ECLI:NL:RBGEL:2015:1759

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 maart 2015
Publicatiedatum
16 maart 2015
Zaaknummer
05/900415-12
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een militair voor medeplegen van handel in harddrugs

Op 16 maart 2015 heeft de militaire kamer van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, een 30-jarige militair veroordeeld voor het medeplegen van handel in harddrugs. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk bewerken, vervoeren, verkopen, afleveren en verstrekken van cocaïne aan verschillende personen in de periode van 1 augustus 2011 tot en met 10 juli 2012. De zaak kwam aan het licht na een anonieme tip die leidde tot een opsporingsonderzoek. De militaire kamer oordeelde dat er voldoende verdenking was om het onderzoek te rechtvaardigen, ondanks verweren van de verdediging over de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en de rechtmatigheid van de bewijsverkrijging. De rechtbank achtte het bewijs, dat onder andere bestond uit getuigenverklaringen en afgeluisterde telefoongesprekken, overtuigend en legde een gevangenisstraf op van 5 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en de schending van de redelijke termijn. De in beslag genomen goederen werden deels onttrokken aan het verkeer, terwijl andere goederen aan de verdachte werden teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/900415-12
Datum uitspraak : 16 maart 2015
Tegenspraak
verkort vonnis van de meervoudige militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats], wonende te [adres 1], [woonplaats 1]
raadsman: mr. M.P.K. Ruperti, advocaat te Baarn.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 14 oktober 2013, 28 april 2014 en 02 maart 2015.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2011
tot en met 10 juli 2012 te Culemborg en/of Arnhem, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens)
opzettelijk heeft bewerkt, vervoerd, heeft verkocht, afgeleverd en verstrekt
aan [betrokkene 1], [betrokkene 2], [betrokkene 3], [betrokkene 4], [betrokkene 5], [betrokkene 6] en tot op
heden onbekend gebleven andere personen, in ieder geval (telkens) opzettelijk
aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
1a. De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard. Hij heeft daartoe betoogd dat enkel de anonieme brief niet het opstarten van het opsporingsonderzoek en de inzet van dwangmiddelen rechtvaardigt. Uit het dossier blijkt ook niet duidelijk hoe een redelijk vermoeden van schuld ten aanzien van verdachte is onderzocht en geconstrueerd. In het proces-verbaal dat ten grondslag ligt aan de tap-aanvragen zijn bepaalde gegevens achtergehouden waardoor de rechter-commissaris geen volledig beeld heeft gehad alvorens de tapmachtiging te verlenen. Daarmee is sprake van een ernstige veronachtzaming van de rechten van verdachte waarmee hij onherstelbaar in zijn belangen en verdediging is geschaad.
De militaire kamer overweegt als volgt.
Uit het dossier volgt dat het onderzoek op 29 februari 2012 is gestart na de ontvangst van een op 23 februari 2012 ontvangen anonieme brief en raadpleging van ‘Peoplesoft’ en de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA), thans de Basisregistratie Persoonsgegevens. In de anonieme brief wordt melding gemaakt dat sprake is van drugsgebruik en dealen op de kazerne, dat de melder samenwerkt met [medeverdachte] bij de Luchtmobiele Brigade, dat [medeverdachte] dagelijks wiet en coke gebruikt en dat de melder zelf gezien heeft dat [medeverdachte] pakjes gaf aan collega’s die hij uit de auto pakte waar zijn neefje [verdachte] bij was, die ook werkzaam is bij Luchtmobiel. Volgens de melder gebruikt [verdachte] ook. De melder noemt als gegevens van [medeverdachte], onder meer: [adres 2], [adres 2], tel: [nr 1].
Naar aanleiding van deze brief is het ‘Peoplesoft’ geraadpleegd waaruit bleek dat [medeverdachte] werkzaam was als militair op de [kazerne] bij [nr 2] infbat
(LMB staat voor Lucht Mobiele Brigade).Het adres dat de melder heeft opgegeven komt ook overeen met de gegevens uit de GBA van [medeverdachte]. Uit het personeelsbestand bleek dat [verdachte] ook werkzaam was als militair op de [kazerne] bij de LMB.
