ECLI:NL:RBGEL:2015:2099

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 maart 2015
Publicatiedatum
26 maart 2015
Zaaknummer
05/900337-11
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering en Diefstal door Bestuursleden van Woningonderhoud Stichting

Op 26 maart 2015 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen twee voormalig bestuursleden van een woningonderhoud stichting, die veroordeeld zijn tot deels onvoorwaardelijke gevangenisstraffen. De verdachten werden beschuldigd van het onttrekken van aanzienlijke geldbedragen aan de stichting over een langere periode, wat werd gekwalificeerd als verduistering en diefstal met een valse sleutel. Een derde verdachte kreeg een deels voorwaardelijke werkstraf voor zijn betrokkenheid bij de feiten. De rechtbank oordeelde dat de verdachten samenwerkten om geldbedragen, die toebehoorden aan de stichting, wederrechtelijk toe te eigenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van verduistering, waarbij de rol van de verdachte cruciaal was in het geheel. De rechtbank heeft de straffen bepaald op basis van de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachten en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank legde een werkstraf op van 180 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, en sprak de verdachten vrij van enkele andere tenlasteleggingen, waaronder heling en witwassen, omdat deze niet wettig en overtuigend bewezen konden worden. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de deelnemers van de stichting, die door de verduistering zijn gedupeerd.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/900337-11
Datum uitspraak : 26 maart 2015
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [adres], [woonplaats]
raadsman: M.W.J. Rosendaal, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 28 maart 2013, 28 november 2013, 6 februari 2014 en 12 maart 2015.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van september 2007 t/m 28 december 2008 te Arnhem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk een aantal geldbedragen, te weten
-(dos. 1.) in de periode van 7 september 2007 t/m 28 december 2008 een aantal
geldbedragen, een totaal bedrag belopende van 118.026,32 euro en/of
-(dos. 5) op 16 september 2008 een geldbedrag van 15.600,-- euro, althans totaal belopende een geldbedrag van 133.626,32 euro, in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan stichting [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk(e) geldbedrag(en) verdachte en/of zijn mededader(s) anders dan door
misdrijf, te weten als dagelijks bestuur(der) van stichting [benadeelde] en/of als beheerder van de gelden van stichting [benadeelde] onder zich had(den), (telkens) wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend;
en/of
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van september 2007
t/m 28 december 2008 te Arnhem, althans in Nederland, (telkens) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen een
aantal geldbedragen, te weten
-(dos. 1.) in de periode van 7 september 2007 t/m 28 december 2008 een aantal
geldbedragen, een totaal bedrag belopende van ca. 118.026,32 euro en/of
-(dos. 5) op 16 september 2008 een geldbedrag van 15.600,-- euro, althans totaal belopende een geldbedrag van ca. 133.626,32 euro, in elk geval
enig geldbedrag, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden
krijgen van voormeld(e) geldbedrag(en) wist, althans redelijkerwijs had moeten
vermoeden dat dit/deze door verduistering in elk geval door enig misdrijf
was/waren verkregen;
en/of
hij in of omstreeks de periode van 7 september 2007 t/m 28 december 2008 te
Arnhem, althans te Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, (van) een of meer voorwerp(en), te weten een aantal
geldbedragen, een totaal bedrag belopende van 118.026,32 euro, althans enig
geldbedrag,
a. de herkomst heeft verborgen/verhuld en/of de vindplaats heeft
verborgen/verhuld en/of de vervreemding heeft verborgen/verhuld en/of de
verplaatsing heeft verborgen/verhuld en/of heeft verborgen/verhuld wie de
rechthebbende op het voorwerp was en/of het voorwerp voorhanden heeft gehad
en/of
b. verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of van een voorwerp, te weten
een of meet geldbedrag(en), een totaal bedrag belopende van 118.026,32 euro,
althans enig geldbedrag, gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist en/of redelijkerwijs moest vermoeden dat het voorwerp -
onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Inleiding
De [benadeelde] (hierna: [benadeelde])
De [benadeelde] is in 1992 opgericht en kent als doel:
‘de instandhouding van de kwaliteit van het casco van woningen, nadat die woningen verbeterd zijn in het kader van de collectieve particuliere woningverbetering in Arnhem, en voorts al hetgeen met een en ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin des woords’. [2] Sinds 1992 beheert zij gelden van deelnemers voor het onderhoud en het laten verrichten van bouwtechnische inspecties van woningen in Arnhem. [3] De deelnemers zijn te onderscheiden in de categorieën [benadeelde]- en [stichting]-deelnemers. De eerste categorie participeert voor 15 jaar in een onderhoudsfonds dat werd beheerd door de gemeente. De [benadeelde] maakte daartoe een onderhoudsplan en een begroting. Daarnaast beheerde de stichting, zoals genoemd, het geld voor deze deelnemers en voerde zij het onderhoud en tussentijdse inspecties uit. Deelnemers van de [stichting] (hierna: [stichting]) participeerden ook voor 15 jaar. Voor het geld dat zij overmaakten aan de [benadeelde], voerde de stichting alleen onderhoudsinspecties uit. [4]
In het handelsregister van de Kamer van Koophandel staat, voor zover voor deze strafzaak relevant, het volgende beschreven met betrekking tot de [benadeelde]:
- [medeverdachte 1] stond vanaf 1 januari 1996 tot en met 23 april 2001 ingeschreven als bestuurder en was gezamenlijk bevoegd. [5] Per 28 november 2001 wordt [medeverdachte 1] ingeschreven als voorzitter, gezamenlijk bevoegd. [6] Op 9 juli 2009 wordt [medeverdachte 1] met terugwerkende kracht, per 1 januari 2009 uitgeschreven als vicevoorzitter. [7] [medeverdachte 1] stond echter, zoals hiervoor weergegeven als voorzitter en niet als vicevoorzitter ingeschreven.
- Per 8 maart 2007 wordt [medeverdachte 2] ingeschreven als penningmeester, gezamenlijk bevoegd. [8] Het inschrijvingsformulier is op diezelfde datum ondertekend door [medeverdachte 1]. [9] Op 22 december 2008 wordt [medeverdachte 2] met terugwerkende kracht, per 1 december 2008, uitgeschreven als penningmeester. [10]
- Op 22 december 2008 wordt [medeverdachte 3] per 1 december 2008 ingeschreven als penningmeester. [11] Het inschrijvingsformulier is op laatstgenoemde datum ondertekend door [medeverdachte 2]. [12] Op 13 oktober 2009 werd [medeverdachte 3] met terugwerkende kracht uitgeschreven als penningmeester, per 1 januari 2009. [13]
Aangifte
Op 12 november 2009 doet [naam 1] namens de [benadeelde] aangifte van verduistering. [14] Sinds 19 november 2009 vormt hij samen met [naam 2], [naam 3] en [naam 4] het nieuwe bestuur. Aangever [naam 1], zelf deelnemer aan de [benadeelde], heeft verklaard dat hij in 2006 voor het laatst een saldo overzicht had ontvangen. Toen na 1 januari 2009 binnen de kring van deelnemers duidelijk werd dat uitkeringen uit het [benadeelde] fonds niet of nog nauwelijks werden gedaan en het toenmalige bestuur minimaal te bereiken was, is aangever samen met [naam 2] en [naam 4] een onderzoek gestart. Op dat moment bleken [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zich allen al uitgeschreven te hebben als bestuurder. [15] Aangever heeft verder verklaard dat het balanstotaal op 31 december 2006 € 789.090,07 bedroeg. [16] Ten tijde van het doen van aangifte hadden 109 deelnemers aan aangever kenbaar gemaakt welke saldi op dat moment op de rekening van de [benadeelde] hadden moeten staan. Bij elkaar opgeteld bedroeg dit € 336.622,--. De Rabobank heeft aangever echter te kennen gegeven dat het saldo minder dan € 10.000,-- bedroeg. [17]
In maart 2012 werden onder meer [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [verdachte] en [medeverdachte 3] als verdachten aangehouden.
De rechtbank zal ten behoeve van de leesbaarheid van dit vonnis per zaakdossier kort de standpunten van de officier van justitie en de verdediging weergeven, waarna zij telkens tot een beoordeling komt. Tot slot komt de rechtbank tot een conclusie die ziet op de tenlastelegging als geheel.
Zaakdossier 1
Het standpunt van de officier van justitieDe officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, namelijk het verhullen van de herkomst en de vindplaats van het geld, door het geld na ontvangst op de rekening op te nemen en vervolgens voor 75 procent te overhandigen aan [medeverdachte 2] en de overige 25 procent zelf te houden. De officier van justitie is voorts van mening dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling.
