ECLI:NL:RBGEL:2015:1999

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 maart 2015
Publicatiedatum
23 maart 2015
Zaaknummer
05/740059-14
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen door gymleraar met minderjarigen

Op 23 maart 2015 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 21-jarige gymleraar in opleiding, die zich schuldig heeft gemaakt aan meermalen ontucht met aan hem toevertrouwde minderjarigen. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte tijdens gymlessen ontuchtige handelingen heeft gepleegd met verschillende meisjes in de leeftijd van 8 tot 10 jaar. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 10 jaar. Daarnaast werden er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht, een ambulante behandelverplichting en een verbod om activiteiten met kinderen te begeleiden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van zijn positie als gymleraar en dat zijn daden ernstige gevolgen kunnen hebben voor de slachtoffers. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het feit dat de verdachte eerder gewaarschuwd was voor grensoverschrijdend gedrag, maar desondanks zijn gedrag niet heeft aangepast. De rechtbank heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van enkele feiten, maar de meeste beschuldigingen werden als bewezen verklaard. De zaak heeft geleid tot grote bezorgdheid over de veiligheid van kinderen in onderwijsinstellingen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/740059-14
Datum uitspraak : 23 maart 2015
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats] (Taiwan), wonende te [adres], [woonplaats]
raadsvrouw : mr. W.M.L. van Koningsveld, advocaat te Oss.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 maart 2015.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de rechtbank op 9 maart 2015 ter terechtzitting toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 24 maart 2014 te Arnhem (telkens) ontucht heeft gepleegd
met (meerdere) aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde
minderjarige(n), te weten
[slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum 2], en/of
[slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum 3], en/of
[slachtoffer 3], geboren op [geboortedatum 4], en/of
[slachtoffer 4], geboren op [geboortedatum 5], en/of
[slachtoffer 5], geboren op [geboortedatum 6], en/of
[slachtoffer 6], geboren op [geboortedatum 7], en/of
[slachtoffer 7], geboren op [geboortedatum 8]),
immers heeft hij, verdachte, (telkens) als gymleraar (CIOS-stagiair) tijdens
een door hem gegeven (gym)les,
voornoemde perso(o)n(en) in/bij haar/hun schaamstreek betast.
2.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van de
maand februari 2014 tot en met 23 maart 2014 te Arnhem (telkens) ontucht heeft
gepleegd met (meerdere) aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid
toevertrouwde minderjarige(n), te weten
[slachtoffer 8], geboren op [geboortedatum 9], en/of
[slachtoffer 9], geboren op [geboortedatum 10], en/of
[slachtoffer 3], geboren op [geboortedatum 4]),
immers heeft hij, verdachte, (telkens) als gymleraar (CIOS-stagiair) tijdens
een door hem gegeven (gym)les,
voornoemde [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 3] in/bij haar/hun schaamstreek
betast.
3.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van
de maand december 2012 tot en met de maand april 2013 te Arnhem en/of Rheden (telkens)
ontucht heeft gepleegd met (meerdere) aan zijn zorg en/of opleiding en/of
waakzaamheid toevertrouwde minderjarige(n), te weten
[slachtoffer 10], geboren op [geboortedatum 11], en/of
[slachtoffer 11], geboren op [geboortedatum 12], en/of
[slachtoffer 12], geboren op [geboortedatum 13],
immers heeft hij, verdachte, (telkens) als gymleraar (CIOS-stagiair) tijdens
een door hem gegeven (gym)les,
voornoemde [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] bij haar/hun borststreek en/of
schaamstreek en/of billen betast en/of vastgepakt en/of
aan voornoemde [slachtoffer 11] gevraagd: "wat is je gevoeligste plekje?", in elk geval
woorden van gelijke aard of strekking.
4.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van
17 november 2013 tot en met 27 april 2014 te 's-Hertogenbosch, (telkens) met
[slachtoffer 13] (geboren op [geboortedatum 14]), die de leeftijd van twaalf
jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of
meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede
bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 13],
hebbende verdachte (telkens) zijn vinger(s) en/of een voorwerp (vibrator) in
de vagina van die [slachtoffer 13] gebracht.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
2a. De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsvrouw van verdachte heeft gesteld dat het openbaar ministerie ten aanzien van het onder feit 4 ten laste gelegde niet heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 167a van het
Wetboek van Strafvordering en om die reden niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Naar de mening van de raadsvrouw van verdachte heeft het openbaar ministerie [slachtoffer 13] onvoldoende in de gelegenheid gesteld haar mening over de daadwerkelijke vervolging van verdachte kenbaar te maken, terwijl uit een ter terechtzitting op 9 maart 2015 overgelegde brief blijkt dat [slachtoffer 13] alweer geruime tijd een relatie heeft met verdachte en geen vervolging wenst.
Artikel 167a van het Wetboek van Strafvordering luidt, voor zover thans van belang: “Terzake van een misdrijf, omschreven in artikel 245 (…) van het Wetboek van Strafrecht en gepleegd ten aanzien van een minderjarige die twaalf jaren of ouder is, stelt het openbaar ministerie de minderjarige zo mogelijk in de gelegenheid zijn mening over het gepleegde feit kenbaar te maken.”
De rechtbank overweegt dat zowel in het intakegesprek met [slachtoffer 13] (op 19 mei 2014) als tijdens haar aangifte (op 11 juni 2014) over de seksuele handelingen tussen haar en verdachte, en het filmen daarvan, is gesproken en dat [slachtoffer 13] zich daarover ook heeft uitgelaten. Dat zij inmiddels een brief heeft opgesteld waarin zij aangeeft dat zij niet wil dat verdachte wordt vervolgd, doet daaraan niet af. De rechtbank is van oordeel dat artikel 167a van het Wetboek van Strafvordering niet is geschonden en het verweer van de raadsvrouw van verdachte dat het openbaar ministerie om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard, niet slaagt.
2b. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Ten aanzien van de ten laste gelegde feiten 1, 2 en 3
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte heeft als CIOS-stagiaire, in het schooljaar 2013-2014, gymles en “pauze sport” gegeven op [school 1] te Arnhem. [2] Hij heeft in dat kader op 24 maart 2014, en ook de maanden daarvoor, les gegeven aan [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum 2] [3] ), [slachtoffer 2] ([slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum 3] [4] ), [slachtoffer 3] ([slachtoffer 3], geboren op [geboortedatum 4] [5] ), [slachtoffer 5] ([slachtoffer 5], geboren op [geboortedatum 6] [6] ) en [slachtoffer 6] ([slachtoffer 6], geboren op [geboortedatum 7] [7] ). [8] Voorts heeft hij les gegeven aan [slachtoffer 8] ([slachtoffer 8], geboren op [geboortedatum 9] [9] ).
Verdachte heeft, als CIOS-stagiaire, ook gymles gegeven op de [school 2] te Rheden (schooljaar 2012-2013 [10] ) en de [school 3] te Arnhem (schooljaar 2012-2013 [11] ). [12] Op de [school 3] heeft verdachte onder meer gymles gegeven aan [slachtoffer 10] ([slachtoffer 10], geboren op [geboortedatum 11] [13] ) en [slachtoffer 11] ([slachtoffer 11], geboren op [geboortedatum 12] [14] ). [15] Op de [school 2] heeft verdachte onder meer gymles gegeven aan [slachtoffer 12] ([slachtoffer 12], geboren op [geboortedatum 13] [16] ). [17]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem ten laste gelegde feiten 1, 2 en 3, met uitzondering van het hem ten laste gelegde onder feit 1 met betrekking tot [slachtoffer 7].
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte, wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs, moet worden vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten 1, 2 en 3.
Beoordeling door de rechtbank
Betrouwbaarheid verklaringen
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht verschillende verklaringen van voornoemde kinderen van het bewijs uit te sluiten, met de stelling dat deze innerlijk tegenstrijdig zijn en/of niet overeen komen met de verklaringen van anderen. Naar het oordeel van de rechtbank leiden inconsistenties niet zonder meer tot twijfel over de geloofwaardigheid van een verklaring.
De rechtbank acht bij de beoordeling van de inhoud van een verklaring van belang of op meerdere punten wisselend is verklaard en of het essentiële onderdelen van deze verklaring betreffen. Ook moet er naar het oordeel van de rechtbank rekening worden gehouden worden met de leeftijd van de personen die verhoord worden, omdat aan het horen van jonge kinderen inherent is dat zij zich soms minder coherent en consistent kunnen verwoorden. Verder wijst de rechtbank erop de verklaring van een kind tijdens een studioverhoor nimmer op ieder onderdeel overeen zal komen met verklaringen van derden, zoals ouders, die verklaren over hetgeen het kind tegen hen gezegd heeft. Dit feit zal niet altijd afbreuk doen aan een verklaring. Het overbrengen van een verhaal aan en door derden leidt immers, door selectie en interpretatie (zeker als in dit proces kinderen betrokken zijn), altijd tot kleine wijzigingen. Ook in dit kader is wederom van belang te bekijken of sprake is van veel tegenstrijdigheden en op welke punten.
In het hiernavolgende zal de rechtbank de verklaringen door/over ieder meisje, voor zover van belang, bespreken en daarbij ook aandacht besteden aan de vraag of en in welke mate naar haar oordeel geloof kan worden gehecht aan deze verklaringen. Achtereenvolgend zal worden ingegaan op de scholieren van [school 1], de [school 3] en de [school 2].
