ECLI:NL:RBGEL:2015:1757

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 maart 2015
Publicatiedatum
16 maart 2015
Zaaknummer
05/900416-12
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van voormalig militair voor drugshandel en wapenbezit

Op 16 maart 2015 heeft de militaire kamer van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, uitspraak gedaan in de zaak tegen een 27-jarige voormalig militair. De verdachte werd veroordeeld voor het medeplegen van handel in harddrugs, het voorhanden hebben van volmantelpatronen en losse patronen, en het voorhanden hebben van een nepwapen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 6 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast kreeg de verdachte een voorwaardelijke geldboete van € 100,- voor het voorhanden hebben van een beperkte hoeveelheid hennep.

De zaak kwam voort uit een onderzoek dat begon na een anonieme tip over drugsgebruik en -handel op de kazerne. De verdachte had in de periode van 1 augustus 2011 tot en met 10 juli 2012 samen met anderen cocaïne bewerkt, vervoerd, verkocht en verstrekt. Ook had hij een beperkte hoeveelheid hennep en munitie in zijn bezit. De militaire kamer oordeelde dat de bewijsvoering, waaronder afgeluisterde telefoongesprekken en verklaringen van getuigen, voldoende was om tot een veroordeling te komen.

De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk was in de vervolging van de verdachte voor het hennepbezit, maar dit verweer werd verworpen. De militaire kamer oordeelde dat er voldoende verdenking was voor de inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden, en dat de verkregen informatie rechtmatig was. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en de schending van de redelijke termijn bij het bepalen van de straf.