Deze gegevens konden naar het oordeel van de militaire kamer het opstarten van een opsporingsonderzoek rechtvaardigen.
Voor wat betreft de verdenking die ten aanzien van verdachte ten grondslag lag aan de op 11 april 2012 afgegeven bevelen tot het opnemen van telecommunicatie, overweegt de militaire kamer het volgende.
Uit de processen-verbaal tot aanvraag bevel onderzoek van telecommunicatie volgt dat, naast de anonieme brief en de gegevens uit het ‘Peoplesoft’ en het GBA, uit onderzoek naar aanleiding van een vordering verstrekking gebruikersgegevens en historische verkeersgegevens naar voren was gekomen dat met het telefoonnummer, dat in gebruik was bij [verdachte], in de periode van 6 januari 2012 tot en met 18 februari 2012, 18 contacten hadden plaats gevonden met het telefoonnummer op naam van [betrokkene 7], [adres 3], [woonplaats 2] en dat in de periode van 9 december 2011 tot en met 7 maart 2012 435 contacten hadden plaats gevonden met telefoonnummers van [medeverdachte], [adres 2], [adres 2], waaronder het telefoonnummer [nr 3]. Middels de GBA-gegevens is vastgesteld dat op het adres [adres 3], [woonplaats 2] staat ingeschreven [betrokkene 8], geboren op [geboortedatum 2]. Met deze gegevens is BlueView geraadpleegd waarin [betrokkene 8] met regelmaat staat geregistreerd. Onder andere is op 25 juni 2011 een mutatie gesteld dat [betrokkene 8] heel veel handelt in harddrugs. Hierbij staat vermeld dat deze informatie middels een anonieme bron is gemeld.
Op basis van deze informatie zijn de machtigingen op 11 april 2012 afgegeven.
De militaire kamer stelt voorop dat een verdenking van overtreding van de Opiumwet kan worden aangenomen op basis van anoniem aan de politie dan wel de Koninklijke Marechaussee verstrekte informatie. De militaire kamer is van oordeel dat nu de anonieme brief zeer gedetailleerde en concrete informatie bevatte van een ooggetuige, en deze informatie geverifieerd is en ondersteund werd door de gegevens uit ‘Peoplesoft’, GBA en de mutatie over [betrokkene 8], er op het moment dat de machtiging bevel tot het opnemen van telecommunicatie werden afgegeven, een voldoende verdenking van overtreding van de Opiumwet (het aanwezig hebben van en handel in drugs) bestond. Dat in de aanvraag niet is vermeld dat uit het onderzoek in de politionele systemen naar de top-20 van telefooncontacten van [medeverdachte] en [verdachte] geen relevante zaken naar voren kwamen, met uitzondering van [betrokkene 8], doet daar niet aan af. Evenmin maakt dit dat aangenomen moet worden dat aldus sprake was van ontlastende informatie, die opgenomen had moeten worden in het proces-verbaal tot aanvraag bevel onderzoek van telecommunicatie.
Datzelfde geldt ook voor het in het dossier vermelde gegeven, dat uit het onderzoek in de politionele systemen geen namen van militairen, werkzaam bij de Luchtmobiele Brigade, naar voren zijn gekomen in verband met drugs, waarbij sprake is van directe relaties met [medeverdachte] en [verdachte].
Gelet op het voorgaande is er naar het oordeel van de militaire kamer geen sprake van een vormverzuim waarbij een ernstige inbreuk is gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan.
De militaire kamer verwerpt het verweer.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Bewijsuitsluiting?
De raadsman heeft verzocht om, op dezelfde gronden als die hij ten grondslag heeft gelegd aan het niet-ontvankelijkheidsverweer, al het bewijs dat is voortgevloeid uit de bevelen tot taps en observaties, van het bewijs uit te sluiten.
De militaire kamer overweegt als volgt.