[school 1]
Op [school 1] heeft verdachte gymles gegeven op maandag en dinsdag [18] , aan groep 3, groep
4-5 en groep 7-8. [19] [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] zaten op dat moment in groep 4-5. [20] Verdachte is op 24 maart 2014 op enig moment met groep 4-5 alleen geweest. [21] Na de betreffende gymles hebben [slachtoffer 6] en [slachtoffer 4] zich bij een leerkracht gemeld om te vertellen over gedragingen van “meester [verdachte]” tijdens de gymles. Deze leerkracht heeft er een andere leerkracht bij geroepen, en heeft vervolgens één op één aan verschillende meisjes naar het verloop van de gymles gevraagd. [22]
De directrice, [naam 1], heeft vervolgens dezelfde dag de ouders van deze meisjes (in een gesprek op school) ingelicht. [23]

[slachtoffer 1]
De moeder van [slachtoffer 1] heeft [slachtoffer 1] op 24 maart 2014 (nadat haar echtgenoot haar heeft ingelicht over voornoemd gesprek op school) gevraagd haar over de gymles te vertellen. [slachtoffer 1] heeft haar toen verteld dat zij aan het voetballen waren en de meester haar bij zich had geroepen omdat hij haar wilde uitleggen hoe zij met de zijkant van haar voet moest voetballen. [slachtoffer 1] zou tegen haar moeder hebben gezegd: “En toen pakte de meester mij bij de plasser.” Desgevraagd heeft ze haar moeder voorgedaan hoe dat ging. Haar moeder heeft daarover verklaard: “Zij legde haar hand toen op mijn plasser. Ze zei hij drukte en dat deed pijn. Het voelde voor mij of hij aan het friemelen was. Toen mocht ik weer verder gaan voetballen. (…) Ik heb haar gevraagd of het vaker was gebeurd maar zij zei dat het de eerste keer was. (…) Even later hebben haar vader en ik [slachtoffer 1] nog even bij ons geroepen in de keuken (…). Zij vertelde toen hetzelfde verhaal. Ik heb haar toen nog 1 vraag gesteld. Of de meester haar onder of op haar broekje had aangeraakt. Zij vertelde toen dat het op het broekje was gebeurd.” De gymdocent waar het om gaat, heet “[verdachte]”. [24]
Op 27 maart 2014 heeft [slachtoffer 1] tijdens een studioverhoor verklaard dat de gymmeester haar bij het voetballen uit het spel heeft gehaald. Ze heeft daarover verklaard: “Ik ben er uit gehaald omdat ik niet met de binnenkant kon schoppen. Hij heeft het toen uitgelegd en ondertussen zat hij aan mijn plassertje. Dat vond ik niet zo fijn.” Desgevraagd heeft zij verklaard dat het tijdens de gymles is gebeurd en dat het de eerste keer was dat dit gebeurde. [slachtoffer 1] heeft voorgedaan wat er precies gebeurde. Ze heeft daarbij verklaard: “Ik moest schieten, en de meester zat, de meester drukte een beetje op mijn plassertje. (…) Hij draaide en ik moest ook draaien. Toen schoot ik wel met mijn binnenkant, maar hij zat dus toen wel aan mijn plassertje.” [slachtoffer 1] heeft voorts verklaard dat de gymmeester [verdachte] heet, dat hij zijn hand niet in haar plassertje deed maar er bovenop en niet in haar broekje maar er bovenop. [25]
[naam 2], die de groepen 4-5 les geeft, heeft verklaard dat zij op 24 maart 2014 (afzonderlijk) met [slachtoffer 1] gesproken heeft en dat [slachtoffer 1] haar vertelde dat ze tijdens de gymles gevoetbald hadden. [naam 2] heeft daarover verklaard: “[slachtoffer 1] gaf aan dat ze het volgens meester [verdachte] bij het voetballen niet goed deed. Zij moest van meester [verdachte] apart staan” [ze gaf aan] “dat meester [verdachte] haar been vastpakte en toen ook met zijn hand bij haar plasser ging”. [slachtoffer 1] deed voor hoe meester [verdachte] dat deed. [slachtoffer 1] zei dat ze het raar vond en niet fijn.” [26]
De rechtbank is, voorgaande verklaringen in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 1] op hoofdlijnen consistent is en ziet dan ook geen aanleiding om deze verklaring van het bewijs uit te sluiten.
De stelling van de raadsvrouw van verdachte dat [slachtoffer 1] heeft verklaard dat het voorval met verdachte zich op 10 maart 2014 zou hebben voorgedaan en haar verklaring om die reden niet kan worden gebruikt als bewijs voor het ten laste gelegde onder feit 1, volgt de rechtbank niet. Uit de hiervoor besproken verklaringen volgt dat [slachtoffer 1] op 24 maart 2014 zowel tegen haar moeder als tegen leerkracht [naam 2] heeft verklaard dat meester [verdachte] met zijn hand over haar “plasser” is gegaan. Tijdens het studioverhoor heeft [slachtoffer 1] verklaard dat het voorval op maandag heeft plaatsgevonden. [27] Vervolgens heeft zij aanvankelijk inderdaad wisselend verklaard over welke maandag dit zou zijn geweest. Als zij aan het einde van het verhoor daar nog een keer naar gevraagd wordt, zegt ze: “Dat snap ik eigenlijk ook niet. Ik weet niet welke maandag het was.” [28] Duidelijk is dat [slachtoffer 1] in ieder geval weet dat het op een maandag is gebeurd. Gelet op de aangifte en de verklaring van de groepsleerkracht [naam 2] is naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk dat het om 24 maart 2014 gaat.

[slachtoffer 2]
De moeder van [slachtoffer 2] heeft verklaard dat [slachtoffer 2] op 24 maart 2014 (na het gesprek op school) onderweg naar huis heeft beaamd dat er iets op school zou zijn gebeurd en dat ze haar moeder heeft gevraagd het niet tegen haar vader te vertellen. ’s Avonds heeft de moeder van [slachtoffer 2] gevraagd “waar heeft hij aangezeten?” [slachtoffer 2] vond het lastig om antwoord te geven, maar wees op een plek net boven haar schaamlippen, drukte daarop en zei: “daar”. De volgende ochtend heeft moeder aan [slachtoffer 2] gevraagd “heb jij tegen mama gelogen (…) want als het echt waar is dan moet mama naar de politie”. Dat haar moeder naar de politie zou gaan, vond [slachtoffer 2] nogal aan groot ding, maar ze zei gelijk dat ze niet gelogen had en reageerde heftig.
Op zaterdag heeft de moeder van [slachtoffer 2], toen [slachtoffer 2] in bad ging, de plek aangewezen die [slachtoffer 2] haar eerder aangewezen had en heeft ze [slachtoffer 2] gevraagd voor te doen wat hij gedaan had. De moeder heeft gezien dat [slachtoffer 2] de hand tussen haar benen deed en in een snelle beweging van haar schaamlippen omhoog richting haar navel ging. [slachtoffer 2] heeft daarbij opgemerkt: “eraan en niet erin”. In het verhaal noemde ze zelf “meester [verdachte]”. [29]
[naam 2] heeft verklaard dat zij op 24 maart 2014 één op één met [slachtoffer 2] heeft gesproken en dat [slachtoffer 2] later, in haar aanwezigheid, heeft gesproken met de directrice. Bij de directrice zou [slachtoffer 2], op vraag of zij kan vertellen wat er tijdens de gym is gebeurd, resoluut hebben gezegd: “hij zat aan mijn benen en toen ging hij hier langs.” [30]
De raadsvrouw van verdachte heeft betoogd dat uit geen van de getuigenverklaringen naar voren komt dat [slachtoffer 2] zelf de naam van verdachte heeft genoemd en/of hem heeft omschreven, zodat de rechtbank reeds om die reden niet zou kunnen komen tot een bewezenverklaring van het (ten aanzien van [slachtoffer 2]) onder feit 1 ten laste gelegde. De rechtbank overweegt dat de raadsvrouw van verdachte terecht heeft opgemerkt dat de moeder van [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij de naam “[verdachte]” aanvankelijk van de directrice heeft gehoord, en zij [slachtoffer 2] daar op de bewuste maandag 24 maart 2014 niet naar gevraagd heeft. Naar het oordeel van de rechtbank betekent evenwel dit niet dat de verklaring van moeder, dat [slachtoffer 2] de daaropvolgende zaterdag uitdrukkelijk wèl over “meester [verdachte]” heeft gesproken, niet kan worden gebruikt voor het bewijs.

[slachtoffer 3]
De moeder van [slachtoffer 3] heeft [slachtoffer 3] op 24 maart 2014 (nadat zij aan voornoemd gesprek op school had deelgenomen) gevraagd wat er was gebeurd op school. [slachtoffer 3] heeft haar toen verteld dat ze die ochtend tijdens de gymles een bal in haar buik had gekregen en dat zij aan het einde van de gymles, toen iedereen naar de kleedkamer ging, door de gymleraar werd geroepen. De gymleraar zou haar hebben gevraagd hoe het met haar was en zou ondertussen met zijn vinger over haar plasser hebben gewreven. Toen haar moeder vroeg hoe hij had dat had gedaan, wreef [slachtoffer 3] met haar vinger over haar schaamstreek. Haar moeder heeft daarover verklaard: “Als ik het goed begrepen heb stond de gymleraar naast haar en op dat moment zat hij met zijn vinger bij haar vagina. (…). Toen zei ze: Dit is ook al eens eerder gebeurd. En ik heb het niet eerder verteld want ik schaamde mij er voor. (…). Ze vertelde dat het was gebeurd tijdens de pauzesport en het was een keer buiten gebeurd. (…) Ze zei dat het tijdens de pauzesport tijdens het spel was gebeurd.(…) Als ze plasser zegt bedoelt ze haar vagina.” [slachtoffer 3] heeft ook gezegd dat de gymleraar “[verdachte]” heet. [31]
[slachtoffer 3] heeft op 26 maart 2014 tijdens een studioverhoor verklaard dat “meester [verdachte]” twee keer met zijn vinger over haar plasser is gegaan; één keer na de les en één keer tijdens de pauzesport. [slachtoffer 3] heeft daarover verklaard: “We hadden voetballes. Na de les ging iedereen weg en toen hield hij mij tegen. Hij vroeg mij wat er aan de hand was. Ik zei dat ik een bal in mijn buik had gekregen en ik had daar last van. (…) Toen ging hij met zijn vinger over mijn plasser over mijn broekje. (…) Hij stelde geen vragen meer en ging weg. Meester [naam 3] zat niet op de plek waar hij altijd zit. (…) Juf [naam 4] vroeg of het de turnmeester was. Ik zei nee de gymmeester [verdachte]. Dit was op die maandag. “Met pauzesport op dinsdag is er ook wat gebeurd. Meester [verdachte] zette mij op zijn rug. En dan ging hij met zijn vinger over mijn plasser. Over mijn kleren. Ik had mijn gewone kleren aan. Hij zette mij toen weer neer.” De verhoorder heeft aangegeven dat [slachtoffer 3] het heeft voorgedaan, dat zij heeft aangegeven dat zij de meester is, dat zij voorover is gebogen, met haar hand tussen haar benen door is gegaan en heeft gezegd: “Zo gaat hij met zijn vinger over mijn plasser.” [slachtoffer 3] zou ook hebben geprobeerd uit te leggen wanneer het gebeurd is en uit haar uitleg kan worden opgemaakt dat het ongeveer drie weken geleden op een dinsdag moet zijn gebeurd.” [32]
[naam 2], die samen met leerkracht “[naam 4]” de groepen 4-5 les geeft, heeft verklaard dat [naam 4] op 24 maart 2015 heeft aangegeven dat [slachtoffer 3] naar haar toe was gekomen en haar verteld had dat er iets geks was gebeurd met sport en dat [naam 4] dacht dat [slachtoffer 3] bij het turnen bedoelde.
