ECLI:NL:RBGEL:2015:1457

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 februari 2015
Publicatiedatum
5 maart 2015
Zaaknummer
277534
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • N.W. Huijgen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil tussen Beton Son B.V. en vakbonden over naleving van sociaal plan

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, heeft Beton Son B.V. een kort geding aangespannen tegen de vakbonden FNV Bondgenoten en De Unie. De aanleiding voor het kort geding is een eindvonnis van de kantonrechter in Eindhoven, waarin Beton Son werd veroordeeld tot naleving van het Sociaal Plan Betonson 2011-2013. Beton Son vorderde in het kort geding dat de voorzieningenrechter de bonden zou verbieden om het eindvonnis ten uitvoer te leggen, totdat er in hoger beroep over het geschil was beslist. De voorzieningenrechter heeft de vordering van Beton Son afgewezen, omdat er geen sprake was van een kennelijke misslag in het eindvonnis en ook geen noodtoestand was aangetoond. De voorzieningenrechter oordeelde dat de kantonrechter de juiste maatstaf had gehanteerd bij de uitleg van het sociaal plan en dat de vordering van Beton Son niet-ontvankelijk was voor zover deze betrekking had op de opgelegde dwangsommen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de belangen van de bonden bij de tenuitvoerlegging van het vonnis zwaarder wogen dan de belangen van Beton Son, en dat er geen reden was om de executie te schorsen. Beton Son werd veroordeeld in de proceskosten van de bonden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/277534 / KG ZA 15-43
Vonnis in kort geding van 12 februari 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BETON SON B.V.,
gevestigd te Son en Breugel,
eiseres,
advocaat mr. M.V.R. Grandjean Perrenod Comtesse te Rotterdam,
tegen
1. de vereniging
gedagvaard als
FNV BONDGENOTEN, thans geheten
FNV,
gevestigd te Utrecht,
2. de vereniging
DE UNIE,
gevestigd te Culemborg,
gedaagden,
advocaat mr. R.A. Severijn te Utrecht.
Partijen zullen hierna Beton Son en de bonden genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van Beton Son
  • de pleitnota van de bonden.
1.2.
Vanwege de spoedeisendheid van de zaak is daarin op 12 februari 2015 vonnis gewezen. Hierna zullen de overwegingen van dat vonnis worden gegeven.

2.De feiten

2.1.
Beton Son en de bonden hebben een procedure gevoerd voor de rechtbank Oost-Brabant, kanton Eindhoven (zaaknummer 2146057, rolnummer 13-8158). Op 15 mei 2014 en 18 december 2014 is in deze zaak respectievelijk een tussenvonnis en eindvonnis gewezen. Beide vonnissen zijn aan dit kort gedingvonnis gehecht.
2.2.
Bij genoemd eindvonnis van 18 december 2014, dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, is Beton Son onder meer veroordeeld tot:
A. naleving van het Sociaal Plan Betonson 2011-2013, door aan alle werknemers die in het kader van de op 19 december 2012 door Betonson aangekondigde reorganisatie zijn ontslagen, een vergoeding toe te kennen conform hoofdstuk 5 van het sociaal plan, onder verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- per dag tot een maximum van € 750.000,00 aan te verbeuren dwangsommen indien Betonson binnen 60 dagen na dagtekening van dit vonnis niet aan haar veroordeling voldoet;
B. betaling van de onder hoofdstuk 5 van het sociaal plan genoemde vergoeding aan de werknemers die in het kader van de op 19 december 2012 door Betonson aangekondigde reorganisatie zijn ontslagen en hebben ingestemd met de eenzijdig door Betonson voorgestelde lagere vergoeding, onder verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- per dag tot een maximum van € 750.000 aan te verbeuren boetes, indien Betonson binnen 60 dagen na dagtekening van dit vonnis niet aan haar veroordeling voldoet;
2.3.
De bonden hebben voornoemd eindvonnis laten betekenen aan Beton Son.
2.4.
Beton Son heeft aangekondigd in hoger beroep te komen van beide vonnissen.

3.Het geschil

3.1.