Het standpunt van de raadsmanDe raadsman heeft vrijspraak bepleit van dit deel van de tenlastelegging. Hij voert daartoe onder meer aan dat er geen sprake is van medeplegen van verduistering. Er is geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking nu verdachte niet betrokken is bij de planning van het delict. Verdachte heeft niet zelf het geld overgemaakt noch wist hij wanneer het geld op zijn rekening werd overgemaakt. Van gelijke en inwisselbare rollen is dan ook geen sprake. Ook kan heling naar de mening van de raadsman niet bewezen worden. Op het moment dat de geldbedragen voor het eerst werden overgemaakt, wist hij niet dat er iets mis was met de geldbedragen. Tenslotte kan witwassen niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. Niet bewezen kan worden dat de geldbedragen zijn verhuld of verborgen.
De beoordeling van de rechtbankIn de periode van 7 september 2007 tot en met 28 december 2007 werden vanaf de Rabobank rekening van de [benadeelde] bedragen overgeboekt naar de rekening 934201 van verdachte onder vermelding van ‘[stichting]’. Het gaat om de volgende bedragen: [18]
Rente datum
omschrijving
Bedrag
07-09-2007
[verdachte] [stichting] 2007089
€ 9.021,12
14-09-2007
[verdachte] [stichting] 20070096
€ 8.269,36
21-09-2007
[verdachte] 20070101
€ 8.645,24
27-09-2007
[verdachte] 20070116
€ 9.397,00
05-10-2007
[verdachte] 20070125
€ 8.645,24
19-10-2007
[verdachte] 20070149
€ 8.269,36
19-10-2007
[verdachte] 20070141
€ 8.645,24
07-11-2007
[verdachte] [stichting] 20070166
€ 6.765,84
07-11-2007
[verdachte] [stichting] 20070171
€ 9.772,88
21-11-2007
[verdachte] 20070185
€ 9.021,12
30-11-2007
[verdachte] 20070195
€ 8.645,24
10-12-2007
[verdachte] [stichting] 2007203
€ 8.269,36
17-12-2007
[verdachte] 2007214
€ 8.645,24
28-12-2007
[verdachte] 2007221
€ 6.014,08
TOTAAL
€ 118.026,32
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij van [medeverdachte 1] wel opnameformulieren heeft gekregen maar dat hij nooit de rapporten heeft gemaakt. Voorts heeft hij verklaard dat hij achteraf inziet dat een en ander niet juist was en dat hij blijft bij zijn verklaringen zoals hij deze heeft afgelegd bij de politie. [19] Uit deze verklaringen volgt dat verdachte eind 2007 door [medeverdachte 2] werd aangesproken met de vraag of hij woninginspecties uit wilde voeren. Verdachte zou de inspecties van de woningen die bij de [benadeelde] waren aangesloten samen met [medeverdachte 1] uitvoeren. [20] [medeverdachte 1] zou de inspecties uitvoeren en verdachte zou de rapporten opmaken. Door [medeverdachte 1] werden de inspecties gedaan en een opname formulier ingevuld, zo verklaart verdachte. Feitelijk werden de rapporten echter niet gemaakt. Dit kwam door [medeverdachte 2] die volgens verdachte tegen hem heeft gezegd dat het opmaken van de rapporten niet zo’n haast had en dat het wel op zich kon laten wachten. [21] In een latere verklaring zegt verdachte dat vanaf het begin de boot werd afgehouden door [medeverdachte 1] (
de rechtbank begrijpt:[medeverdachte 1]) en [medeverdachte 2] (
de rechtbank begrijpt:[medeverdachte 2]). [22] Van [medeverdachte 2] had verdachte te horen gekregen dat hij er goed aan zou verdienen. [23] Verdachte verklaart verder dat op een gegeven moment de betalingen begonnen te lopen en dat hij dan door [medeverdachte 2] gebeld werd met de mededeling dat er geld op zijn rekening was overgeboekt. Verdachte had dan nog geen inspecties uitgevoerd. Deze overboekingen vonden wekelijks plaats. Na de eerste overboekingen werd verdachte door [medeverdachte 2] aangesproken en hem werd verteld dat hij per keer maximaal 8000 euro van zijn rekening contant op moest nemen. Verdachte mocht dan 25 procent van dat bedrag overhouden en het overige deel moest hij contant afgeven aan [medeverdachte 2]. [24] Verdachte verklaart tenslotte dat hij nooit facturen heeft ingediend [25] en dat hij samen met [medeverdachte 2] een kop en logo heeft ontworpen genaamd “[bedrijf 1]”. [26]
Tijdens de doorzoeking in de woning van medeverdachte [medeverdachte 1] zijn vier corresponderende facturen aangetroffen met daarop als bedrijfsnaam “[bedrijf 1]”. [27] Alle facturen die werden aangetroffen waren gericht aan de [benadeelde] ter attentie van [naam 5]. [naam 5] was medewerker Informatievoorziening van CAK Portaal. [28] Per 1 april 2007 werd echter het administratieve beheer van de [benadeelde] overgedragen aan het nieuwe bestuur, zijnde [naam 6], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. [29] Tevens is uit onderzoek gebleken dat het Kamer van Koophandel nummer dat op de vier facturen stond, was afgegeven aan [bedrijf 2] en niet op [bedrijf 1]. [30]
De rechtbank concludeert uit de verklaring van verdachte, uit het feit dat vier facturen zijn gericht aan [naam 5], die op dat moment niets meer met de [benadeelde] te maken had én uit de genoemde gegevens uit de Kamer van Koophandel dat de facturen met daarop de naam “[bedrijf 1]” valselijk zijn opgemaakt. Kennelijk met de bedoeling om werkzaamheden van [verdachte] te verantwoorden.
