In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 26 januari 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschap Schuiling Handel & Transport B.V. en het Waterschap Rijn en IJssel, met als tussenkomende partij Loonbedrijf Gebr. Eugelink. Schuiling vorderde dat het Waterschap de inschrijving van Eugelink terzijde zou leggen, omdat zij meende dat Eugelink met een abnormaal lage prijs had ingeschreven, wat zou duiden op een strategische inschrijving. De aanbesteding betrof het transport van vloeibaar en ontwaterd zuiveringsslib, waarbij de laagste prijs als gunningscriterium gold. Schuiling had een inschrijving gedaan van € 456.139,00, terwijl Eugelink met € 298.030,00 de laagste inschrijving had gedaan.
De rechtbank oordeelde dat het Waterschap voldoende aannemelijk had gemaakt dat Eugelink aan de gestelde eisen voldeed en dat er geen sprake was van een strategische inschrijving. De voorzieningenrechter concludeerde dat de inschrijving van Eugelink niet abnormaal laag was, mede door de synergievoordelen die Eugelink kon behalen. De vorderingen van Schuiling werden afgewezen, en Eugelink werd toegelaten als tussenkomende partij. De rechtbank veroordeelde Schuiling in de proceskosten, die aan de zijde van het Waterschap en Eugelink werden begroot op € 1.429,00 per partij.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor inschrijvers om transparant en reëel in te schrijven en dat de mogelijkheid om te ageren tegen een abnormaal lage inschrijving niet bedoeld is om teleurgestelde inschrijvers te beschermen, maar om de aanbestedende dienst te waarborgen.