Beton Son vordert dat de voorzieningenrechter de bonden bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis hoofdelijk verbiedt om het eindvonnis van de kantonrechter van 18 december 2014 (zaaknummer 2146057, rolnummer 13-8158) ten uitvoer te leggen, althans het dictum onder A. en B. ten uitvoer te leggen, totdat in hoger beroep definitief over het geschil zal zijn beslist, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 per dag tot een maximum van € 750.000,00. Voorts vordert Beton Son dat de bonden hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
3.2.
De bonden voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De bonden voeren in de eerste plaats aan dat Beton Son niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering, voor zover die vordering betrekking heeft op de opgelegde dwangsommen. Op grond van artikel 611d Rv dienen dwangsomgeschillen te worden voorgelegd aan de rechter die de dwangsommen heeft opgelegd. Dat is in dit geval de rechtbank Oost-Brabant, kanton Eindhoven.
4.2.
De voorzieningenrechter verwerpt dit verweer. Het betreft hier geen dwangsomgeschil. De vordering van Beton Son ziet op staking van de executie van het eindvonnis van 18 december 2014, althans van de onderdelen A en B van het dictum van dat vonnis. Artikel 611d Rv ziet op het opheffen van een eerder opgelegde dwangsom, het opschorten van de looptijd daarvan of het verminderen van die dwangsom in geval van blijvende of tijdelijke, gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid voor de veroordeelde om aan de hoofdveroordeling te voldoen. Dat is in dit kort geding allemaal niet aan de orde.
4.3.
Het spoedeisend belang ligt besloten in de aard van de zaak en is ook niet door de bonden weersproken.
4.4.
Voorop dient te worden gesteld dat het niet aan de voorzieningenrechter is om aan een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis zijn kracht tot tenuitvoerlegging bij voorraad te ontnemen. In een executiegeschil als hier aan de orde kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard. De lat ligt dus hoog.
4.5.
Beton Son stelt dat een van de meest cruciale onderwerpen uit de bodemprocedure artikel 1.4 van het sociaal plan betreft. Dit artikel luidt, voor zover thans van belang, als volgt:
Tussentijdse wijzigingsvoorstellen kunnen aanhangig worden gemaakt indien zich naar de mening van één der partijen wezenlijke veranderingen voordoen ten aanzien van een in dit Sociaal Plan geregeld onderwerp, of in de financiële positie van de werkgever of haar moedermaatschappij. Indien tussen werkgever, de Ondernemingsraad en/of één der vakverenigingen FNV Bondgenoten, CNV Vakmensen en De Unie verschil van mening ontstaat over toepassing en/of wijziging van het Sociaal Plan, zullen partijen dit geschil in eerste aanleg door overleg trachten te regelen.
4.6.
Volgens Beton Son hebben partijen over de betekenis van dit artikel op de comparitie overeenstemming bereikt, namelijk dat artikel 1.4 tot aanpassing van het sociaal plan moet leiden bij een verslechterde bedrijfseconomische positie. De kantonrechter heeft dit ter comparitie zelf geconstateerd, maar desondanks niet in het eindvonnis genoemd. Daarin heeft hij teruggegrepen op een eerder ingenomen, ander standpunt van de bonden, te weten dat de bonden op grond van het sociaal plan tot niet meer zijn gehouden dan tot het voeren van overleg met als enig doel het beproeven van een regeling. Dat de kantonrechter is overgegaan tot uitleg van (het gedeelte van) een bepaling waarover tussen partijen geen verschil van mening bestaat, is volgens Beton Son een kennelijke (juridische) misslag. Beton Son onderbouwt haar stelling door te verwijzen naar een notitie van [naam], juridisch medewerker bij het kantoor van de advocaat van Beton Son, met als titel “verslag van de comparitie van partijen van 7 juli 2014 te Eindhoven” (productie 6 bij dagvaarding).
4.7.
Voornoemd standpunt van Beton Son komt erop neer dat de kantonrechter buiten de rechtsstrijd is getreden, door in het eindvonnis aan artikel 1.4 van het sociaal plan een uitleg te geven die afwijkt van de uitleg die partijen ter comparitie aan dat artikel hebben gegeven en waarover zij toen overeenstemming hebben bereikt.