De uitspraak benadrukt de ernst van drugshandel binnen de defensieorganisatie en de maatschappelijke gevolgen daarvan. De militaire kamer rekende het de verdachte aan dat hij zijn eigen financiële gewin boven de gezondheid van anderen stelde, en dat hij wapens en munitie in zijn bezit had, wat een risico voor de maatschappelijke veiligheid met zich meebracht.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/900416-12
Datum uitspraak : 16 maart 2015
Tegenspraak
Verkort vonnis van de meervoudige militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats], wonende te [adres 1], [woonplaats]
raadsman: mr. J.F. van Halderen, advocaat te Haarlem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 14 oktober 2013, 28 april 2014 en 02 maart 2015.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
Hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2011
tot en met 10 juli 2012 te Culemborg en/of Arnhem, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens)
opzettelijk heeft bewerkt, vervoerd, heeft verkocht, afgeleverd en verstrekt
aan [betrokkene 1], [betrokkene 2], [betrokkene 3], [betrokkene 4], [betrokkene 5], [betrokkene 6] en tot op
heden onbekend gebleven andere personen, in ieder geval (telkens) opzettelijk
aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet;
2.
hij op of omstreeks 10 juli 2012 te Culemborg aanwezig heeft gehad een
hoeveelheid van niet meer dan 30 gram hennep (cannabis), zijnde hennep een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 10 juli 2012 te Culemborg voorhanden heeft gehad vijf
stuks volmantelpatronen (kaliber 5.56mm) en 290 stuks losse patronen
('blanks', kaliber 5.56mm), in elk geval munitie in de zin van de Wet Wapens
en Munitie van categorie III;
4.
hij op of omstreeks 10 juli 2012 te Culemborg een wapen van categorie I onder
7°, te weten een Airsoft Gun van het merk Umarex (type: HK, G36), zijnde een
voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis
vertoonde met een (echt) vuurwapen, te weten een Heckler & Koch model G36, en
aldus voor bedreiging of afdreiging geschikt, voorhanden heeft gehad; De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
1a. De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ten aanzien van feit 2
De raadsman heeft betoogd dat het openbaar ministerie ten aanzien van feit 2 niet ontvankelijk zal moeten worden verklaard in de vervolging van verdachte. Uit het dossier kan weliswaar volgen dat de hoeveelheid hennep minder dan 30 gram betreft, maar de precieze hoeveelheid volgt niet uit het dossier. Daarom kan niet gezegd worden dat het een vervolgingswaardige hoeveelheid betreft.
De militaire kamer verwerpt het verweer van de raadsman nu voor wat betreft overtredingen van de Opiumwet door militairen het Openbaar Ministerie de ‘Aanwijzing opsporing en behandeling van militaire zaken’ hanteert, waarbij wordt uitgegaan van een algeheel ‘niet-gedogen’.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Bewijsuitsluiting?
De raadsman heeft primair het verweer gevoerd dat de informatie die verkregen is uit de bijzondere opsporingsbevoegdheden, waaronder de taps, onrechtmatig is omdat van een redelijke verdenking geen sprake was. Daarmee is ook de aanhouding - voortgekomen uit de informatie uit de tap - onrechtmatig en dienen ook de verklaringen van verdachte na zijn aanhouding en het bewijs dat verkregen is naar aanleiding van de zoeking, uitgesloten te worden van het bewijs omdat die gebaseerd zijn op de onrechtmatige aanhouding.
De raadsman heeft daartoe betoogd dat de tap is aangevraagd op basis van niet nader naar betrouwbaarheid of herkomst onderzochte informatie uit een anonieme brief, ondersteund door een mutatie met betrekking tot een persoon genaamd [betrokkene 9], waarbij laatstgenoemde informatie ook nog eens afkomstig is uit niet nader onderzochte bron. Nu geen enkele controle van overheidswege heeft plaats gevonden op de herkomst of inhoud van de informatie en bovendien ontlastende informatie is weggelaten in de tapaanvraag - waarmee de rechter-commissaris onvolledig en uiterst selectief is voorgelicht - en hier het onderzoek op is gebaseerd, leidt dit tot schending van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, althans schending van belangrijke strafvorderlijke voorschriften (criteria 126m, 126t, 126n, 126u, 126g en/of 126o) of rechtsbeginsels (waaronder de verbaliseringsplicht van artikel 151 Sv).