[naam 2] heeft tevens verklaard dat zij [slachtoffer 3] in een één-op-één gesprek heeft gevraagd hoe de gymles was: “Ze zei dat het een heel leuke gymles was, maar dat het einde wel heel raar was. Ze zei dat meester [verdachte] haar tegen hield, en dat hij aan het eind van de les, zijn vinger bij haar plasser deed. Ik vroeg of zij alleen was. Zij zei dat dit zo was. Ik vroeg of dit vaker gebeurde. [slachtoffer 3] zei toen dat dit al eerder was gebeurd bij de pauzesport. (…) [slachtoffer 3] zei toen dat het niet per ongeluk was gegaan.” [33]
De rechtbank is, voorgaande verklaringen onderling vergelijkend, van oordeel dat [slachtoffer 3] op hoofdlijnen consequent heeft verklaard en ziet dan ook geen aanleiding om aan haar verklaring te twijfelen. Temeer nu [slachtoffer 3] ook vrijwel direct na het voorval op 24 maart 2015 uit zichzelf naar juf [naam 4] is gegaan. Voorts overweegt de rechtbank nog als volgt.
De raadsvrouw van verdachte heeft opgemerkt dat in het proces-verbaal van het studioverhoor van [slachtoffer 3] ten onrechte niet is opgenomen dat [slachtoffer 3] heeft verklaard dat het voorval met meester [verdachte] binnen in de gymzaal gebeurd zou zijn, terwijl uit haar uitleg ook kon worden opgemaakt dat het ongeveer drie weken daarvoor op een dinsdag moest zijn gebeurd, ze tegen haar ouders zou hebben gezegd dat het buiten gebeurd zou zijn en ze maar twee keer pauzesport heeft gehad, waarvan één keer van verdachte. De rechtbank overweegt dat de raadsvrouw van verdachte terecht heeft opgemerkt dat [slachtoffer 3] tijdens het studioverhoor heeft verklaard over “de voetballes” en een keer “pauzesport op dinsdag”, beiden binnen. De raadsvrouw van verdachte gaat er evenwel aan voorbij dat de moeder van [slachtoffer 3] heeft verklaard over de gymles, een keer tijdens de pauzesport èn een keer buiten (bij het bankje). Moeder heeft niet verklaard dat [slachtoffer 3] tegen haar heeft gezegd dat het incident tijdens de pauzesport buiten heeft plaatsgevonden.
De rechtbank leest de verklaring van [slachtoffer 3] aldus dat zij heeft verklaard over twee incidenten binnen en zij over deze incidenten - tijdens de gymles en de pauzesport - ook heeft verklaard tegen haar moeder en [naam 2]. De verklaring van de moeder van [slachtoffer 3] dat [slachtoffer 3] daarnaast nog over een derde incident, buiten, heeft gesproken, laat de rechtbank buiten beschouwing.
De raadsvrouw van verdachte heeft tevens opgemerkt dat de verklaring van [slachtoffer 3], dat verdachte haar na de (voetbal)les zou hebben betast, niet juist kan zijn, omdat uit de verklaring van [naam 3] blijkt dat de les nog niet afgelopen was toen hij terug kwam in de gymzaal. De rechtbank volgt dit betoog evenmin. Verdachte heeft immers zelf verklaard dat [naam 3] aan het einde van de les 8-10 minuten weg is geweest. Eerst zouden de kinderen de gymzaal hebben verlaten, vervolgens zou [naam 5] het gymlokaal binnen zijn gekomen en tot slot [naam 3]. [34]

[slachtoffer 5]
De moeder van [slachtoffer 5] heeft verklaard dat ze [slachtoffer 5] op 24 maart 2015 (na het gesprek op school) thuis heeft gevraagd “Wat is er gebeurd?” [slachtoffer 5] zou haar toen hebben verteld dat “meester [verdachte]” aan haar plasser had gezeten. [slachtoffer 5] had last van haar hand, omdat ze was gevallen met skeeleren, en [slachtoffer 5] was - die dag tijdens gymles - naar meester [verdachte] gegaan om hem dit te laten zien. Volgens [slachtoffer 5] pakte hij haar hand vast en ging hij met zijn andere hand richting haar kruis, haar plasser. Moeder heeft verklaard dat [slachtoffer 5] het voordeed en haar kruis/vagina aanraakte, maar er daarbij niet helemaal in ging. Volgens [slachtoffer 5] had hij gedrukt, op haar broek.
De moeder van [slachtoffer 5] heeft verklaard dat zij [slachtoffer 5] op maandagavond nog wakker heeft gemaakt en haar heeft gevraagd of het allemaal echt waar was wat ze had gezegd, of [slachtoffer 5] niet gelogen had, omdat meester [verdachte] nog wel eens naar de gevangenis zou kunnen gaan. [slachtoffer 5] heeft toen, als ware zij “meester [verdachte]” en moeder [slachtoffer 5], nogmaals voorgedaan wat er was gebeurd.
Ze pakte de hand van moeder en zei: “Laat me dat wondje eens zien.” Met haar andere hand veegde ze toen bij haar moeder over het kruis. [35]
Op 3 april 2014 heeft [slachtoffer 5] tijdens een studioverhoor verklaard dat zij tijdens de gym aan het voetballen was, dat zij toen een bal tegen haar hand kreeg waardoor een snee in haar hand weer ging bloeden en zij vervolgens naar de kant was gegaan. Meester [verdachte] had toen haar hand vastgepakt en drukte volgens [slachtoffer 5] met zijn andere hand tegen haar plasser. [slachtoffer 5] gebaarde daarbij dat hij met zijn hele hand van “beneden” naar “boven” over haar plasser ging. Het betasten van haar plasser door meester [verdachte] zou éénmaal zijn gebeurd. [slachtoffer 5] heeft verder verklaard dat ze, in het bijzijn van meester [naam 3], een gesprek heeft gehad met juf [naam 2]
,dat meester [naam 3] haar nog heeft gevraagd of het een grapje was en zij heeft gezegd dat dit niet het geval is, en dat ze ook tegen juf [naam 6] heeft gezegd dat meester [verdachte] aan haar dingetje heeft gezeten en dat zij met haar “dingetje” haar “plasser” bedoelt. [36]
[naam 2] heeft verklaard dat zij op 24 maart 2014 al in de ochtend een wondje in de hand van [slachtoffer 5] gezien heeft (waar bloed uit kwam) en zij na de gymles met [slachtoffer 5] heeft gesproken. [naam 2] heeft daarover verklaard: “Zij vertelde dat hij ook naar haar wondje keek en zijn hand haar hand vast had, en dat hij met zijn andere hand een beetje over haar plasser wreef.” [37]
De stelling van de raadsvrouw van verdachte dat [slachtoffer 5] heeft verklaard dat het voorval met verdachte zich op een vrijdag zou hebben voorgedaan en haar verklaring om die reden niet kan worden gebruikt als bewijs voor het ten laste gelegde onder feit 1, volgt de rechtbank niet. Uit de hiervoor besproken verklaringen volgt dat [slachtoffer 5] op 24 maart 2014 uitdrukkelijk tegen haar moeder heeft gezegd dat meester [verdachte] haar plasser tijdens de gymles die dag had aangeraakt. Ook uit de verklaring van [naam 2] volgt dat het om een voorval op die dag gaat, omdat [naam 2] het (verse) wondje op de hand van [slachtoffer 5] heeft gezien. Gelet op de inhoud van de verklaringen, waarin als gemene deler steeds de wond aan de hand terug komt, is naar het oordeel van de rechtbank evident dat [slachtoffer 5] in het studioverhoor heeft verklaard over de gymles op 24 maart 2014. Dat zij zelf in het verhoor aan heeft gegeven dat het om een vrijdag zou gaan, doet daar niet aan af.

