Overwegingen
1. Eiser is woonachtig aan de achterzijde van het perceel van vergunninghouder (hierna: het perceel), waarbij zijn achtertuin grenst aan die van vergunninghouder.
Het geschil heeft betrekking op de aanwezige bebouwing in de tuin van vergunninghouder.
2. Ingevolge het bestemmingsplan “Rossum en Herwenen” (hierna: het bestemmingsplan) is het perceel bestemd als “Wonen”, met de aanduidingen “bouwvlak” en “twee-aaneen”.
Ingevolge artikel 17.2.3 sub c van het bestemmingsplan bedraagt het maximale bebouwingspercentage van het perceel 40 %.
Ingevolge artikel 17.2.3 sub d van het bestemmingsplan mag op een bouwperceel de oppervlakte van bijgebouwen en aan- en uitbouwen niet meer bedragen dan 50 m².
In artikel 1.5. is de definitie van ‘aan- of uitbouw’ opgenomen: “een ruimte die aan het hoofdgebouw is gebouwd, die functioneel één geheel vormt met het hoofdgebouw, maar die ruimtelijk een ondergeschikte aanvulling vormt op het hoofdgebouw.”
In artikel 1.21. is de definitie van ‘bijgebouw’ opgenomen: “een vrijstaand of aan het hoofdgebouw aangebouwd gebouw, dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en ten dienste staat van dat hoofdgebouw.”
In artikel 1.33 is de definitie van ‘gebouw’ opgenomen: “elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.”
In artikel 2.6 is de definitie van ‘bebouwingspercentage’ opgenomen: “het percentage van een bouwperceel dat met gebouwen mag worden bebouwd.”
Ingevolge artikel 29.1 kunnen burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de in deze regels voorgeschreven minimale en/of maximale maten (hoogte, oppervlakte, inhoud etc.) en percentages tot maximaal 10% van die maten en percentages, met dien verstande dat dit niet geldt wanneer reeds op grond van deze regels al anderszins kan worden afgeweken.
3. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo), voor zover hier van belang, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
c. het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, aanhef en onder 1°, van de Wabo, kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en die activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, worden verleend met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking.
Ingevolge artikel 2.1, derde lid, van de Wabo, kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat met betrekking tot daarbij aangewezen activiteiten, als bedoeld in het eerste lid, in daarbij aangegeven categorieën van gevallen het in dat lid gestelde verbod niet geldt. De hier bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor).
Ingevolge artikel 2.3, tweede lid, van het Bor is in afwijking van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de wet geen omgevingsvergunning vereist voor de categorieën van gevallen in artikel 2 in samenhang met artikel 5 en artikel 8 van bijlage II van het Bor.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder 3, van bijlage II van het Bor is geen omgevingsvergunning vereist voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wabo, indien deze activiteiten betrekking hebben op een op de grond staand bijbehorend bouwwerk in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. voor zover op een afstand van niet meer dan 2,5 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw, niet hoger dan:
1° 4 m,
2° 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, en
3° het hoofdgebouw,
b. voor zover op een afstand van meer dan 2,5 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw:
1° niet hoger dan 3 m,
2° de oppervlakte van vergunningvrije bouwwerken binnen een afstand van 1 m van een naburig erf niet meer dan 10 m²,
3° als gevolg van het bijbehorende bouwwerk de totale oppervlakte van vergunningvrije bijbehorende bouwwerken op een afstand van meer dan 2,5 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw niet meer dan 30 m², en
4° functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw.
e. het bij het oorspronkelijk hoofdgebouw behorende achtererfgebied als gevolg van het bijbehorende bouwwerk voor niet meer dan 50 % bebouwd,
Op grond van artikel 1 van bijlage II van het Bor wordt in deze bijlage verstaan onder:
achtererfgebied: erf aan de achterkant en niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw.
bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aan gebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
4. De met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1o van de Wabo in samenhang met artikel 29.1 van de planregels verleende omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo strekt ertoe om op het perceel een bebouwingspercentage van 44 % toe te staan en een maximum bebouwde oppervlakte van bijgebouwen en aan- en uitbouwen van 55 m².
Hierbij gaat het om legalisering van de volgende naast en achter de woning (58 m²) van vergunninghouder gelegen bouwwerken:
- “carport / afdak” (8 m²);
- “garage” (29 m²);
- “jacuzzi-schuur” (25 m²);
- “veranda” (22 m²);
- “pergola”.
Op de bij de aanvraag behorende schets is vermeld dat de pergola vergunningvrij is.
De oppervlakte van het perceel van vergunninghouder bedraagt ongeveer 324 m².
Het geschil spitst zich toe op de vraag of de vergunde percentages worden overschreden. Volgens eiser is dat het geval.