4.8.
Volgens Beton Son heeft de kantonrechter tijdens de comparitie van partijen geconstateerd, zo blijkt uit de namens Beton Son opgemaakte notitie, “
dat partijen het erover eens zijn dat artikel 1.4 tot aanpassing van het sociaal plan moet leiden bij een slechte bedrijfseconomische positie, maar van opvatting verschillen over de ernst van de situatie die vereist is”.
4.9.
De voorzieningenrechter stelt vast dat deze constatering niet is vastgelegd in een proces-verbaal van comparitie. Zij is opgenomen in een namens Beton Son opgemaakte notitie. Aan deze notitie kan weinig waarde worden toegekend, nu het gaat om een door één van de partijen zelf opgemaakt stuk. Het betreft slechts de weergave van hetgeen volgens Beton Son is besproken tijdens de comparitie van partijen.
4.10.
Uit het eindvonnis blijkt dat de aantekeningen van de griffier van de comparitie wel deel uitmaken van het dossier. Vast staat dat Beton Son deze aantekeningen in de onderhavige procedure niet heeft ingebracht. Daarnaast geldt dat de bonden gemotiveerd hebben betwist dat partijen tijdens de comparitie van partijen overeenstemming hebben bereikt over artikel 1.4 van het sociaal plan. Zij betwisten ook dat de hiervoor weergegeven constatering van de kantonrechter in de notitie een juiste weergave is van hetgeen tijdens de comparitie is besproken.
4.11.
Met inachtneming van het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat in het kader van dit kort geding niet kan worden vastgesteld wat er precies is gezegd tijdens de comparitie van partijen en waarover partijen toen al dan niet overeenstemming hebben bereikt.
4.12.
Voorts geldt dat als al juist zou zijn dat de kantonrechter de hiervoor weergegeven constatering zou hebben gedaan, deze constatering moet worden gezien in de sleutel van wat tijdens een comparitie van partijen wordt besproken en gezegd. Die constatering kan in dat geval hooguit worden gezien als een voorlopig oordeel van de kantonrechter waarop hij later, bij nadere bestudering van het dossier, kan en moet kunnen terugkomen.
4.13.
Een en ander leidt tot de slotsom dat in dit kort geding niet is komen vast te staan dat de kantonrechter buiten de rechtsstrijd is getreden. In dat opzicht is van een kennelijke misslag dan ook geen sprake.
4.14.
De voorzieningenrechter overweegt verder dat het de taak en de bevoegdheid van de (kanton)rechter is om uitleg te geven aan een bepaling uit een overeenkomst/contract als daarover tussen partijen verschil van mening bestaat. Voorshands geoordeeld heeft de kantonrechter bij de uitleg van artikel 1.4 van het sociaal plan de juiste maatstaf gehanteerd (zie rechtsoverweging 3.3 van het tussenvonnis en 2.2 van het eindvonnis). Ook heeft de kantonrechter naar het oordeel van de voorzieningenrechter dit artikel kunnen uitleggen zoals hij in rechtsoverweging 2.3 van het eindvonnis heeft gedaan. In artikel 1.4 van het sociaal plan ligt namelijk wel besloten een verbintenis tot overleg met als doel het beproeven van een regeling, maar niet een verbintenis tot daadwerkelijke aanpassing van het sociaal plan, te weten vaststelling van een (lagere) vergoeding die bij de bestaande financiële omstandigheden past.
4.15.
De voorzieningenrechter stelt vast dat er tussen partijen overleg heeft plaatsgevonden. Zoals reeds overwogen, hoefde dit overleg niet noodzakelijkerwijs te leiden tot de door Beton Son verlangde aanpassing van het sociaal plan. Aldus heeft de kantonrechter op goede gronden kunnen oordelen dat in dit geval geen sprake was van schuldeisersverzuim aan de zijde van de bonden, ook al hebben de bonden zich wellicht niet erg coöperatief opgesteld bij dat overleg.
4.16.