De militaire kamer overweegt als volgt.
Nu de militaire kamer alleen – voor wat betreft het bewijs dat is voortgekomen uit de inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden – de uitgeluisterde telefoongesprekken tot het bewijs bezigt (en niet de observaties), zal zij alleen ingaan op het verweer voor zover het ziet op de gegeven machtigingen bevel tot het opnemen van telecommunicatie.
Uit de aanvragen tot bevel onderzoek van telecommunicatie volgt het volgende.
Het opsporingsonderzoek is aangevangen op basis van een op 23 februari 2012 ontvangen anonieme brief. Daarin wordt melding gemaakt dat sprake is van drugsgebruik en dealen op de kazerne, dat de melder samenwerkt met [verdachte] bij de Luchtmobiele Brigade, dat [verdachte] dagelijks wiet en coke gebruikt en dat de melder zelf gezien heeft dat [verdachte] pakjes gaf aan collega’s die hij uit de auto pakte waar zijn neefje [medeverdachte] bij was, die ook werkzaam is bij de Luchtmobiel. Volgens de melder gebruikt [medeverdachte] ook. De melder noemt als gegevens van [verdachte], onder meer: [adres 1], [woonplaats], tel: [nr 1].
Naar aanleiding van deze brief is het personeelsbestand van het Ministerie van Defensie, ‘Peoplesoft’, geraadpleegd waaruit bleek dat [verdachte] sinds 20 augustus 2005 werkzaam was als militair op de [kazerne]. Als arbeidsplaats staat vermeld: [nr 2]
(LMB staat voor Lucht Mobiele Brigade).Ook is gekeken in de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA), thans de Basisregistratie Persoonsgegevens, welke personen op het adres [adres 1], [woonplaats] stonden ingeschreven. Daaruit kwam naar voren dat daar, onder meer, [verdachte] stond ingeschreven. Op 1 maart 2012 is middels een vordering verstrekking gebruikersgegevens navraag gedaan welke telecommunicatiemiddelen op dit adres waren aangesloten. Daaruit volgde dat op dit adres, onder meer, was aangesloten het telefoonnummer [nr 1] en [nr 3], beiden op naam van [verdachte]. Vervolgens zijn middels een vordering verstrekking historische verkeersgegevens de verkeersgegevens opgevraagd en onderzocht van het telefoonnummer eindigend op [nr 1]. Hieruit volgde dat [verdachte] in de periode van 9 december 2011 tot en met 19 februari 2012 271 maal contact heeft gehad met [betrokkene 9], [adres 2]. Middels de GBA-gegevens is vastgesteld dat op dat adres staat ingeschreven [betrokkene 9], geboren op [geboortedatum 2]. Met deze gegevens is BlueView geraadpleegd waarin [betrokkene 9] met regelmaat staat geregistreerd. Onder andere is op 25 juni 2011 een mutatie gesteld dat [betrokkene 9] heel veel handelt in harddrugs.
Op basis van deze informatie zijn de machtigingen op 11 en 12 april 2012 afgegeven.
De militaire kamer stelt voorop dat een verdenking van overtreding van de Opiumwet kan worden aangenomen op basis van anoniem aan de politie dan wel de Koninklijke Marechaussee verstrekte informatie. De militaire kamer is van oordeel dat nu de anonieme brief zeer gedetailleerde en concrete informatie bevatte van een ooggetuige, en deze informatie geverifieerd is en ondersteund werd door de gegevens uit ‘Peoplesoft’, GBA en de mutatie over [betrokkene 9], er op het moment dat de machtigingen bevel tot het opnemen van telecommunicatie werden afgegeven, voldoende verdenking van overtreding van de Opiumwet (het aanwezig hebben van en handel in drugs) bestond. Dat in de aanvraag niet is vermeld dat de mutatie over [betrokkene 9] uit anonieme bron afkomstig was of dat uit het onderzoek in de politionele systemen naar de top-20 van telefooncontacten van [verdachte] en [medeverdachte] geen relevante zaken naar voren kwamen, met uitzondering van [betrokkene 9], doet daar niet aan af. Evenmin maakt dit dat aangenomen moet worden dat aldus sprake is van ontlastende informatie, dat opgenomen moest worden in het proces-verbaal tot aanvraag bevel onderzoek van telecommunicatie. Datzelfde geldt ook voor het in het dossier vermelde gegeven dat uit het onderzoek in de politionele systemen geen namen van militairen, werkzaam bij de Luchtmobiele Brigade, naar voren zijn gekomen in verband met drugs, waarbij sprake is van directe relaties met [verdachte] en [medeverdachte].