5. Eiser betoogt, kort weergegeven, dat de door verweerder verrichte berekening en beoordeling onbegrijpelijk is en dat verweerder meer heeft vergund dan volgens de toepasselijke regels kan worden toegestaan, waarbij hij in het bijzonder aandacht vraagt voor de buitensporig dikke balken van de pergola.
6. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder meer de uitspraak van 8 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX3911), volgt dat bij de beoordeling van de vraag of is voldaan aan de bouwregels van het bestemmingsplan – dus ook de oppervlakte van bouwwerken en het bebouwingspercentage – in beginsel alle op het perceel aanwezige bebouwing dient te worden betrokken. Dit uitgangspunt geldt echter niet als het gaat om bouwactiviteiten die hoe dan ook vergunningvrij zijn, dit wil zeggen activiteiten die ook zonder omgevingsvergunning kunnen worden gebouwd indien het bouwen strijdig is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Deze categorie activiteiten, waarvoor zowel geen omgevingsvergunning is benodigd op grond van artikel 2.1, eerste lid, sub a als sub c, is weergegeven in artikel 2 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor).
Uit deze jurisprudentie volgt dat in het onderhavige geval dus eerst moet worden bepaald of de aangevraagde en verleende vergunning betrekking heeft op bouwwerken die vergunningvrij zijn en die op die grond dus niet bij de berekening van het bebouwingspercentage en de maximaal toegestane oppervlakte van bijgebouwen en aan- en uitbouwen volgens het bestemmingsplan mogen worden betrokken.
7. De rechtbank overweegt met betrekking tot de pergola dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning geen betrekking had op dit bouwwerk en dat deze hiervoor ook niet is verleend. Voorts heeft verweerder terecht in overweging genomen dat de pergola aan te merken is als een bouwwerk, geen gebouw zijnde, en niet als een gebouw, zodat deze niet meegerekend diende te worden bij het bepalen van het bebouwingspercentage.
Ten overvloede wordt hierbij opgemerkt dat de pergola in verband met de bouwhoogte van ongeveer 2,7 m niet aan te merken is als tuinmeubilair dat vergunningvrij kan worden gebouwd op grond van het bepaalde in artikel 2, onder 10, van bijlage II van het Bor.
Het bestemmingsplan staat er, gelet op de in artikel 17.2.4 maximaal toegestane bouwhoogte voor pergola’s van 3 m, echter niet aan in de weg om alsnog een omgevingsvergunning voor het bouwen te verlenen op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo.
Carport / afdak en de jacuzzi-schuur
8. De carport / afdak en de jacuzzi-schuur betreffen, gelet op artikel 1 van bijlage II van het Bor, op de grond staande bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied als bedoeld in artikel 2, onder 3, van bijlage II van het Bor.
Voor de carport / afdak geldt dat een deel van het bijbehorende bouwwerk is gelegen op meer dan 2,5 m van het hoofdgebouw, zodat voor de maatvoering van het gedeelte van het bouwwerk binnen 2,5 m van het hoofdgebouw voldaan dient te worden aan artikel 2, onder 3, sub a van bijlage II van het Bor en voor de maatvoering van het gedeelte van het bouwwerk verder dan 2,5 m van het hoofdgebouw aan artikel 2, onder 3, sub b van bijlage II van het Bor.
Aangezien het bouwwerk niet hoger is dan 3 m, de oppervlakte van vergunningvrije bouwwerken binnen een afstand van 1 m van een naburig erf niet meer bedraagt dan 10 m², de totale oppervlakte van vergunningvrije bijbehorende bouwwerken als gevolg van de carport / afdak op een afstand van meer dan 2,5 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw niet meer bedraagt dan 30 m², en het bouwwerk functioneel ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, is de carport / afdak aan te merken als een vergunningvrij bouwwerk.
Voor de jacuzzi-schuur geldt dat deze op meer dan 2,5 m van het hoofdgebouw is gelegen, zodat voor de maatvoering ook moet worden voldaan aan de eisen van artikel 2, onder 3, sub b van bijlage II van het Bor. Ook dit bijbehorende bouwwerk voldoet aan de voorwaarden in dit artikel zodat het aan te merken is als een vergunningvrij bouwwerk.
Voor deze bijbehorende bouwwerken geldt eveneens dat het achtererfgebied als gevolg van deze bouwwerken voor niet meer dan 50 % is bebouwd, zoals blijkt uit de tekening behorende bij de aanvraag.
Het voorgaande brengt met zich mee dat de carport / afdak en de jacuzzi-schuur vergunningvrij zijn en dus voor de toepassing van de planregels nodige berekening van het bebouwingspercentage en de oppervlakte van bijgebouwen en aan- en uitbouwen, de carport / afdak en de jacuzzi-schuur buiten beschouwing moeten worden gelaten.
9. De garage en de veranda betreffen, gelet op artikel 1 van bijlage II van het Bor, op de grond staande bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied als bedoeld in artikel 2, onder 3 van bijlage II van het Bor.