Nu de militaire kamer alleen – voor wat betreft het bewijs dat is voortgekomen uit de inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden – de uitgeluisterde telefoongesprekken tot het bewijs bezigt (en niet de observaties), zal zij alleen ingaan op het verweer voor zover het ziet op de gegeven machtigingen bevel tot het opnemen van telecommunicatie.
Gelet op hetgeen de militaire hiervoor onder 1a. met betrekking tot het niet-ontvankelijkheidsverweer heeft overwogen, is de militaire kamer van oordeel dat het bewijs dat is voortgekomen uit de verleende tapmachtigingen rechtmatig is verkregen en verwerpt zij het verweer dat strekt tot bewijsuitsluiting. Uit hetgeen onder 1a is overwogen volgt immers dat ook voldaan is aan het vereiste in artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering dat de verdenking (het aanwezig hebben van en handel in drugs) een misdrijf betreft als omschreven in artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering dat gezien zijn aard een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert, zeker gelet op de omstandigheid dat het mede zou gaan om aanwezigheid van en handel in drugs op de kazerne.
Bewijs
De raadsman heeft verzocht om verdachte van het tenlastegelegde vrij te spreken nu niet bewezen kan worden dat er sprake was van medeplegen.
De militaire kamer acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, tezamen en in vereniging met [medeverdachte], heeft gepleegd op basis van zijn eigen tegenover de Koninklijke Marechaussee afgelegde verklaringen, de verklaringen van [medeverdachte], [betrokkene 1], [betrokkene 4], [betrokkene 9], [betrokkene 6], [betrokkene 10], [betrokkene 3], de uitgeluisterde telefoongesprekken en de aangetroffen notitieboekjes.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte ingestemd heeft met het plan van zijn neef [medeverdachte] om samen een handeltje in cocaïne te gaan starten, dat verdachte uitvoeringshandelingen heeft verricht en dat hij, in gelijke mate als [medeverdachte], gedeeld heeft in de opbrengst van de handel. Daarmee heeft verdachte zich naar het oordeel van de militaire kamer schuldig gemaakt aan het medeplegen van het bewerken, vervoeren, verkopen, afleveren en verstrekken van cocaïne aan de in de tenlastelegging genoemde personen en andere onbekend gebleven personen.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de militaire kamer is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
Hij op tijdstippen in de periode van 1 augustus 2011 tot en met 10 juli 2012 te Culemborg en/of Arnhem, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander (telkens) opzettelijk heeft bewerkt, vervoerd, heeft verkocht, afgeleverd en verstrekt aan [betrokkene 1], [betrokkene 2], [betrokkene 3], [betrokkene 4], [betrokkene 5], [betrokkene 6] en tot op heden onbekend gebleven andere personen, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en voorts tot het verrichten van 240 uren werkstraf, te vervangen door 120 dagen hechtenis met aftrek van het voorarrest. De officier van justitie heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de rol die verdachte daarin heeft gespeeld, met de omstandigheid dat sprake is van een schending van de redelijke termijn en verdachte niet eerder veroordeeld is voor het plegen van soortgelijke feiten.
De officier van justitie heeft ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen gevorderd dat een gedeelte wordt onttrokken aan het verkeer en het overige gedeelte terug kan worden gegeven aan verdachte.
De raadsman heeft verzocht te volstaan met een straf gelijk aan het voorarrest met eventueel nog een voorwaardelijke straf. Daarbij dient volgens de raadsman rekening gehouden te worden met de volgende omstandigheden. Verdachte zat destijds niet goed in zijn vel als gevolg van het feit dat hij tijdens zijn uitzending in Afghanistan in 2009 gewond is geraakt en dit nog een lange nasleep heeft gekend als gevolg van een slechte nazorg door de Defensie-organisatie. Bij een veroordeling zal hij ontslagen worden bij Defensie. Verdachte heeft 17 dagen in voorarrest doorgebracht, grotendeels in beperkingen. De zaak en aanhouding van verdachte heeft met name in zijn woonplaats voor grote opschudding gezorgd en daardoor is hij ook zijn grote hobby als voetbaltrainer kwijt geraakt. Ook dient rekening te worden gehouden met het tijdsverloop en dient de onrechtmatige inzet van opsporingsmethoden en dwangmiddelen tot een forse strafvermindering te leiden.