Op grond van het voorgaande was het niet nodig om nog anderszins onderzoek te doen naar de betrouwbaarheid of herkomst van de informatie in de brief of mutatie. Anders dan in de door de raadsman aangehaalde zaak van de rechtbank Gelderland van 28 januari 2014 (ECLI:NL:RBGEL:2014:2984) is niet gebleken dat voordehand liggend, eenvoudig nader onderzoek is nagelaten.
Gelet op het voorgaande is ook voldaan aan het vereiste in artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering dat de verdenking (het aanwezig hebben van en handel in drugs) een misdrijf betreft als omschreven in artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering dat gezien zijn aard een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert, zeker gelet op de omstandigheid dat het zou gaan om aanwezigheid van en handel in drugs mede op de kazerne.
De militaire kamer is derhalve van oordeel dat het bewijs dat is voortgekomen uit de verleende tapmachtigingen rechtmatig is verkregen en verwerpt het verweer dat strekt tot bewijsuitsluiting.
Bewijs
Feit 1
De militaire kamer acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde, tezamen en in vereniging met [medeverdachte], heeft gepleegd op basis van zijn eigen tegenover de Koninklijke Marechaussee afgelegde verklaringen, de verklaringen van [medeverdachte], [betrokkene 1], [betrokkene 4], [betrokkene 7], [betrokkene 6], [betrokkene 8], [betrokkene 3], de uitgeluisterde telefoongesprekken en de aangetroffen notitieboekjes.
Feit 2
De militaire kamer acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dit feit gepleegd heeft op basis van de verklaring van verdachte, het proces-verbaal van doorzoeking en inbeslagneming en het proces-verbaal van sporenonderzoek.
Feit 3
De militaire kamer acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dit feit gepleegd heeft op basis van het proces-verbaal van doorzoeking en inbeslagneming, de processen-verbaal van wapenrechercheur, het aanvullend proces-verbaal onderzoek Wolderwijd en een aanvullend proces-verbaal van bevindingen.
Feit 4
De militaire kamer acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dit feit gepleegd heeft op basis van het proces-verbaal van doorzoeking en inbeslagneming en het proces-verbaal van wapenrechercheur.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de militaire kamer is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 tot en met 4 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
Hij op tijdstippen in de periode van 1 augustus 2011 tot en met 10 juli 2012 te Culemborg en/of Arnhem, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander (telkens) opzettelijk heeft bewerkt, vervoerd, heeft verkocht, afgeleverd en verstrekt aan [betrokkene 1], [betrokkene 2], [betrokkene 3], [betrokkene 4], [betrokkene 5], [betrokkene 6] en tot op heden onbekend gebleven andere personen, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
2.
hij op 10 juli 2012 te Culemborg aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van niet meer dan 30 gram hennep (cannabis), zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
3.
hij op 10 juli 2012 te Culemborg voorhanden heeft gehad vijf stuks volmantelpatronen (kaliber 5.56mm) en 290 stuks losse patronen ('blanks', kaliber 5.56mm), munitie in de zin van de Wet Wapens en Munitie van categorie III;
4.
hij op 10 juli 2012 te Culemborg een wapen van categorie I onder 7°, te weten een Airsoft Gun van het merk Umarex (type: HK, G36), zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een
(echt
)vuurwapen, te weten een Heckler & Koch model G36, en aldus voor bedreiging of afdreiging geschikt, voorhanden heeft gehad;
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 2:
Handelen in strijd met een in artikel 3 van de Opiumwet gegeven verbod
Ten aanzien van feit 3:
Handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 4:
Handelen in strijd met artikel 13 lid 1 van de Wet wapens en munitie

