ECLI:NL:RBGEL:2015:2115

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 maart 2015
Publicatiedatum
26 maart 2015
Zaaknummer
252742
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.W. Huijgen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake eigendomsvoorbehoud op biggen en verzorgingskosten

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, gaat het om een geschil tussen de besloten vennootschappen AGRUNIEKRIJNVALLEI VOER BV (hierna: AR) en GIVAR NEDERLAND BV (hierna: Givar) over eigendomsvoorbehoud op biggen en de vergoeding van verzorgingskosten. De rechtbank heeft op 11 maart 2015 vonnis gewezen in de zaak met zaaknummer C/05/252742 / HA ZA 13-704. De procedure volgde op een tussenvonnis van 19 maart 2014, waarin de rechtbank een aantal bewijsleveringen had opgedragen aan beide partijen. AR vorderde onder meer een bedrag van € 143.892,00 aan verzorgingskosten, die zij had gemaakt voor de biggen die in de stallen van Givar waren geplaatst. Givar betwistte de vordering en stelde dat het eigendomsvoorbehoud van Givar op de biggen was vervallen door betaling van de koopsommen en door oneigenlijke vermenging van de biggen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat Givar voldoende bewijs heeft geleverd dat zij een rechtsgeldig eigendomsvoorbehoud had op de biggen, en dat AR niet is geslaagd in het bewijs dat het eigendomsvoorbehoud was vervallen. De rechtbank oordeelde dat Givar verplicht was om de verzorgingskosten aan AR te vergoeden, omdat Givar de eigenaar van de biggen was. De rechtbank heeft de vordering van AR tot vergoeding van de verzorgingskosten toegewezen en Givar veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast is Givar veroordeeld in de beslagkosten en proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/252742 / HA ZA 13-704
Vonnis van 11 maart 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AGRUNIEKRIJNVALLEI VOER BV,
gevestigd te Wageningen,
eiseres,
advocaat mr. P.H.N. van Spanje te Wageningen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GIVAR NEDERLAND BV,
gevestigd te Scherpenzeel,
gedaagde,
advocaat mr. R.A. van Huussen te Veenendaal.
Partijen zullen hierna AR en Givar genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 19 maart 2014
- de akte na tussenvonnis van Givar van 2 april 2014
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 8 mei 2014
- het proces-verbaal van voortzetting van getuigenverhoor van 3 juli 2014
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 16 oktober 2014
- de akte overlegging producties in verband met bewijslevering tevens wijziging van eis en nadere onderbouwing schade van AR van 19 november 2014
- de conclusie na enquête tevens akte houdende uitlating producties van Givar van 17 december 2014
- de antwoordconclusie na enquête, tevens akte houdende uitlating producties van AR van 14 januari 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