[slachtoffer 6]
De vader van [slachtoffer 6] heeft verklaard dat [slachtoffer 6] hem op 24 maart 2014, nadat hij haar meegenomen had van school (na het gesprek op school), uit zichzelf heeft verteld dat de gymmeester - een gekleurde man - haar tijdens de gymles bij zich had geroepen omdat haar paardenstaart niet goed zou hebben gezeten. Met één hand heeft hij haar haren goed gedaan en met zijn andere hand zou hij [slachtoffer 6] toen hebben betast bij haar kruis. [slachtoffer 6] heeft daarbij aangegeven dat een andere meester normaal toezicht houdt, maar dat deze meester nu even weg was omdat hij iets moest printen. [slachtoffer 6] zou daarop met haar vriendin [slachtoffer 4] naar de juf zijn gegaan om te vertellen wat de meester had gedaan. [38]
Opmerking verdient in dit kader dat verdachte desgevraagd heeft aangegeven dat hij de enige stagiaire is voor gymlessen op [school 1] die een getinte huidskleur heeft. [39]
heeft op 3 april 2014 tijdens een studioverhoor verklaard dat ze tijdens de gymles aan het voetballen waren, dat haar haar misschien “een beetje scheef” stond en de gymmeester naar haar toe kwam en aan haar haar zat. Ze heeft verklaard dat hij dat met één hand deed en haar tegelijkertijd met de andere hand had aangeraakt bij “het middelste waarmee je plast”. Ter illustratie doet [slachtoffer 6] met haar hand voor hoe de gymmeester haar met de hand tussen haar benen heeft aangeraakt. Volgens [slachtoffer 6] ging de hand van de gymmeester toen zij wegliep “onderuit”. [slachtoffer 6] heeft verklaard dat het aanraken “heel kort” was en dat de gymmeester het één keer heeft gedaan. Meester [naam 3] heeft het niet gezien omdat hij moest printen. [slachtoffer 6] heeft verklaard dat zij na het douchen en aankleden (na de gym) in de gang op juf [naam 2] hebben gewacht en dat zij toen als eerste heeft verteld wat er tijdens de gymles was gebeurd. [40]
[naam 2] heeft verklaard dat na de gymles op 24 maart 2014 twee meisjes naar haar toe kwamen, [slachtoffer 6] en [slachtoffer 4], en dat [slachtoffer 6] toen heeft gezegd: “Juf, de gymmeester heeft aan mijn plasser gezeten.” [naam 2] heeft meester [naam 3] er vervolgens bij gehaald en vervolgens zou [slachtoffer 6] tegen hem hebben gezegd: “Hij zat aan mijn been, met zijn hand omhoog en daarna aan mijn plasser.” [41]

[slachtoffer 8]
De vader van [slachtoffer 8] heeft verklaard dat hij, naar aanleiding van berichten van school dat een sportstagiaire was geschorst vanwege een vermoeden van grensoverschrijdend gedrag, met zijn zoon en zijn dochter [slachtoffer 8] heeft gesproken over de sportstagiaire. [slachtoffer 8] zou zich op dat moment op de vlakte hebben gehouden en niet veel hebben gezegd. De vader van [slachtoffer 8] heeft verklaard dat hij de dag erna van de moeder ([naam 8]) van een vriendin van [slachtoffer 8] ([naam 9]) heeft gehoord dat [slachtoffer 8] en haar dochter in de auto over “de sportstagiaire” hadden gepraat en dat [naam 9] tegen [naam 8] zou hebben gezegd dat de sportstagiaire [slachtoffer 8] aan haar billen omhoog tilde. De vader van [slachtoffer 8] heeft vervolgens thuis met [slachtoffer 8] besproken wat hij van [naam 8] had gehoord. [slachtoffer 8] vertelde hem toen dat die meneer aan haar “voorbibs” zat, waarbij ze - op de vraag van haar vader waar de “voorbibs” zit - met haar vingers krabbende bewegingen maakte over haar vagina, en opmerkte dat het niet fijn was en soms pijn deed. Vader heeft onder meer verklaard: “[slachtoffer 8] vertelde: hij liet me dan een bal pakken, die in een soort stelling lag. Hij tilde haar dan op bij haar billen en op dat moment ging hij dan tussen haar benen en ging met zijn hand heen en weer tussen haar benen. (…) Ik heb gevraagd hoe vaak hij dat gedaan had. Ze zei in eerste instantie dat het maar 1 keer gebeurd was. (…) Na doorvragen bleek dat het vaker was gebeurd en zij moest vaker de bal pakken en hij tilde haar dan op en zat aan haar vagina. Zij moest dan iedere keer de bal pakken. Ik heb gevraagd hoe vaak dan. Ik hoorde haar zeggen vier (4) keer. Ik vroeg ook wanneer het gebeurd was. Ik hoorde haar zeggen vijf (5) weken terug.” [slachtoffer 8] zou niet hebben gezegd dat hij in haar broek was gegaan. Toen ze het voordeed, ging ze volgens haar vader over haar kleding heen. [42]
[school 3]
Op maandag 15 april 2013 heeft de directrice van de [school 3] de ouders van twee schoolkinderen, te weten [slachtoffer 11] en haar klasgenote [slachtoffer 10], gesproken en daarna - ieder afzonderlijk, maar in aanwezigheid van intern begeleider [naam 10] - de meisjes zelf. De directrice heeft verslagen gemaakt van de gesprekken. Aanleiding voor de gesprekken was een telefoongesprek de vrijdag ervoor met de moeder van [slachtoffer 11].
De moeder van [slachtoffer 11] zou een gesprek hebben opgevangen tussen haar dochter en [slachtoffer 10], een vriendin van [slachtoffer 11], over handelingen van een CIOS-student tijdens de gymles. [43]
De moeder van [slachtoffer 11] heeft opgemerkt dat de kinderen haar hebben verteld dat meester [verdachte] hen vaak tijdens de gym oppakt bij borsten en billen. Het zou spelen vanaf de kerst. [44]

[slachtoffer 10]
[naam 19] heeft verklaard dat [slachtoffer 10] haar op 15 april 2013 heeft verteld dat meester [verdachte] haar oppakte bij borsten en billen. [naam 19] heeft daarover verklaard: “Ik heb haar gevraagd hoe meester [verdachte] haar dan vastpakt en toen vertelde ze dat hij haar vastpakt bij de heup en als ze aan de ringen gaan hij haar optilt bij haar borsten en bij haar bovenbeen, net onder de billen.” [45]
In het gespreksverslag van het gesprek tussen [slachtoffer 10], [naam 11] en [naam 10] over “meester [verdachte]” wordt opgemerkt: “[slachtoffer 10] wijst aan dat hij haar vastpakt bij de heup en bij de ringen optikt onder de borsten en bij het bovenbeen.” [46]
De moeder van [slachtoffer 10] heeft verklaard dat zij door de moeder van [slachtoffer 11] is gebeld, met de boodschap dat [slachtoffer 11] en [slachtoffer 10] haar iets te vertellen hadden. [slachtoffer 10] en [slachtoffer 11] kwamen toen bij haar thuis en [slachtoffer 10] vertelde dat de gymleraar aan haar had gezeten op plekken waarvan zij het niet leuk vond. De moeder van [slachtoffer 10] heeft daarop [slachtoffer 11] naar huis gestuurd en is in gesprek gegaan met [slachtoffer 10]. Hierover heeft zij verklaard: “Zij gaf aan dat ze met koprol en het helpen bij de toestellen met gym, hij haar niet om haar middel pakte maar constant bij haar borsten. Dat zou niet 1 keer zijn gebeurd maar meerdere keren.” [slachtoffer 10] heeft tegen haar moeder gezegd dat de leraar, als hij haar optilde, aan haar billen zat, terwijl de andere leraren dat niet deden, maar het ergst vond ze dat ze bij haar borsten was gepakt. Ze heeft haar moeder uitgelegd dat ze normaal door een leraar van achteren bij haar middel werd vastgepakt, maar dat deze leraar haar nu van achteren pakte en haar borsten aanraakte. [47]

[slachtoffer 11]
[naam 19] heeft verklaard dat [slachtoffer 11] haar op 15 april 2013 heeft verteld dat meester [verdachte] aan haar kont heeft gezeten. [48]
In het verslag van het gesprek tussen [slachtoffer 11], [naam 11] en [naam 10] wordt opgemerkt: “In de gymles vraagt [verdachte] of [slachtoffer 11] naast hem komt zitten en dan gaat hij aan haar kont zitten.” [49]
De moeder van [slachtoffer 11] heeft verklaard dat [slachtoffer 11] op een vrijdagavond in april 2013 in het bijzijn van [slachtoffer 10] vertelde dat de gymleraar haar op een niet prettig manier vasthield. [slachtoffer 11] zou hebben gezegd dat de gymleraar haar vasthield bij de borsten en haar optilde bij haar kont. De moeder van [slachtoffer 11] heeft verklaard dat het om [verdachte] gaat, en dat [slachtoffer 11] haar heeft verteld dat het omstreeks de kerstvakantie daarvoor was begonnen. Het bleef bij vastpakken voor in het touw te gaan en klimrekken. [verdachte] ondersteunde haar dan. [50]
[school 2]
Op 7 maart 2013 stuurt de vader van [slachtoffer 12] een email aan twee leerkrachten van de [school 2] om te melden dat zijn dochter die dag voor de derde keer thuis is gekomen met het verhaal dat bij de gymles een stagiaire meester “[verdachte]” aanwezig is die zich niet gedraagt zoals het hoort. [51] De directeur van de [school 2] heeft verklaard dat de bedoelde stagiaire [verdachte] heet. [52]

[slachtoffer 12]
De vader van [slachtoffer 12] heeft verklaard dat [slachtoffer 12] in maart 2013 drie incidenten heeft gemeld met betrekking tot [verdachte], een CIOS-stagiair. Daarover heeft hij verklaard: “[slachtoffer 12] moest van de gymleraar alleen naar het materialenhok om iets te pakken. Hij ging met haar mee en tilde haar op terwijl dit helemaal niet nodig was. Tijdens het optillen pakte hij haar met één hand in haar kruis en de andere hand onder haar billen.” En: “[slachtoffer 12] heeft verteld dat de gymleraar tegen haar gezegd had dat ze helemaal onder het stof zat en klopte haar achterwerk af waarbij hij haar billen uitvoerig betastte.” En ook: “[slachtoffer 12] zat op een bankje en de gymleraar kwam bij haar zitten en betastte haar billen.” [53]
Schakelbewijs
Het betasten van de schaamstreek
Uit voorgaande overwegingen volgt dat de rechtbank op zichzelf geen reden heeft om te twijfelen aan de verklaringen van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6], in die zin dat zij inconsistent zouden zijn in hun verhaal over verdachte. De enkele stelling van de raadsvrouw van verdachte dat sprake kan zijn geweest van enige mate van beïnvloeding van deze verklaringen, doet daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. Temeer nu voor [slachtoffer 3] en [slachtoffer 6] geldt dat zij zich uit zichzelf bij een juf hebben gemeld direct na de gymles, en ook met de overige kinderen kort na de gymles op 24 maart 2014 afzonderlijk is gesproken. Voor beïnvloeding van of door de kinderen van verschillende scholen over en weer, te weten [slachtoffer 10], [slachtoffer 11] van de [school 3] en [slachtoffer 12] van de [school 2], bestaat geen aanwijzing.