Beton Son stelt verder nog dat in het eindvonnis ten onrechte geen aandacht is geschonken aan haar stellingen met betrekking tot de reden voor het overeenkomen van artikel 1.4 van het sociaal plan, namelijk het treffen van een voorziening voor het geval haar financiële positie zou verslechteren. Integendeel, de kantonrechter heeft het in rechtsoverweging 2.5 van het eindvonnis doen voorkomen alsof Beton Son zou hebben betoogd dat zij er geen rekening mee heeft gehouden dat haar financiële positie na het sluiten van het sociaal plan slecht zou blijven of zelfs verder zou verslechteren. Gelet op al hetgeen Beton Son in de procedure heeft aangevoerd, is deze overweging onbegrijpelijk en onjuist, aldus Beton Son.
4.17.
Deze stelling berust naar het oordeel van de voorzieningenrechter op een verkeerde lezing van het eindvonnis van 18 december 2014. De kantonrechter heeft met de zinsnede “
De kantonrechter acht, op grond van de financiële positie van Betonson en haar moederbedrijf in 2011 en de sombere verwachtingen als hiervoor genoemd, evenmin aannemelijk dat Betonson er geen rekening mee heeft gehouden dat de financiële situatie in 2012 en 2013 slecht zou blijven of zelfs verder zou verslechteren”, juist wel in aanmerking genomen dat aannemelijk is dat Beton Son rekening heeft gehouden met een verdere verslechtering van haar financiële positie.
4.18.
Beton Son stelt ten slotte dat het eindvonnis van 18 december 2014 moet worden geschorst vanwege het restitutierisico. De werknemers zullen de vergoeding naar alle waarschijnlijkheid niet bewaren totdat er definitief over de zaak is geoordeeld. De kans is dan ook groot dat zij Beton Son niet kunnen terugbetalen. Daarnaast wordt Beton Son geconfronteerd met bijna 80 verschillende schuldenaren, hetgeen het innen van de vorderingen een onaanvaardbaar tijdrovende en kostbare aangelegenheid maakt. Daarbij komt, zo stelt Beton Son, dat ook werknemers die in latere reorganisaties zijn ontslagen of door middel van een beëindigingsovereenkomst uit dienst zijn getreden, in het eindvonnis aanleiding zien om een vergoeding op basis van correctiefactor 0.7 te claimen en via een kort geding trachten te incasseren. In totaal gaat het om circa 150 werknemers. Beton Son kan die proceskosten niet dragen. In zoverre is er volgens haar dan ook sprake van een noodtoestand.
4.19.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het hier niet gaat om het restitutierisico aan de zijde van de bonden. Dit zou zien op het risico van onmogelijkheid van terugbetaling door de bonden van de dwangsommen die Beton Son zou verbeuren wanneer zij niet aan het eindvonnis van 18 december 2014 zou voldoen. Omtrent dit restitutierisico heeft Beton Son geen concrete feiten of omstandigheden gesteld. Het gaat dus slechts om het restitutierisico aan de zijde van de individuele (ex-)werknemers. Dit is naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter geen na het eindvonnis van 18 december 2014 voorgevallen of aan het licht gekomen feit dat klaarblijkelijk aan de zijde van Beton Son een noodtoestand zal doen ontstaan. Aangenomen moet namelijk worden dat de kantonrechter dit heeft meegewogen in zijn oordeel. Ditzelfde geldt voor het feit dat werknemers die in latere reorganisaties zijn ontslagen of door middel van een beëindigingsovereenkomst uit dienst zijn getreden, wellicht via een kort geding een vergoeding op basis van correctiefactor 0.7 trachten te incasseren. Van een noodtoestand is dan ook geen sprake.
4.20.
De slotsom is dat de vordering van Beton Son moet worden afgewezen.
4.21.
Beton Son zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de bonden worden begroot op:
- griffierecht € 613,00
- salaris advocaat €
816,00
Totaal € 1.429,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt Beton Son in de proceskosten, aan de zijde van de bonden tot op heden begroot op € 1.429,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2015 in tegenwoordigheid van de griffier, terwijl de overwegingen waarop de beslissing stoelt afzonderlijk zijn vastgelegd op 18 februari 2015.
Coll.: MvG