Uit een e-mail bericht van 5 november 2008 volgt dat [medeverdachte 2] richting een van de leden van de [benadeelde] aangeeft dat [medeverdachte 1] de facturen aftekent en ze dan afgeeft bij [medeverdachte 2]. [31] Ook blijkt uit de stukken van de civiele procedure dat [medeverdachte 2] heeft aangegeven dat hij tot betaling overging als een gefiatteerde rekening aan hem werd overhandigd. [32] Door getuige [getuige] is voorts verklaard dat het algemeen bestuur van de [benadeelde] nooit toestemming heeft gegeven om gelden van [stichting] naar verdachte te boeken. [33]
De rechtbank concludeert uit het deze bewijsmiddelen dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 2] valse facturen heeft opgemaakt voor werkzaamheden die verdachte nooit heeft verricht. Verdachte werd er zelfs door medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] van weerhouden om deze werkzaamheden te verrichten. Vervolgens zijn deze facturen door medeverdachte [medeverdachte 1] gefiatteerd en aan medeverdachte [medeverdachte 2] gegeven. Die heeft vervolgens de overboekingen gedaan vanaf de [benadeelde] rekening op de rekening van verdachte. Verdachte kreeg dan het verzoek van [medeverdachte 2] om, nadat er bedragen op zijn rekening waren gestort, contant geld op te nemen en vervolgens daar 75 procent van af te dragen aan [medeverdachte 2]. Hij heeft daar gevolg aan gegeven. Verdachte mocht dan 25 procent van dat contant opgenomen geld behouden. Het ging om grote bedragen die, naar verdachte ook zelf heeft verklaard, niet in verhouding stonden tot het werk, waarvan sprake was dat hij dat dat zou gaan verrichten, maar nooit heeft verricht.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders dan dat verdachte zich minstgenomen heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij zich hiermee schuldig zou maken aan het zich toe-eigenen van aan de [benadeelde] toebehorende gelden, die [medeverdachte 2] uit hoofde van zijn functie onder zich had.
Naar het oordeel van de rechtbank levert de besproken gang van zaken ook een zodanig nauwe en bewuste samenwerking op dat er gesproken kan worden van medeplegen van verduistering. De rol van verdachte in het geheel was onmisbaar en ging veel verder dan het enkele verrichten van ondersteunende handelingen. Nu er geen toestemming was om deze bedragen over te dragen, is er sprake van wederrechtelijke toe-eigening van het bedrag van € 118.026,32.
Aldus acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen in de periode van 7 september 2007 tot en met 28 december 2007, een bedrag ter hoogte van € 118.026,32 toebehorende aan Stichting [benadeelde] heeft verduisterd.
Nu verdachte de verduistering heeft medegepleegd, kan hij niet daarnaast ook worden aangemerkt als de heler van het geldbedrag. De rechtbank zal hem van dit deel van de tenlastelegging dan ook vrijspreken.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het alternatief tenlastegelegde witwassen van het geldbedrag € 118.026,32. Er zijn weliswaar door verdachte verschillende geldbedragen opgenomen en vervolgens overgedragen aan [medeverdachte 2] maar uit het overdragen hiervan blijkt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende dat sprake is van gedragingen van verdachte die (kennelijk) ook gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de geldbedragen.