De stelling van de raadsvrouw van verdachte dat steeds sprake is van “één bron” c.q. het ontbreken van steunbewijs volgt de rechtbank niet. Allereerst worden de verklaringen van de kinderen over de omstandigheden waaronder de aanrakingen zouden hebben plaatsgevonden ondersteund door andere bronnen. Dat verdachte de kinderen gymles of “buitensport” gaf, dat hij dat op enig moment alleen met de kinderen is geweest, maar ook dat [slachtoffer 5] een wondje had, wordt zoals reeds hier voor aangegeven bevestigd door de verklaringen van verdachte zelf en getuigenverklaringen van docenten.
Daarnaast is het zo dat de verklaringen van de kinderen over handelingen van verdachte ten aanzien van henzelf, elkaars verklaringen over en weer ook ondersteunen. Uit de verklaringen, ieder met eigen bijzonderheden, komt immers dezelfde “modus operandi” naar voren.
Ten aanzien van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 5], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 6] valt uit de afzonderlijke verklaringen steeds af te leiden dat steeds sprake is van een voorval waarbij verdachte als gymdocent tijdens de les of “buitensport” één van de meisjes apart heeft van de rest (om haar een oefening voor te doen, haar staart goed te doen, een wondje te bekijken, te horen of ze nog last heeft van de bal die ze eerder in haar buik heeft gekregen etcetera), om vervolgens zijn vingers over haar kleding langs haar vagina te bewegen. De situatie en de handelswijze zijn steeds vrijwel identiek.
Het gaat voorts steeds om leerlingen en steeds om meisjes. Juist de verschillen in de bijzonderheden - zoals de verschillende redenen van het apart nemen van het kind - maken de verklaringen van de meisjes authentiek en de overeenkomsten in handelswijze redengevend als bewijs.
De opvatting dat tenminste één feit zelfstandig bewezen moet worden geacht om verklaringen over handelingen ten aanzien van een kind te kunnen gebruiken als bewijs voor een handeling ten aanzien van een ander kind, vindt geen steun in het recht (vgl HR 17 juni 1940, NJ 1940, 822). Ook in het onderhavige geval kan naar het oordeel van de rechtbank gebruik worden gemaakt van dergelijk schakelbewijs. De rechtbank acht aldus bewezen dat verdachte op
24 maart 2014 [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 5], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 6] in hun schaamstreek heeft aangeraakt.
Verder is opvallend dat ook [slachtoffer 8] en [slachtoffer 12] beiden verklaren over de navolgende “modus operandi”. Er is sprake van een vergelijkbare situatie, te weten dat verdachte hen iets uit een stelling/materialenhok heeft laten halen, hen daarbij heeft opgetild en hun vagina heeft aangeraakt. Zij hebben dus eveneens verklaard over het tasten in de schaamstreek in een situatie waarin hij hen als het ware afscheid van de rest van de klas. Voor [slachtoffer 8] en [slachtoffer 12] geldt dus eveneens dat voor het bewijs niet slechts de verklaring van hun eigen vader kan worden gebruikt voor het bewijs, maar tevens de verklaringen die zijn afgelegd door de vader van de ander, alsmede de verklaringen ten aanzien van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 5], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 6]. Van belang acht de rechtbank in dit kader voorts nog dat [slachtoffer 8] onderwijs volgt op [school 1] in Arnhem, terwijl [slachtoffer 12] onderwijs volgt op de [school 2] in Rheden. Van onderlinge beïnvloeding zal in zoverre dus geen sprake zijn.
Het aanraken van de billen en/of borsten
Uit de verklaringen van [slachtoffer 10], [slachtoffer 11] en [slachtoffer 12] volgt ook nog een andere “modus operandi”. Zij verklaren alle drie over het aanraken van hun billen door verdachte. Nu [slachtoffer 10] en [slachtoffer 11] naar de [school 3] gaan en [slachtoffer 12] naar de [school 2] acht de rechtbank dit bijzonder opvallend. Temeer nu de verklaringen van [slachtoffer 11] en [slachtoffer 12] onderling nog sterker overeen komen doordat zij verklaren over dat verdachte naast hen komt zitten en dan hun billen betast. Voorts geldt dat ook bij [school 1] meldingen zijn gedaan van het geven van een tik tegen de billen. Een docent van de combinatieklas 7-8 heeft verklaard dat daarvan door [naam 12] (waarbij wordt gesproken over “de gekleurde stagiaire”) en één van de ouders van [naam 13] (waarbij wordt gesproken van de “gymstagiaire”) melding is gedaan. [54] De rechtbank acht, gelet op al deze verklaringen in onderlinge samenhang bezien, eveneens bewezen dat verdachte de billen van [slachtoffer 10], [slachtoffer 11] en [slachtoffer 12] heeft aangeraakt. Tevens acht de rechtbank bewezen dat verdachte [slachtoffer 10] bij haar borsten heeft vastgepakt. In dat kader acht zij niet slechts de verklaring van [slachtoffer 10] van belang, zoals dat volgt uit het gespreksverslag en de verklaring van moeder en de directrice van de [school 3], maar ook de verklaring van de docent van de combinatielas 7-8 van [school 1]. Hij heeft verklaard dat de moeder van [naam 14] heeft gemeld dat “een stagiaire” haar na pauzesport aan haar borsten had aangeraakt. [55]
Ontuchtig karakter van de handelingen
Verdachte heeft verklaard dat hij op het CIOS les heeft gehad in technieken voor het vastpakken van kinderen. Verdachte heeft verklaard dat hij heeft geleerd hoe hij kinderen moet vastpakken om te voorkomen dat ze vallen en de stagiaires ze niet op de verkeerde plek vastpakken. Volgens verdachte was het slechts tijdens het turnen nodig om de kinderen op te tillen en was het nooit nodig om ze in de borst-, bil- of kruisstreek aan te raken. Verdachte heeft ook bevestigd dat hij er meermalen, en op verschillende scholen, op is aangesproken dat hij de kinderen op een onjuiste manier zouden hebben vastgepakt. [56]
[naam 3], opgeleid op het CIOS en beweging specialist op [school 1], heeft verklaard dat verdachte heel goed weet “waar hij wel en niet aan moet zitten” en heeft opgemerkt dat als verdachte gedaan heeft wat de kinderen hebben verklaard, dit niet per ongeluk kan zijn gebeurd. [57]
De rechtbank overweegt dat uit haar overwegingen ten aanzien van de verklaringen van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 5], [slachtoffer 6], [slachtoffer 8], [slachtoffer 10], [slachtoffer 11] en [slachtoffer 12] volgt dat de rechtbank deze verklaringen geloofwaardiger acht dan de verklaring van verdachte dat hij de meisjes niet in hun schaam-, bil- en/of borststreek zou hebben aangeraakt. De omstandigheid dat al deze meisjes, en daarnaast nog andere – niet in de tenlastelegging opgenomen – meisjes hierover hebben verklaard, de omstandigheid dat het gaat om kinderen van drie verschillende scholen, en het feit dat het steeds om vergelijkbare situaties gaat, maken de ontkenning van verdachte naar het oordeel van de rechtbank ongeloofwaardig. Nu voorts uit de verklaring van verdachte en zijn begeleider op [school 1] volgt dat verdachte zich terdege bewust is van de plaatsen waarop hij de lichamen van de kinderen als gymdocent (functioneel) kan aanpakken, acht de rechtbank ook bewezen dat verdachte de kinderen opzettelijk en met een kennelijk seksuele lading - en daarmee in strijd met de sociaal-ethische normen - heeft aangeraakt.
Gedeeltelijke vrijspraak
Feit 1: [slachtoffer 4] en [slachtoffer 7]
Voor zover het ten laste gelegde onder feit 1 ziet op het betasten van de schaamstreek van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 7] spreekt de rechtbank verdachte vrij. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
[slachtoffer 4] heeft tijdens haar studioverhoor verklaard dat haar klas tijdens de gymles kon kiezen uit hockey, voetbal en baltikkertje. [slachtoffer 3] zou haar vervolgens in de kring hebben verteld dat de meester met zijn hand op het plassertje van [slachtoffer 3] was geweest, en daarna kregen ze “Amerika Koekoek”. [slachtoffer 4] heeft verklaard dat ze na het omkleden met [slachtoffer 6] naar juf [naam 2] is gegaan, maar dat ze niet weet wat [slachtoffer 6] de juf heeft verteld. [slachtoffer 4] zou eerst met de juf gesproken hebben en weggestuurd zijn toen [slachtoffer 6] met de juf sprak.
De rechtbank overweegt dat de verklaring van [slachtoffer 4] op verschillende punten verschilt van de verklaringen van anderen, bijvoorbeeld uit welke activiteiten de gymles bestond, wanneer de handelingen zouden hebben plaatsgevonden en wanneer daarover zou zijn gesproken met of door andere kinderen. Mede gelet op de verklaring van [naam 2], dat [slachtoffer 4] een levendige fantasie heeft en niet altijd eerlijk is is de rechtbank van oordeel dat - ook in samenhang met andere bewijsmiddelen - voor de ontucht met [slachtoffer 4] onvoldoende overtuigend bewijs is.