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder feiten 1 tot en met 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. De officier van justitie heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de rol die verdachte daarin heeft gespeeld, het feit dat verdachte reeds ontslagen is, er sprake is van een schending van de redelijke termijn en verdachte niet eerder veroordeeld is voor het plegen van soortgelijke feiten.
De officier van justitie heeft ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen gevorderd dat een gedeelte wordt onttrokken aan het verkeer en het overige gedeelte terug kan worden gegeven aan verdachte.
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat geen sprake is van het doorlopend dealen. Het gaat volgens de raadsman eerder om geïsoleerde incidenten op bepaalde momenten (hooguit vijf keer), dan om structurele handelingen. Ook dient rekening gehouden te worden met de omstandigheid dat sprake is van een forse schending van de redelijke termijn. Er had reeds medio juli 2014 een uitspraak moeten zijn. Volgens de raadsman zou volstaan kunnen worden met de oplegging van een werkstraf.
De militaire kamer heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 21 januari 2015;
- ( beknopte) reclasseringsadviezen van Reclassering Nederland, gedateerd 28 september 2012 en 26 november 2012.
De militaire kamer overweegt in het bijzonder het volgende.
Verdachte heeft zich, samen met zijn neef, schuldig heeft gemaakt aan het – met name van 1 februari 2012 tot en met 10 juli 2012 - met enige regelmaat bewerken, verkopen en verstrekken van cocaïne, ook aan andere militairen. Een aantal keer is de drugs afgeleverd op de kazerne.
Dit is een ernstig feit. Het is algemeen bekend dat het gebruik van harddrugs een ernstige bedreiging voor de gezondheid van de gebruikers ervan vormt. Daarnaast zorgen harddrugs maatschappelijk gezien voor veel schade. Ook levert drugshandel aanzienlijke (imago)schade op voor Defensie en ondermijnt dit het maatschappelijke belang van een drugsvrije Defensieorganisatie. Defensie hanteert niet voor niets een zogenaamd ‘zero-tolerance’ beleid. De militaire kamer rekent verdachte in sterke mate aan dat hij bij zijn handelen - waarbij zijn rol groter was dan die van zijn neef - slechts oog heeft gehad voor zijn eigen geldelijke gewin en daarbij geen oog heeft gehad voor de schadelijke gevolgen daarvan.
Bij verdachte zijn ook een aantal volmantelpatronen, een grote hoeveelheid losse patronen en een nepvuurwapen aangetroffen. Het ongecontroleerde bezit van wapens en munitie levert grote risico’s voor de maatschappelijke veiligheid op, zoals veelvuldig blijkt en moet daarom met kracht worden bestreden.
Ten voordele van verdachte houdt de militaire kamer rekening met het feit dat hij niet eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten en dat hij inmiddels ontslagen is.
Gelet op het voorgaande acht de militaire kamer voor de feiten 1, 3 en 4 in beginsel geen andere straf passend en geboden dan een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De voorwaardelijke straf dient ertoe verdachte ervan te weerhouden opnieuw dergelijke feiten te begaan.
De militaire kamer houdt daarnaast rekening met de omstandigheid dat sprake is van een schending van de redelijke termijn, die niet in overwegende mate aan de verdediging te wijten is. Zij zal daarom de voornoemde straf matigen en verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 6 maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
Het voorwaardelijke strafdeel is lager dan geëist omdat de militaire kamer uitgaat van een kortere periode waarin sprake was van het met enige regelmaat handelen in cocaïne dan de periode waar de officier van justitie van uitgaat.
Voor de overtreding zoals tenlastegelegd onder feit 2 volstaat de militaire kamer, nu de hoeveelheid niet exact is vast te stellen, maar het in ieder geval gaat om een zeer beperkte hoeveelheid, mede gelet op het tijdsverloop, met een geheel voorwaardelijke geldboete van € 100,00
De militaire kamer zal de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen vermeld op de aangehechte lijst van in beslag genomen goederen onder nrs. 1, 2, 5 tot en met 8, 11 tot en met 13, 15, 16, 18 tot en met 20 en 22, met betrekking tot welk het onder 1 tot en met 4 bewezenverklaarde is begaan, onttrekken aan het verkeer, aangezien zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezig daarvan in strijd is met de wet.
Ten aanzien van de overige op de aangehechte lijst vermelde goederen, zal de teruggave aan verdachte worden gelast nu zich geen strafvorderlijk belang daartegen verzet.

8. De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 27, 36b, 36c, 47, 57, 62 en 91 van het Wetboek van Strafrecht; de artikelen 2, 3, 10, 11, 13 en 13a van de Opiumwet en de artikelen 2, 13, 26, 55 en 56 van de Wet wapens en Munitie.

9.De beslissing

De militaire kamer:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde onder feit 1, 3 en 4 tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot
2 (twee) maanden,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde;
 stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren onder de voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde onder feit 2 tot een geldboete van € 100,00 [honderd euro]
 bepaalt, dat deze geldboete,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde;
 stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren onder de voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen goederen die genoemd staan op de aangehechte lijst onder de nrs. 1, 2, 5 tot en met 8, 11 tot en met 13, 15, 16, 18 tot en met 20 en 22;
 gelast de
teruggaveaan veroordeelde van de overige op de aangehechte lijst van in beslag genomen goederen vermelde goederen.
Dit vonnis is gegeven door mr. T.P.E.E. van Groeningen (voorzitter), mr. H.G. Eskes (rechter) en kapitein ter zee logistieke dienst mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg (militair lid), in tegenwoordigheid van mr. N. ter Horst, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 maart 2015.