Zaakdossier 5
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan de verduistering, heling dan wel het witwassen van €15.600,-- en zal [verdachte] dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op tijdstippen in de periode van september 2007 t/m 28 december 2007 te Arnhem, tezamen en in vereniging met anderen,telkens opzettelijk een aantal geldbedragen, te weten
-(dos. 1.) in de periode van 7 september 2007 t/m 28 december 2008 een aantal
geldbedragen, een totaal bedrag belopende van 118.026,32 euro toebehorende aan stichting [benadeelde], welke geldbedragen zijn mededader anders dan door misdrijf, te weten als dagelijks bestuur(der) van stichting [benadeelde] en als beheerder van de gelden van stichting [benadeelde] onder zich had telkens wederrechtelijk zich hebben toegeëigend.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van verduistering

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren en een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht. Volgens de officier van justitie hebben medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] voor eigen financieel gewin gelden aan de [benadeelde] onttrokken. Zij hebben zich over een langere periode stelselmatig verrijkt, ten koste van de gelden van de deelnemers van de [benadeelde]. Hiermee hebben zij het in hen gestelde vertrouwen van deelnemers, als ook het vertrouwen van medebestuursleden beschaamd. Daarnaast hebben zij maatschappelijke onrust veroorzaakt. Verdachte heeft hier ten aanzien van een aanzienlijk bedrag aan bijgedragen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van zijn cliënt. Ook dient rekening gehouden te worden met het feit dat de redelijke termijn is overschreden en de beperkte rol van zijn cliënt in het geheel. Op het moment dat zijn cliënt een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf wordt opgelegd, raakt hij zijn baan en huis kwijt. Hij zal dan ook niet (langer) in staat zijn om de schade af te betalen.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 23 januari 2015;
- een advies van Reclassering Nederland, gedateerd 17 februari 2014.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van verduistering. In samenwerking met medeverdachte [medeverdachte 2], die op dat moment penningmeester was van de [benadeelde], heeft hij gelden onttrokken aan die stichting.
De gelden bestonden uit de inleg van deelnemers van de [benadeelde] en waren bestemd voor onderhoud en inspecties aan de woningen van deze deelnemers. Met zijn handelen heeft verdachte de deelnemers van de [benadeelde] gedupeerd. Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank ten nadele van verdachte rekening met het feit dat hij zich gemakkelijk heeft laten bespelen. Anderzijds houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte geen relevante documentatie heeft en dat hij reeds enige tijd bezig is met het afbetalen van de door de [benadeelde] geleden schade door middel van gelegd loonbeslag.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank ook rekening gehouden met het feit dat de redelijke termijn is overschreden. Uit vaste jurisprudentie van het EHRM en de Hoge Raad volgt dat de redelijke termijn aanvangt op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Verdachte is op 5 maart 2012 aangehouden en in verzekering gesteld. Op dat moment is de redelijke termijn aangevangen. Als uitgangspunt dient te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen.
Er is sprake van een relatief complex en grootschalig onderzoek met meerdere verdachten. Daarnaast is verdachte d.d. 28 maart 2013 niet ter terechtzitting verschenen, waarna hij op 28 november 2013 wel is verschenen, maar wenste te worden bijgestaan door een raadsman. Ook heeft verdachte verzocht om het horen van getuigen, wat logischerwijs (ook zonder ziekte van de rechter-commissaris, zoals daar in deze strafzaak sprake van was) een tijdsverloop van enkele maanden met zich mee kan brengen.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank de redelijke termijn in beperkte mate overschreden en zal hier in de strafmaat rekening mee houden.
Deze strafzaak behelst oude, maar ernstige feiten. Dankzij inspanningen van de huidige bestuursleden van de [benadeelde] is het onderzoek - geruime tijd na het doen van aangifte - aangevangen. De rechtbank constateert dat al in 2009 namens de [benadeelde] aangifte is gedaan, maar dat verdachte uiteindelijk pas in 2012 is aangehouden, waarna verder onderzoek is gevolgd. Gelet hierop, als ook gelet op het feit dat verdachte reeds enige tijd bezig is met het afbetalen van de schade, die vele malen hoger is dan het financieel gewin dat hij zelf aan het strafbare feit heeft overgehouden, komt zij tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist. De ernst en omvang van de feiten rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank echter wel een forse werkstraf.