De vader van [slachtoffer 7] heeft verklaard dat [slachtoffer 7] (op 24 maart 2014) thuis tegen haar moeder heeft gezegd dat er tijdens gym iets gebeurd zou zijn en zij er niet bij wilde horen. [slachtoffer 7] zou hebben gezegd dat de gymstagiaire achter haar was gaan staan en dat hij toen “zo” deed, waarbij zij wees in de richting van haar kruis.
Toen de moeder van [slachtoffer 7] vroeg om voor te doen wat hij dan precies zou hebben gedaan, was [slachtoffer 7] achter haar moeder gaan staan en deed zij verder niets.
De rechtbank overweegt dat uit de verklaring niet duidelijk volgt wat nu precies met verdachte zou zijn voorgevallen. Voornoemde verklaring acht de rechtbank een onvoldoende basis om, bezien in combinatie met verklaringen (van ouders) van klasgenoten van [slachtoffer 7], tot een wettig en overtuigende bewezenverklaring te komen ten aanzien van ontuchtige handelingen bij [slachtoffer 7].
Feit 2: [slachtoffer 9]
De moeder van [slachtoffer 9] heeft verklaard dat [slachtoffer 9] heeft verteld dat zij door de stagiaire, [slachtoffer 9] noemde hem “de gymmeester”, tussen haar benen bij haar kruis zou zijn betast. Het zou zijn gebeurd met de gymles, op maandag of vrijdag. Volgens de moeder van [slachtoffer 9] heeft [slachtoffer 9] dit verteld een paar weken voordat haar moeder (op 25 maart 2014) een brief kreeg van de directrice van [school 1] in verband met grensoverschrijdend gedrag tijdens de gymles.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het ontuchtig aanraken van [slachtoffer 9] in haar schaamstreek. Naar het oordeel van de rechtbank staat, nog daargelaten dat niet duidelijk wordt wanneer het door [slachtoffer 9] omschreven voorval precies zou hebben plaatsgevonden, niet onomstotelijk vast dat [slachtoffer 9] verdachte heeft bedoeld.
Feit 3: Het toefluisteren van [slachtoffer 11]
heeft verklaard dat “meester [verdachte]” haar tijdens de gym ook zou hebben gevraagd naar haar “gevoeligste plekje”. De rechtbank overweegt dat geen ondersteunend bewijs bestaat voor dit deel van de tenlastelegging. [slachtoffer 10] zou de meester weliswaar hebben zien fluisteren met [slachtoffer 11], maar heeft niet gehoord van hij tegen [slachtoffer 11] zou hebben gezegd. Nu verdachte heeft ontkend [slachtoffer 11] mondeling op deze wijze te hebben benaderd en geen van de overige basisschoolkinderen heeft verklaard over dergelijke seksueel getinte vragen door verdachte is de rechtbank van oordeel dat op dit punt niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van dit deel van de tenlastelegging.
Ten aanzien van het onder feit 4 ten laste gelegde
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat niet ter discussie staat, vastgesteld.
[slachtoffer 13] (hierna: [slachtoffer 13]), geboren op [geboortedatum 14], heeft op 17 november 2013 een relatie gekregen met verdachte. Meermalen heeft verdachte zijn vinger en/of een vibrator in de vagina van [slachtoffer 13] gebracht. Het seksuele contact vond plaats bij haar thuis, in ’s-Hertogenbosch. [58]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem ten laste gelegde onder feit 4. Naar zijn mening is het seksuele karakter daarin gelegen dat geen sprake was van vrijwilligheid en evenmin van een gering leeftijdsverschil tussen [slachtoffer 13] en verdachte.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde onder feit 4, nu het ontuchtige karakter van de seksuele handelingen
- gelet op het geringe leeftijdsverschil, de omstandigheid dat [slachtoffer 13] met die handelingen heeft ingestemd (hoewel zij daarover uit schaamte toen haar relatie met verdachte op enig moment was bekoeld, anders verklaard heeft) en [slachtoffer 13] en verdachte een relatie hebben - ontbreekt.
Beoordeling door de rechtbank
In het kader van de beoordeling of de seksuele handelingen van verdachte met [slachtoffer 13] een ontuchtig karakter hebben, acht de rechtbank met name het leeftijdsverschil, de bestendigheid van de relatie en het feit in hoeverre sprake is geweest van dwang, van belang.
De rechtbank is van oordeel dat ten tijde van het ten laste gelegde seksueel binnendringen, een relatief groot leeftijdsverschil tussen verdachte en [slachtoffer 13] bestond. [slachtoffer 13] was 14-15 jaar en verdachte 19-20 jaar. Niettemin begrijpt de rechtbank uit de verklaring van [slachtoffer 13] wel dat [slachtoffer 13] een relatie met verdachte had en verdachte in die tijd regelmatig bij haar mocht blijven slapen.
Verdachte heeft bovendien verklaard dat hij, vanwege het feit dat [slachtoffer 13] nog jong was en in haar cultuur de man de baas in huis is, aan de vriend van één van haar zussen toestemming heeft gevraagd om met [slachtoffer 13] om te gaan. Later werd ermee ingestemd dat verdachte en [slachtoffer 13] een relatie hadden en bleef verdachte bijna iedere dag eten en slapen.
Hoewel er - ondanks het relatief grote leeftijdsverschil - kennelijk sprake was van een relatief bestendige relatie waar de gezinsleden van de minderjarige [slachtoffer 13] mee hebben ingestemd, merkt de rechtbank het seksueel binnendringen door verdachte bij [slachtoffer 13] aan als “ontuchtig handelen”. Doorslaggevend acht de rechtbank dat sprake is geweest van enige dwang. Op 19 mei 2014 heeft [slachtoffer 13] immers verklaard dat ze niet wilde dat verdachte “dingen” in haar vagina deed en niet wilde dat hij haar zou filmen. Zij heeft daarover verklaard dat ze tegen hem gezegd heeft dat ze het niet wilde, maar dat hij het dan toch deed. Geconfronteerd met de bij verdachte aangetroffen filmpjes, met daarop seksuele handelingen door verdachte bij [slachtoffer 13], heeft [slachtoffer 13] ook verklaard dat ze die handelingen eigenlijk niet wilde. [59] Op 11 juni 2014 heeft [slachtoffer 13] opnieuw verklaard over het onvrijwillige karakter van bepaalde seksuele handelingen door verdachte. [slachtoffer 13] heeft onder meer verklaard: “[verdachte] raakte mij vaak aan. Hij raakte me vaak aan borsten aan, hij sloeg mij op mijn kont. Hij zat ook aan mijn vagina. Als ik zei dat ik dat niet wilde dan deed hij het toch. Ik liet dit merken door te zeggen ‘Ik wil het niet’ en soms werd ik ook heel erg boos. (…) [verdachte] heeft ook met voorwerpen in mijn vagina gestopt. Het was een blauw ding. Hij deed dit met een vibrator. [verdachte] had deze mee genomen. Ik weet niet hoe hij eraan kwam. Ik vond het niet fijn en ik wilde het gewoon niet. Ik weet niet waarom hij dan toch door bleef gaan. Ook al zei ik dat ik het niet wilde, bleef hij gewoon door gaan.” [60] De verklaring van [slachtoffer 13] dat ze seksuele handelingen tegen haar zin moest ondergaan wordt bevestigd door - voornoemde, aan [slachtoffer 13] tijdens haar verhoor getoonde - bij verdachte inbeslaggenomen filmpjes. Daarop zijn seksuele handelingen te zien met een vrouw - die door verbalisanten is herkent als [slachtoffer 13] - en een stem die zegt dat ze het niet wil of “Nee, nee” of “[verdachte]…nee, nee”.
De rechtbank overweegt dat [slachtoffer 13], met een tussenpoos van enkele weken, steeds heeft verklaard dat zij niet wilde dat verdachte “dingen” in haar vagina deed. [slachtoffer 13] is aldus consistent waar het het onvrijwillige karakter van deze handelingen betreft. Dat zij nu, in de door de raadsvrouw van verdachte ter terechtzitting overgelegde brief stelt dat dit anders is, doet naar het oordeel van de rechtbank niet aan haar eerdere verklaringen af.
3. Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de hem ten laste gelegde feiten heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op 24 maart 2014 te Arnhem ontucht heeft gepleegd met (meerdere) aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige(n), te weten
[slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum 2], en
[slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum 3], en
[slachtoffer 3], geboren op [geboortedatum 4], en
[slachtoffer 5], geboren op [geboortedatum 6], en
[slachtoffer 6], geboren op [geboortedatum 7], en
immers heeft hij, verdachte, telkens als gymleraar CIOS-stagiair tijdens een door hem gegeven gymles, voornoemde personen in/bij haar/hun schaamstreek betast;
2.
hij op één tijdstip gelegen in de periode van de maand februari 2014 tot en met 23 maart 2014 te Arnhem ontucht heeft gepleegd met aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten
[slachtoffer 8], geboren op [geboortedatum 9], en
[slachtoffer 3], geboren op [geboortedatum 4]),
immers heeft hij, verdachte, als gymleraar CIOS-stagiair
)tijdens een door hem gegeven gymles, voornoemde [slachtoffer 8] en [slachtoffer 3] in/bij haar schaamstreek betast;
3.
hij op meerdere tijdstip
(pen
)gelegen in de periode van de maand december 2012 tot en met de maand april 2013 te Arnhem en/of Rheden (telkens) ontucht heeft gepleegd met meerdere aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige
(n
), te weten
[slachtoffer 10], geboren op [geboortedatum 11], en
[slachtoffer 11], geboren op [geboortedatum 12], en
[slachtoffer 12], geboren op [geboortedatum 13],
immers heeft hij, verdachte, telkens als gymleraar
(CIOS-stagiair
)tijdens een door hem gegeven gymles, voornoemde [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] bij haar/hun borststreek en/of schaamstreek en/of billen betast en/of vastgepakt;
4.