De militaire kamer heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 21 januari 2015;
- een beknopt reclasseringsadvies van Reclassering Nederland, gedateerd 13 juli 2012 en
- een retourzending opdracht reclasseringsadvies van Reclassering Nederland, gedateerd 4 oktober 2012.
De militaire kamer overweegt in het bijzonder het volgende.
Verdachte heeft zich, samen met zijn neef, schuldig heeft gemaakt aan het - met name vanaf 1 februari 2012 tot en met 10 juli 2012 - met enige regelmaat bewerken, verkopen en verstrekken van cocaïne, ook aan andere militairen. Een aantal keer is de drugs afgeleverd op de kazerne.
Dit is een ernstig feit. Het is algemeen bekend dat het gebruik van harddrugs een ernstige bedreiging voor de gezondheid van de gebruikers ervan vormt. Daarnaast zorgen harddrugs maatschappelijk gezien voor veel schade. Ook levert drugshandel aanzienlijke (imago)schade op voor Defensie en ondermijnt het het maatschappelijke belang van een drugsvrije Defensieorganisatie. Defensie hanteert niet voor niets een zogenaamd ‘zero-tolerance’ beleid. De militaire kamer rekent verdachte in sterke mate aan dat hij bij zijn handelen geen oog heeft gehad voor de schadelijke gevolgen daarvan. Ook ter zitting heeft verdachte er geen blijk van gegeven de ernst van zijn handelen in te zien.
Ten voordele van verdachte houdt de militaire kamer rekening met zijn – ten opzichte van zijn mededader – geringere rol en het feit dat hij niet eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten.
Gelet op hetgeen de militaire kamer hiervoor onder 1a. en 2. heeft overwogen is geen sprake van een onrechtmatige inzet van opsporingsmethoden en dwangmiddelen.
Gelet op het voorgaande acht de militaire kamer in beginsel geen andere straf passend en geboden dan een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De voorwaardelijke straf dient ertoe verdachte ervan te weerhouden opnieuw dergelijke feiten te begaan. De op te leggen straf is hoger dan geëist door de officier van justitie. De militaire kamer is van oordeel dat de door de officier justitie geëiste straf onvoldoende recht doet aan de ernst van het bewezenverklaarde feit.
De militaire kamer houdt daarnaast rekening met de omstandigheid dat sprake is van een schending van de redelijke termijn, die niet in overwegende mate aan de verdediging te wijten is. Zij zal daarom de voornoemde straf matigen en verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 5 maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. In de door de raadsman genoemde omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding de straf verder te matigen.
De militaire kamer zal de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen vermeld op de aangehechte lijst van in beslag genomen goederen onder nrs. 1, 5, 7, 8, 10 tot en met 13, 16 tot en met 22, 25, 26, 28, 30 en 31 onttrekken aan het verkeer nu het bewezenverklaarde hiermee is begaan en/of zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezig daarvan in strijd is met de wet.
Ten aanzien van de overige op de aangehechte lijst vermelde goederen, zal de teruggave aan verdachte worden gelast nu zich geen strafvorderlijk belang daartegen verzet.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 36b, 36c, 47, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10, 13 en 13a van de Opiumwet.

9.De beslissing

De militaire kamer:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden;
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot
2 (twee) maanden,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde;
 stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren onder de voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de goederen die vermeld staan op de aangehechte lijst onder de nrs. 1, 5, 7, 8, 10 tot en met 13, 16 tot en met 22, 25, 26, 28, 30 en 31;
 gelast de
teruggaveaan veroordeelde van de overige op de aangehechte lijst vermelde goederen.
Dit vonnis is gegeven door mr. T.P.E.E. van Groeningen (voorzitter), mr. H.G. Eskes (rechter) en kapitein ter zee logistieke dienst mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg (militair lid), in tegenwoordigheid van mr. N. ter Horst, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 maart 2015.