Voor deze bijbehorende bouwwerken geldt dat door deze bouwwerken de totale oppervlakte van vergunningvrije bijbehorende bouwwerken op een afstand van meer dan 2,5 m van het oorspronkelijke hoofdgebouw meer bedraagt dan 30 m², zodat deze niet aan te merken zijn als vergunningvrije bijbehorende bouwwerken op grond van artikel 2, aanhef en onder 3, van bijlage II van het Bor.
Hieruit volgt dat de garage en de veranda niet vergunningvrij zijn en dus bij de toepassing van de planregels nodige berekening van het bebouwingspercentage en de oppervlakte van bijgebouwen en aan- en uitbouwen moeten worden betrokken.
10. Gelet op het voorgaande tellen de carport / afdak en de jacuzzi-schuur niet mee bij de berekening van het bebouwingspercentage.
De oppervlakte van het perceel bedraagt 324 m², zodat met een percentage van 40 % de maximaal toegestane oppervlakte aan gebouwen op het bouwperceel 129,6 m² bedraagt.
De oppervlakte van de garage (29 m²), de veranda (22 m²) en de woning (59 m²) bedraagt gecombineerd 109 m², en daardoor minder dan 40 % van de oppervlakte van het bouwperceel.
Het betoog van eiser dat verweerder wat betreft het bebouwingspercentage meer heeft vergund dan zonder meer is toegestaan treft geen doel.
Maximale oppervlakte aan- en uitbouwen en bijgebouwen
11. Gelet op het voorgaande tellen de carport / afdak en de jacuzzi-schuur niet mee bij de berekening van de maximale oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen.
Op het perceel zijn, afgezien van de vergunningvrije bouwwerken, zowel de garage als de veranda aan te merken als bijgebouw of aan- en uitbouw volgens het bestemmingsplan.
Hierdoor dient voor de oppervlakte van bijgebouwen en aan- en uitbouwen uitgegaan te worden van de oppervlakte van de garage (29 m²) en de veranda (22 m²), samen 51 m².
Deze oppervlakte bedraagt meer dan de ingevolge artikel 17.2.3 sub d van het bestemmingsplan toegestane oppervlakte van 50 m², zodat een omgevingsvergunning nodig was om af te wijken van het bestemmingsplan voor een overschrijding van 1 m².
Het betoog van eiser dat verweerder meer heeft vergund dan is toegestaan, treft geen doel, omdat vergunning kan worden verleend tot 55 m².
Begrijpelijkheid berekening en beoordeling
12. Uit het voorgaande volgt dat verweerder in het bestreden besluit voor de berekening van het bebouwingspercentage ten onrechte is uitgegaan van de totale oppervlakte aan gebouwen op het perceel, in plaats van daarbij de vergunningvrije bijbehorende bouwwerken buiten beschouwing te laten. Aangezien het bebouwingspercentage op het perceel niet werd overschreden was geen omgevingsvergunning benodigd om af te wijken van het bestemmingsplan, verweerder heeft dit miskend.
Het bestreden besluit is in zoverre voorbereid in strijd met de daarbij te betrachten zorgvuldigheid.
13. De rechtbank stelt daarnaast vast dat verweerder in het bestreden besluit bij de berekening van de maximale bebouwde oppervlakte van bijgebouwen en aan- en uitbouwen is uitgegaan van de oppervlakte van de garage, de carport en de veranda (gezamenlijk 59 m²).
Verweerder is echter in het verweerschrift uitgegaan van het standpunt dat uitsluitend de garage en veranda meegenomen dienen te worden in de berekening van de maximale oppervlakte van bijgebouwen en aan- en uitbouwen.
14. Door in het bestreden besluit bij die berekening uit te gaan van deze bouwwerken, met een gecombineerde oppervlakte van 59 m², heeft verweerder miskend dat de oppervlakte van deze bijbehorende bouwwerken meer bedroeg dan de 55 m², waarvoor omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo in combinatie met artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1o van de Wabo in samenhang met artikel 29.1 van de planregels verleend kon worden, zodat het besluit in zoverre onbegrijpelijk is.
De rechtbank is, gelet op het voorstaande, van oordeel dat er op dit punt sprake is van een gebrek in de motivering van het bestreden besluit.
15. Het beroep is gegrond. Eiser klaagt terecht over de begrijpelijkheid van de berekeningen en de beoordeling van de aanvraag door verweerder.
Het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
De rechtbank zal evenwel, gelet op hetgeen is geconcludeerd in 10 en 11, bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.
Daarvoor is te meer aanleiding omdat het Bor met ingang van 1 november 2014 niet zodanig is gewijzigd dat de bouwmogelijkheden in het achtererfgebied zijn verminderd ten opzichte van de situatie ten tijde van het nemen van het bestreden besluit.
16. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
17. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding, omdat niet is gebleken van daarvoor in aanmerking komende kosten.