hij op meerdere tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 17 november 2013 tot en met 27 april 2014 te 's-Hertogenbosch, (telkens) met [slachtoffer 13] geboren op [geboortedatum 14], die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die mede bestond
(en
)uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 13], hebbende verdachte (telkens) zijn vinger(s) en/of een voorwerp (vibrator) in de vagina van die [slachtoffer 13] gebracht.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 telkens:
Ontucht plegen met een aan zijn zorg, opleiding en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 4:
Met iemand die de leeftijd van twaalf maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van de ten laste gelegde feiten 1, 2, 3 en 4 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan
8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 10 jaar, en als bijzondere voorwaarden een beroepsverbod, reclasseringstoezicht en ambulante behandeling. De officier van justitie heeft bij het formuleren van zijn strafeis meegewogen dat verdachte misbruik heeft gemaakt van zijn positie en rol als gymleraar in een voor de - vele, zeer jonge -slachtoffers vertrouwde schoolomgeving. Hij heeft erop gewezen dat seksuele delicten ook op lange termijn psychische grote gevolgen voor slachtoffers kunnen hebben, waarbij in de onderhavige zaak voor een aantal slachtoffers bovendien speelt dat zij aanvankelijk niet zijn geloofd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft betoogd dat, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring en dientengevolge tot strafoplegging komt, een geheel voorwaardelijke straf passend is, met als bijzondere voorwaarde een behandeling bij [naam 30]. Zij verwijst in dit kader naar het rapport van Pro Justitia betreffende het psychologisch onderzoek betreffende verdachte.
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht om toepassing van het adolescentenstrafrecht, vanwege het pedagogisch belang en het feit dat verdachte jong overkomt, een laag ervaringsniveau heeft en sprake is van een laag gemeten intelligentieniveau. Zij heeft voorts verzocht rekening te houden met de omstandigheden dat verdachte 21 jaar is, hij een zwaar jaar achter de rug heeft (hij is van school gestuurd en zijn ouders hebben, mede doordat media-aandacht bestaat voor de zaak, veel reacties gekregen) en niet verder wil in het onderwijs, hij ondanks de tegenslagen 30-35 uur per week werkt als orderpicker bij Mediq, hij nog steeds een relatie heeft met [slachtoffer 13], hij Basic Trust therapie volgt voor problemen verband houdend met zijn adoptie, hij op 23 maart 2015 een intakegesprek heeft bij [naam 30] en daar een traject gaat starten, bij zijn moeder borstkanker is geconstateerd en zij daarvoor de dag na de terechtzitting zal worden geopereerd, verdachte een blanco strafblad heeft en de aanhouding en inverzekeringstelling veel impact op hem hebben gehad.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 27 januari 2015;
- een reclasseringsadvies van RN Advies & Toezichtunit 3 Zuid, gedateerd 19 februari 2015;
- een rapport over een psychologisch onderzoek betreffende verdachte, opgesteld door [psycholoog], gz-psycholoog en gerechtelijk deskundige NRGD, gedateerd 21 juli 2014.
Verdachte heeft zich tijdens de stageperiode van zijn opleiding tot gymdocent schuldig gemaakt
aan ontuchtig handelen met negen kinderen in de leeftijdscategorie van 8-10 jaar, op drie
verschillende basisscholen. Daarnaast heeft verdachte (op dat moment 19-20 jaar) zich schuldig
gemaakt aan ontuchtig handelen, mede bestaande uit het seksueel binnendringen, van zijn
(destijds) 14-15 jarige vriendin.
Het behoeft geen betoog dat voornoemd seksueel misbruik zeer nadelige gevolgen voor de betrokken minderjarigen kan hebben (in de zin van psychische en emotionele schade) en zij hierdoor ernstig kunnen worden geschaad in hun verdere ontwikkeling. Het betreffen ernstige feiten. Temeer nu voor de kinderen op de hiervoor bedoelde basisscholen geldt dat
zij aan de zorg van verdachte waren toevertrouwd, zij zich bij hem veilig zouden moeten kunnen voelen en verdachte hen juist voor grensoverschrijdend gedrag had behoren te behoeden. De schriftelijke slachtofferverklaring betreffende de destijds 8-9 jarige [slachtoffer 3] illustreert welke impact het handelen van verdachte op haar heeft gehad (schaamte, schuldgevoel, niet slapen, huilen, concentratieproblemen, onzekerheid, opstandigheid), waarbij haar ouders de vrees uitspreken dat [slachtoffer 3] mogelijk opnieuw problemen zal ondervinden van het gebeuren als zij een relatie krijgt en/of seksuele gevoelens ontwikkelt.
Het baart de rechtbank veel zorgen dat verdachte geen verantwoordelijkheid neemt en/of geen enkele blijk heeft gegeven van inzicht in het problematische van zijn handelen, ondanks het feit dat het gaat om verschillende beschuldigingen, over een langere periode, op drie verschillende scholen, en een relatief groot aantal kinderen. Daarmee lijkt hij het probleem te bagatelliseren, hetgeen temeer verontrustend is nu verdachte in opleiding was tot gymdocent en in dat kader is opgeleid hoe (zorgvuldig) hij fysiek met de kinderen om behoort te gaan.
In dit kader weegt de rechtbank zwaar mee dat verdachte meermalen waarschuwingen heeft gehad dat er meldingen waren gemaakt van grensoverschrijdend gedrag, dat dit zelfs eenmaal, bij de [school 3], ertoe heeft geleid dat hij met onmiddellijke ingang zijn stage-activiteiten heeft moeten beëindigen [61] en dat hij desondanks bij een volgende school in herhaling is gevallen en minderjarigen in hun lichamelijke integriteit heeft aangetast.
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht het adolescentenstrafrecht toe te passen.
De rechtbank overweegt dat zij, gelet op het bepaalde in artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht, heeft onderzocht of reden bestaat in het onderhavige geval het jeugdstrafrecht toe te passen en beantwoord deze vraag ontkennend. Hoewel in de onderhavige zaak elementen naar voren komen die pleiten voor toepassing van het jeugdstrafrecht, acht de rechtbank deze - mede gezien het rapport van de psycholoog - niet van doorslaggevende betekenis.
De rechtbank is van oordeel dat een geheel voorwaardelijke straf, zoals door de raadsvrouw van verdachte is voorgesteld, geen recht doet aan de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten.
Een gevangenisstraf zoals door de officier van justitie is voorgesteld, acht de rechtbank evenwel - mede gelet op het feit dat het bij de feiten 1, 2 en 3 gaat om betasten “over de kleding” en het bij feit 4 gaat om een meisje waarmee verdachte een relatie had/heeft, terwijl verdachte niet eerder met politie of justitie in aanraking is gekomen - te fors. De rechtbank acht daarbij wel van belang dat een fors voorwaardelijk deel wordt opgelegd om herhalingsgevaar te beperken. Een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd voor de duur van 10 jaar en een behandelverplichting, acht de rechtbank passend.
De lange proeftijd acht de rechtbank noodzakelijk omdat er naar het oordeel van de rechtbank redenen bestaan om aan te nemen dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Verdachte heeft immers veel slachtoffers gemaakt, op verschillende scholen, over een langere periode, zelfs nog nadat hij meermalen waarschuwingen heeft ontvangen voor zijn grensoverschrijdende gedrag. Weliswaar heeft verdachte uiteindelijk zijn opleiding als gymleraar - noodgedwongen - afgebroken, maar hij heeft zelf verder nog geen stappen ondernomen om herhaling te voorkomen.
Ten aanzien van het vierde feit houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte nog steeds een affectieve relatie heeft met aangeefster die inmiddels 16 is en dat zij blijkens een door de raadsvrouw ingebrachte brief heeft aangegeven geen vervolging meer te wensen.
Gelet op de aard en ernst van de feiten, en het recidivegevaar, acht de rechtbank een beroepsverbod geboden en zal zij verdachte als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandelverplichting opleggen, alsmede als bijzondere voorwaarde een verbod om ook onbezoldigd activiteiten met kinderen te begeleiden.
Ten aanzien van het beslag
De na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, welke bij gelegenheid van het onderzoek naar het onder feit 4 ten laste gelegde en bewezenverklaarde zijn aangetroffen, dienen te worden onttrokken aan het verkeer aangezien deze kunnen dienen tot het begaan van soortelijke (zeden) feiten en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde [slachtoffer 3], wettelijk vertegenwoordigd door [naam 15], heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde onder feit 1 en 2.
Gevorderd wordt een bedrag van € 1.664,80, bestaande uit een bedrag van € 414,80 aan materiële schade bestaande uit kosten voor het inschakelen van een psycholoog, reiskosten en telefoonkosten, en een bedrag van € 1.250,- te zake van immateriële schade. Voorts wordt verzocht wettelijke rente toe te kennen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering benadeelde partij (geheel) toe te wijzen, met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft, gelet op haar standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde en vanwege het feit dat een causaal verband zou ontbreken (en daarmee geen sprake is van “rechtstreekse schade”), primair verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft zij verzocht de vordering af te wijzen, vanwege het ontbreken van een causaal verband tussen de gestelde schade en het handelen van verdachte. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw van verdachte gevraagd om matiging van het schadebedrag, waarbij zij heeft gesteld dat de immateriële schade onvoldoende is onderbouwd.
Beoordeling door de rechtbank
Nu de gestelde materiële schade voldoende is onderbouwd en de verdediging de hoogte van dit verzochte bedrag niet heeft weersproken, acht de rechtbank dit deel van de vordering - nu de ten gelegde laste feiten 1 en 2 (voor zover die betrekking hebben op [slachtoffer 3]) bewezen zijn verklaard - toewijsbaar met dien verstande dat de kosten voor de behandeling bij de psycholoog door vier zullen worden gedeeld. In dit kader merkt de rechtbank op dat zij, gelet op de ingangsdatum van de aanvullende verzekering, aannemelijk acht dat deze verzekering ten behoeve van de inschakeling van psychologische hulp voor [slachtoffer 3] is afgesloten. Nu de andere drie gezinsleden zijn meeverzekerd en hier van “meeprofiteren”, acht de rechtbank het redelijk de kosten naar evenredigheid te verminderen.