De rechtbank neemt hierbij als uitgangspunt een werkstraf van 200 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk. Zoals eerder verwoord, zal de rechtbank echter de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de strafmaat. Gelet hierop acht zij een werkstraf voor de duur van 180 uren waarvan 40 uren voorwaardelijk passend en geboden. Nu veel tijd is verstreken tussen de pleegperiode en het moment van uitspraak, zal de rechtbank geen voorwaardelijke vrijheidsbenemende straf opleggen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 47 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
 een
werkstrafgedurende
180 (honderdtachtig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 90 (negentig) dagen;
 bepaalt, dat een gedeelte van de werkstraf groot
40 (veertig) uren,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde;
stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren onder de voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de werkstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht, zijnde in deze zaak 2 uur.
Dit vonnis is gegeven door mr. W.A. Holland (voorzitter), mr. J.M. Klep en mr. S.H. Keijzer, rechters in tegenwoordigheid van mr. M. Kolkman en mr. D.G. Wessels-Harmsen, griffiers en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 maart 2015.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de regiopolitie Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, proces-verbaalnummer 200120807.1045, gesloten op 12 juli 2012 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.De akte van oprichting d.d. 16 november 1992, p. 32 en 33.
3.Het proces-verbaal van bevindingen overzicht [benadeelde], p. 24.
4.Het proces-verbaal van bevindingen overzicht [benadeelde], p. 25.
5.Het document Opgaaf van wijzigingen handelsregister, p. 74 en het handelsregister van de Kamer van Koophandel, p. 79.
6.Het inschrijvingsformulier van de Kamer van Koophandel, p. 93 t/m 96.
7.Het document wijziging functionarisgegevens, p. 97 t/m 100 en het handelsregister van de Kamer van Koophandel, p. 80.
8.Het inschrijvingsformulier van de Kamer van Koophandel, p. 83 t/m 88 en het handelsregister van de Kamer van Koophandel, p. 81.
9.Het inschrijvingsformulier van de Kamer van Koophandel, p. 88.
10.Het uitschrijvingsformulier van de Kamer van Koophandel, p. 89 t/m 92 en het handelsregister van de Kamer van Koophandel, p. 81.
11.Het inschrijvingsformulier van de Kamer van Koophandel, p. 101 t/m 106.
12.Het inschrijvingsformulier van de Kamer van Koophandel, p. 106.
13.Het document wijziging functionarisgegevens, p. 107 t/m 110.
14.Het proces-verbaal van aangifte door [naam 1], p. 329 t/m 334.
15.Het proces-verbaal van aangifte door [naam 1], p. 330, laatste alinea en p. 331, tweede alinea.
16.Het proces-verbaal van aangifte door [naam 1], p. 332, eerste alinea.
17.Het proces-verbaal van aangifte door [naam 1], p. 333, tweede, vijfde en zesde alinea.
18.De bankafschriften van [verdachte], p. 880 t/m 886 en de bankafschriften van de [benadeelde] d.d. 1 oktober 2007, 1 november 2007, 1 december 2007, 1 december 2007 en 1 januari 2008, respectievelijk genummerd p. 869, 870, 871, 872 en 873.
19.De verklaring van verdachte [verdachte] ter terechtzitting d.d. 12 maart 2015.
20.Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte], p.794, eerste alinea.
21.Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte], p. 794, tweede alinea.
22.Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte], p. 798, vierde alinea.
23.Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte], p.794, derde alinea.
24.Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte], p. 794, laatste alinea
25.Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte], p.794, laatste zin en p. 795, eerste zin.
26.Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte], p.795, vierde alinea
27.Onderzoek inbeslaggenomen facturen, p. 860 laatste alinea en p. 861 eerste en tweede alinea.
28.Bijlage B van proces-verbaal aangifte [naam 1], p. 348
29.Proces-verbaal aangifte [naam 1], p. 331, achtste alinea en bijlage E van proces-verbaal aangifte [naam 1], p. 376, laatste alinea
30.Onderzoek inbeslaggenomen goederen, p. 861, tweede alinea
31.Een schriftelijk bescheid, te weten een e-mail bericht afkomstig van [medeverdachte 2], gedateerd 5 november 2008 en gericht aan [naam 7], p. 271, derde alinea.
32.Een schriftelijk bescheid, te weten een Akte inzake [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], contra [benadeelde], afkomstig van mr. [naam 8], p. 690, eerste alinea.
33.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige], p. 276, tweede alinea.