ECLI:NL:RBGEL:2015:1536

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 januari 2015
Publicatiedatum
10 maart 2015
Zaaknummer
276420
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen voorzieningenrechter in kort geding

In deze zaak heeft verzoeker op 27 januari 2015 tijdens de behandeling van een kort geding een verzoek tot wraking ingediend tegen mr. R.J.B. Boonekamp, de voorzieningenrechter. Verzoeker stelde dat mr. Boonekamp niet op zoek was naar de waarheid en bepaalde bewijsstukken negeerde, wat volgens hem leidde tot een vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking behandeld en vastgesteld dat mr. Boonekamp de regie op de zitting voerde door vragen te stellen aan verzoeker, wat geen vooringenomenheid oplevert. De wrakingskamer oordeelde dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid was en dat verzoeker geen concrete feiten had aangedragen die de vrees voor vooringenomenheid konden onderbouwen. Het wrakingsverzoek werd afgewezen, en de wrakingskamer bepaalde dat een volgend verzoek tot wraking op dezelfde gronden niet in behandeling zal worden genomen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de overwegingen zijn vastgelegd op 3 februari 2015.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Locatie Arnhem
Wrakingskamer
zaaknummer / rolnummer: C/05/276420 / KG ZA 15-5
Beschikking van 27 januari 2015
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te Nijmegen,
verzoeker tot wraking,
hierna te noemen: verzoeker,
tegen
mr. R.J.B. Boonekamp,
in zijn hoedanigheid van voorzieningenrechter van deze rechtbank in het kort geding van de heer J.W.M. Vehof, Advocatenkantoor Jansen & Van Gaal Advocaten B.V. en de Stichting Katholieke Universiteit tegen verzoeker onder zaaknummer / rolnummer C/05/276420 / KG ZA 15-5.

1.De procedure

1.1
Tijdens de behandeling van voornoemd kort geding op 27 januari 2015 heeft verzoeker mondeling een verzoek tot wraking gedaan van mr. Boonekamp. Voor de daarvoor genoemde redenen wordt in het proces-verbaal van de zitting verwezen naar de zittingsaantekeningen van de griffier, die aan dat proces-verbaal zijn gehecht.
1.2
Daarop is de behandeling van het kort geding geschorst totdat op het verzoek tot wraking is beslist.
1.3
Op 27 januari 2015 is het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer
behandeld. Verzoeker is verschenen en heeft het verzoek mondeling toegelicht.
Mr. Boonekamp is eveneens verschenen. Hij heeft te kennen gegeven niet in de wraking te
berusten en heeft verweer gevoerd.
1.4
Nadat de behandeling van het wrakingsverzoek is gesloten, heeft de wrakingskamer na een korte schorsing direct mondeling uitspraak gedaan. Het wrakingsverzoek is afgewezen en tevens is daarbij bepaald dat een volgend verzoek tot wraking van mr. Boonekamp in deze zaak op dezelfde gronden niet in behandeling zal worden genomen. Hierna volgt de motivering van deze mondelinge uitspraak.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Verzoeker legt samengevat het volgende aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag. Mr. Boonekamp is niet op zoek naar de waarheid, nu hij bepaalde bewijsstukken, met name opgenomen telefoongesprekken, negeert. Ook staat mr. Boonekamp niet toe dat verzoeker ingaat op bepaalde e-mailberichten. Ten slotte laat mr. Boonekamp verzoeker niet uitpraten, terwijl de advocaat van de wederpartij alle ruimte krijgt om het woord te voeren. Volgens verzoeker is er aldus sprake van manipulerende spelletjes en is mr. Boonekamp vooringenomen.
2.2
Het verweer van mr. Boonekamp wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1
Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (HR 24 oktober 1995 NJ 1996,484). Uit de artikelen 36 en 37 Rv en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat de verzoeker concrete feiten en omstandigheden moet aanvoeren waaruit objectief kan worden afgeleid dat de rechter jegens een partij vooringenomen is of de vrees van een partij dat dat zo is objectief gerechtvaardigd is. Met inachtneming hiervan wordt het volgende overwogen.
3.2
Mr. Boonekamp heeft ter zitting van de wrakingskamer verklaard dat de advocaat van eisers, zoals te doen gebruikelijk in kort geding, de gelegenheid heeft gekregen de vordering toe te lichten. Dit heeft hij gedaan aan de hand van een korte pleitnota. Daarna heeft mr. Boonekamp, zo voert hij aan, door het stellen van een aantal vragen aan verzoeker geprobeerd duidelijkheid te verkrijgen omtrent het standpunt van verzoeker met betrekking tot de vordering. Mr. Boonekamp voert voorts aan dat hij enkel heeft geprobeerd een goed beeld van de zaak te krijgen. Vervolgens is hij door verzoeker gewraakt.
3.3
De wrakingskamer stelt voorop dat het tot de taak van de rechter behoort om de regie op de zitting te voeren. Dat mr. Boonekamp de regie heeft gevoerd door aan de hand van het stellen van vragen aan verzoeker de vordering van eisers te onderzoeken, levert naar het oordeel van de wrakingskamer geen vooringenomenheid op jegens verzoeker, noch objectief gerechtvaardigde vrees hiertoe.
3.4
De wrakingskamer stelt vast dat er sprake is geweest van hoor en wederhoor. Het is aan de rechter om te bepalen welke vorm hij kiest om beide partijen hun standpunt naar voren te laten brengen. De door mr. Boonekamp gekozen wijze geeft naar het oordeel van de wrakingskamer, zonder nadere toelichting van verzoeker, die ontbreekt, geen blijk van partijdigheid of vooringenomenheid.
3.5
Voor het overige heeft verzoeker geen concrete feiten of omstandigheden gesteld waaruit de wrakingskamer vooringenomenheid van mr. Boonekamp of zwaarwegende aanwijzingen voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor kan afleiden.
3.6
Het wrakingsverzoek zal dan ook worden afgewezen.
3.7
Mr. Boonekamp heeft de wrakingskamer verzocht te bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker niet in behandeling zal worden genomen. De wrakingskamer ziet aanleiding dit verzoek toe te wijzen, voor zover sprake is van een verzoek op dezelfde gronden. De wrakingskamer besluit hiertoe omdat verzoeker ter zitting van de wrakingskamer heeft verklaard dat als mr. Boonekamp de door hem, verzoeker, opgenomen telefoongesprekken weer gaat negeren, hij opnieuw moet worden gewraakt. Daarbij sprak verzoeker de woorden: “Ik hoef hem niet meer, ik heb er niks aan”. De wrakingskamer zal daarom onder verwijzing naar artikel 39 lid 4 Rv bepalen dat een volgend verzoek tot wraking van mr. Boonekamp in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen, tenzij het gaat om feiten of omstandigheden die pas na het eerdere verzoek (dit verzoek) aan verzoeker bekend zijn geworden. Dit betekent dat indien verzoeker mr. Boonekamp op dezelfde gronden wenst te wraken, dit verzoek door de wrakingskamer niet in behandeling wordt genomen.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1
wijst het verzoek tot wraking af,
4.2
bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking van mr. Boonekamp in deze zaak op dezelfde gronden niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.F. Gielissen, F.M.T. Quaadvliet en A. Tegelaar in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van Gameren en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2015, terwijl de overwegingen waarop de beslissing stoelt afzonderlijk zijn vastgelegd op 3 februari 2015.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.