringen, voor het bouwwerk meerdere gebruiksdoelen voor ogen gehad, waaronder recreatieve en landschappelijke motieven en de genoemde “folly”. Door verweerder zijn deze recreatieve aspecten ook meegenomen bij de beoordeling van de principe-aanvraag.
Deze intenties zijn echter bij de feitelijke gang van zaken niet relevant, zolang het bouwwerk niet feitelijk ongeschikt is om als vleermuizentoren te functioneren. Dit is door verweerder niet aangetoond.
De rechtbank overweegt verder dat het op de weg had gelegen van verweerder om de geschiktheid van het bouwwerk voor de huisvesting van vleermuizen te onderzoeken in het kader van de aanvraag van de omgevingsvergunning. Uit de omgevingsvergunning is niet af te leiden dat de gemeente ten tijde van de aanvraag onderzoek heeft verlangd van eiser naar de geschiktheid van het bouwwerk voor de vergunde functie.
6. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met artikel 5.19, eerste lid, van de Wabo en artikel 5.32 van de Awb.
Met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb zal het primaire besluit worden herroepen en worden bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit. Verweerder hoeft dus geen nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in bezwaar – omdat het primaire besluit wordt herroepen wegens aan verweerder te wijten onrechtmatigheid – en in beroep.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van artikel 2 van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de beroepsfase vast op de door eiser opgegeven verletkosten (3 uur x forfaitair € 80 = € 240), alsmede de reiskosten van eiser voor het bijwonen van de zitting van de rechtbank (treinretour [reis], 2e klasse, € 14,46).
Voor kosten gemaakt in de bezwaarfase komen in aanmerking de gemaakte reiskosten van € 17,10.
De overige door eiser genoemde kosten, waaronder die van een communicatieadviseur, komen niet voor vergoeding in aanmerking aangezien deze kosten niet vallen onder het bepaalde in artikel 1 Besluit proceskosten bestuursrecht.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 165 vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser in bezwaar en beroep voor een bedrag van € 271,56;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 165 aan eiser vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Groverman, rechter, in tegenwoordigheid van mr. E. Mengerink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.