Naar maatstaven van billijkheid sluit de rechtbank zich ten aanzien van de immateriële schade aan bij de uitspraak waarnaar in de toelichting op het voegingsformulier wordt verwezen, en begroot de rechtbank deze schade op een bedrag van € 750,-. De rechtbank acht onvoldoende onderbouwd waarom in het onderhavige geval een hoger bedrag zou moeten worden toegekend, nu expliciet naar de bedoelde uitspraak wordt verwezen. Nadere bewijslevering ten aanzien van de hoogte van de immateriële schade levert een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.472,13 zal toewijzen, en de vordering voor het resterende bedrag niet-ontvankelijk zal verklaren. De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 24 maart 2014.
Om te voorkomen dat de benadeelde partij zich in de toekomst voor betaling eventueel tot verdachte zou moeten wenden, zal de rechtbank de verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen het te betalen bedrag van € 1.472,13 aan de Staat te voldoen. De gevorderde en toegewezen rente/vergoeding voor proceskosten, zijn daar niet bij inbegrepen. Bij niet nakoming van deze verplichting zal vervangende hechtenis (24 dagen) worden toegepast.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 27, 28, 31, 36b, 36d, 36f, 57, 245, 249 en 251 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot
8 (acht) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde(n);
 stelt de proeftijd vast op
10 (tien) jaren
onder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarde(n) dat de veroordeelde:
- zich uiterlijk binnen 2 (twee) dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis zal melden bij Reclassering Nederland, locatie [locatie] en zich gedurende de eerste twee jaren van zijn proeftijd zal blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de instelling dat noodzakelijk acht; en
- gedurende de eerste twee jaren van zijn proeftijd zal meewerken aan een intake en een eventueel daaruit voortkomende behandeling gericht op seksualiteit, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
- gedurende de proeftijd niet onbezoldigd activiteiten zal ontplooien met betrekking tot de begeleiding van kinderen onder de 16 jaar.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de
naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve
daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
 Beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tevens tot
ontzetting van de uitoefening van het beroep van leraar voor de duur van 5 jaar, ingaande nadat veroordeelde zijn straf heeft uitgezeten.
Ten aanzien van het beslag
 beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten van de: witte Iphone (met goednummer PL07AH-2014032736-485220) en de zwarte portable computer, merk/type Msi (met goednummer PL07AH-2014032736-485222);
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3].
  • veroordeelt verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde feit tot betaling van
  • verklaart de
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gegeven door mr. J. Barrau, voorzitter, mr. T.P.E.E. van Groeningen en
mr. R. Teekens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.W.M. Heutinck, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 maart 2015.
mr. R. Teekens is buiten staatdit vonnis mede te ondertekenen

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie eenheid Oost-Nederland, Dienst Regionale Recherche, Team Zeden Arnhem, opgemaakte (stam)proces-verbaal, proces-verbaalnummer 07ZED14016 (Summ-it), BVH-zaakregistratie 2014069642, gesloten op 9 juli 2014 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 9 maart 2015; het proces-verbaal van verhoor getuige ([getuige 1]), p. 95, regel 2, 9-11 en 16; een overzicht van de stageplekken van verdachte in het kader van de CIOS-opleiding (verstrekt door [getuige 2], CIOS-docent), p. 104.
3.Het (stam)proces-verbaal, p. 10; het proces-verbaal van bevindingen, p. 52, regel 7-8.
4.Het (stam)proces-verbaal, p. 11.
5.Het (stam)proces-verbaal, p. 11; het proces-verbaal aangifte ([naam 16]), p. 141, regel 20-22.
6.Het (stam)proces-verbaal, p. 13; het proces-verbaal van bevindingen, p. 181, regel 5-7.
7.Het (stam)proces-verbaal, p. 13; het proces-verbaal van bevindingen, p. 191, regel 5-7.
8.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 2], p. 87, regel 5, 17-20, 32-34, 55, 61 en
9.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 9 maart 2015; het proces-verbaal aangifte ([naam 18]), p. 197, regel 19-21.
10.Verslag van leerkracht [naam 29] betreffende grensoverschrijdende handelingen Cios student op [school 2], p. 258, regel 3-4 en 8-9.
11.Het proces-verbaal van verhoor getuige ([naam 19]), p. 226, regel 23-27 en 29-31.
12.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 9 maart 2015; een overzicht van de stageplekken van verdachte in het kader van de CIOS-opleiding (verstrekt door [getuige 2], CIOS-docent), p. 104.
13.Het proces-verbaal van aangifte ([naam 28]), p. 235, regel 20-22.
14.Het proces-verbaal van aangifte ([naam 20]), p. 248, regel 20-22.
15.Het proces-verbaal van verhoor van getuige ([naam 19]), p. 224, regel 31, p. 225, regel 19, 21-22 en
16.Het (stam)proces-verbaal, p. 17.
17.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 9 maart 2015; het proces-verbaal verhoor getuige
18.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 9 maart 2015.
19.Het proces-verbaal verhoor getuige [naam 3], p. 66, regel 24-25 en 32-33.
20.Het proces-verbaal getuige [getuige 5], p. 79, regel 50-53.
21.Het proces-verbaal verhoor getuige [naam 3], p. 63, regel 38, 41-42 en p. 64, regel 3-9; het proces-verbaal verhoor getuige ([getuige 6]), p. 73, regel 46-49 en p. 74, regel 4-7; het proces-verbaal verhoor verdachte, p. 123, regel 1, 5-10 en 43.
22.Het proces-verbaal van verhoor getuige ([naam 2]), p. 87.
23.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5], p. 80.
24.Het proces-verbaal van aangifte ([naam 26], in aanwezigheid van [naam 27]), p. 48.
25.Het proces-verbaal van bevindingen (studioverhoor [naam 25]), p. 52-54.
26.Het proces-verbaal van verhoor getuige ([naam 2]), p. 87.
27.Het proces-verbaal van bevindingen (studioverhoor [naam 25]), p. 56, regel 36.
28.Het proces-verbaal van bevindingen (studioverhoor [naam 25]), p. 60.
29.Het proces-verbaal van aangifte ([naam 24]), p. 134, regel 42-45 en 50-53 en p. 135, regel 7-10 en 27-32 en 37.
30.Het proces-verbaal verhoor getuige ([naam 2]), p. 87-89.
31.Het proces-verbaal aangifte ([naam 16]), p. 142-143.
32.Het proces-verbaal van bevindingen (studioverhoor [naam 31]), p. 147-149.
33.Het proces-verbaal van verhoor getuige ([naam 2]), p. 87-88.
34.Het proces-verbaal van verdachte, p. 123, regel 9-10 en 16-18.
35.Het proces-verbaal van aangifte ([naam 23]), p. 175, regel 11-13, 19-23, 41-48 en 52, en p. 176, regel 1-4, p. 178, regel 46-51 en 53-57.
36.Het proces-verbaal van bevindingen (studioverhoor [slachtoffer 5]), p. 182, regel 12-13, 17-24, 35-38 en 39-40.
37.Het proces-verbaal van verhoor getuige ([naam 2]), p. 88.
38.Het proces-verbaal verslag informatief gesprek zeden ([naam 22]), p. 185, regel 45-47, en p. 186, regel 186, regel 1-8.
39.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 126, regel 11-13.
40.Het proces-verbaal van bevindingen (studioverhoor [slachtoffer 6]), p. 191, regel 33, 35-36, 42-44, en
41.Het proces-verbaal van verhoor getuige ([naam 2]), p. 87, regel 5, 17-18, 20-22 en 26-28.
42.Het proces-verbaal van aangifte ([naam 18]), p. 198, regel 27-28, 30, 34-37, 41-46 en 49-50, en
43.Het proces-verbaal van verhoor getuige ([naam 19]), p. 224, regel 31, en p. 225, regel 8, 10-12, 15,
44.Het verslag van het oudergesprek op 15 april 2013, p. 228, regel 3-4 en 7.
45.Het proces-verbaal van verhoor getuige ([naam 19]), p. 224, regel 37-41.
46.Het verslag van het gesprek met [slachtoffer 10], p. 230, regel 8-10.
47.Het proces-verbaal van aangifte ([naam 28]), p. 238, regel 34-46, en p. 239, regel 25-28 en 39-41.
48.Het proces-verbaal van verhoor getuige ([naam 19]), p. 224, regel 23-24.
49.Het verslag van het gesprek met [slachtoffer 11], p. 229, regel 9.
50.Het proces-verbaal van aangifte ([naam 20]), p. 250, regel 11-16, 25-27 en 30-31.
51.Email d.d. 7 maart 2013 van [naam 21] aan[naam 32] en[naam 29], p. 264.
52.Het proces-verbaal verhoor getuige ([getuige 3]), p. 256, regel 2-6, 18-19 en 23-24.
53.Het proces-verbaal informatief gesprek zeden ([naam 21]), p. 260, regel 25-26 en 28-38.
54.Het proces-verbaal van verhoor getuige ([getuige 4]), p. 91-93.
55.Het proces-verbaal van verhoor getuige ([getuige 4]), p. 91-93.
56.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 9 maart 2015.
57.Het proces-verbaal van verhoor getuige ([naam 3]), p. 67, regel 34-36.
58.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 9 maart 2015 en het proces-verbaal van aangifte
59.Het proces-verbaal intake gesprek [slachtoffer 13], p. 271, regel 26 en p. 272, regel 7-9.
60.Het proces-verbaal aangifte ([slachtoffer 13]), p. 274, regel 9-12 en 21-25.
61.Schriftelijk bescheid verslaggesprek [school 3] 16 april, p.232.