In deze zaak heeft de kinderrechter op 2 maart 2015 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [naam minderjarige]. De ondertoezichtstelling was eerder verlengd tot 21 maart 2015 en de kinderrechter heeft nu besloten deze te verlengen tot 21 maart 2016. De kinderrechter heeft ook de machtiging tot uithuisplaatsing in een pleegzorgvoorziening verlengd tot dezelfde datum. De gecertificeerde instelling (GI) had verzocht om deze verlengingen en om gedeeltelijke uitoefening van gezag over [naam minderjarige] toe te kennen aan de GI, specifiek voor de aanmelding bij een onderwijsinstelling, toestemming voor medische behandeling en aanvraag van een verblijfsvergunning. De moeder van [naam minderjarige] heeft zich akkoord verklaard met de verlenging van de ondertoezichtstelling, maar verzet zich tegen de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing en de verzoeken van de GI inzake het gezag. De kinderrechter heeft de verzoeken van de GI om het gezag gedeeltelijk toe te kennen aan de GI afgewezen, omdat de noodzaak hiervan niet voldoende was onderbouwd. De kinderrechter heeft benadrukt dat verzoeken tot uithuisplaatsing goed onderbouwd moeten zijn, gezien de ingrijpendheid van deze maatregelen. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard en aangegeven dat hoger beroep mogelijk is binnen drie maanden na de uitspraak.