Het tussenvonnis en de bewijslevering

2.1.
In het tussenvonnis staat een kennelijke typefout. Het betreft het bedrag van de subsidiaire vordering, zoals vermeld onder 3.1 sub 2. Daar staat dat AR subsidiair € 53.000,00 vordert. Dit moet € 153,000,00 zijn. Thans doet dit niet meer ter zake. Inmiddels heeft AR deze eis namelijk opnieuw gewijzigd en vordert zij subsidiair een bedrag van € 143.892,00 met rente.
2.2.
Voorts bevat het tussenvonnis vermoedelijk een misvatting. Het gaat om rechtsoverweging 4.7 en wat de rechtbank van partijen begrepen had omtrent de oormerken van de biggen. Dit doet wel ter zake en hierop komt de rechtbank hieronder terug.
2.3.
Voor het overige blijft de rechtbank bij het tussenvonnis. Bij dit vonnis werd aan beide partijen bewijs opgedragen, zij het aan AR slechts voorwaardelijk voor het geval Givar zou slagen in haar bewijs.
Givar diende te bewijzen dat zij een rechtsgeldig eigendomsvoorbehoud had op de varkens in de stallen [getuige] en [getuige] waarvan zij afgifte heeft verkregen en die zij vanaf 23 september 2013 heeft afgevoerd of heeft laten afvoeren naar de slachterij.
Voor het geval Givar zou slagen in dat bewijs, werd AR voorwaardelijk te bewijzen opgedragen dat het eigendomsvoorbehoud van Givar vóór het beslag tot afgifte is vervallen door de voldoening van de desbetreffende koopsom(men).
2.4.
Givar heeft daarop vier getuigen doen horen. Het betreft haar in- en verkoper [getuige], de directeur van Veluvar,[getuige], en de varkensstalhouders [getuige] en [getuige]. Bij gelegenheid van het verhoor van [getuige] zijn maandoverzichten van de tansporten naar- en van het bedrijf van [getuige] in het geding gebracht. Bij haar conclusie na enquête heeft Givar (gedeelten van) bankrekeningafschriften met betalingsmutaties overgelegd.
AR heeft van haar kant geen getuigen voorgebracht. Zij heeft bij gelegenheid van het eerste getuigenverhoor en later bij akte een aantal producties in het geding gebracht. Het betreft een vonnis in haar zaak tegen Veluvar, afrekeningen tussen Givar en Veluvar en een Assurance-rapport van Ernst & Young Accountants LLP met een groot aantal bijlagen.
Nader over de individualiseerbaarheid van de biggen c.q. varkens
2.5.
Als hierboven vermeld, lijkt de rechtbank zich in het tussenvonnis vergist te hebben met betrekking tot de oormerken van de biggen. Op grond van de mededelingen van partijen op de comparitie ging de rechtbank er toen vanuit dat alle biggen waren voorzien van een permanent oormerk met een uniek nummer. De rechter dacht dat iedere big een eigen nummer had, maar dat is volgens de getuige [getuige] niet juist. [getuige] heeft verklaard dat de biggen ongeveer twee dagen na hun geboorte in hun oren het nummer krijgen van het bedrijf waar ze gefokt zijn (het herkomstbedrijf). Biggen die later geboren worden op hetzelfde bedrijf krijgen hetzelfde bedrijfsnummer in hun oren. De biggen krijgen een zogenaamd UBN nummer, dat is een uniek bedrijfsnummer. Dit nummer wordt ook vermeld op de transportdocumenten.
2.6.
De rechtbank zal aan het feit dat de biggen geen eigen uniek nummer in hun oren hadden geen consequenties verbinden ten aanzien van de in het tussenvonnis in bevestigende zin beantwoorde rechtsvraag dat de geoormerkte biggen in deze zaak vatbaar waren voor een eigendomsvoorbehoud. Uit de verklaringen van [getuige] en de als getuigen gehoorde varkenshandelaar en stalhouders[getuige], [getuige] en [getuige] volgt immers dat de geoormerkte biggen in partijen werden getransporteerd van het herkomstbedrijf naar de varkenshouders, waar ze werden opgelegd in afzonderlijke hokken/afdelingen. Uit de verklaringen en de overgelegde stukken (vervoersdocumenten en facturen) volgt dat telkens honderden biggen werden aangevoerd en dat zo’n partij zo nodig, afhankelijk van de capaciteit van de afdelingen en de leefruimte die de dieren werd gegund, werd verdeeld over verschillende afdelingen. Volgens de getuigen waren die afdelingen van elkaar gescheiden en bleven de daarin opgelegde (deel)partijen biggen bij elkaar en werden zij niet vermengd met biggen van een andere herkomst. De getuigen verklaren dat geen biggen en varkens met verschillende UBN-nummers bij elkaar gezet kunnen worden om onderlinge vechtpartijen en besmetting te voorkomen. De dieren blijven bij elkaar totdat ze
- behoudens tussentijds overlijden of andere reden voor destructie - na 3,5 à 4,5 maanden slachtrijp zijn en naar het slachthuis worden afgevoerd. Dat gebeurt niet met de hele partij ineens, omdat het ene varken eerder slachtrijp is dan het andere. Telkens worden de slachtrijpe varkens ertussenuit gehaald. Bij het afvoeren naar het slachthuis krijgen de varkens een tweede oormerk, te weten het unieke UBN-nummer van het bedrijf van de varkenshouder waar ze vetgemest zijn.
2.7.
Dit betekent dat nog steeds er vanuit kan worden gegaan dat in beginsel gedurende de gehele periode waarin de biggen/varkens bij de varkenshouder staan, kan worden onderscheiden welke dieren uit welke partij afkomstig zijn. Dat kan immers worden afgeleid uit hun oormerken en het afgezonderde hok waarin ze staan, in combinatie met hun voor ingewijden kenbare groeistadium en leeftijd. Daarmee zijn die (deel)partijen dieren in beginsel steeds voldoende individueel aanwijsbaar als behorend bij een bepaald transportdocument en ook bij een bepaalde factuur, mits duidelijk is op welke individualiseerbare partij of partijen biggen/varkens die factuur betrekking heeft.
De bewijslevering inzake de vestiging van het eigendomsvoorbehoud
2.8.
Wat betreft het eigendomsvoorbehoud hebben de getuigen [getuige] van Givar en[getuige] van Veluvar in aanvulling op de reeds eerder overgelegde facturen met de verwijzing naar de algemene voorwaarden van de veehandel, waarbij dat eigendomsvoorbehoud werd bedongen, verklaard dat zij al geruime tijd met elkaar handelden in biggen en varkens en dat zij daarbij allebei die algemene voorwaarden hanteerden. Voorts verklaren deze getuigen beiden dat de partijen biggen, waar het in deze zaak om gaat, in mei/begin juni 2013 door Veluvar van Givar waren gekocht en werden opgelegd bij [getuige] en [getuige], maar nog niet door Veluvar waren betaald, zodat Givar krachtens dat eigendomsvoorbehoud vooralsnog eigenaar bleef van de biggen.
Voorts verklaren [getuige] en[getuige] dat zij zeker weten dat de varkens, die later vanaf [getuige] en [getuige] werden afgevoerd naar het slachthuis, dezelfde dieren waren die Veluvar van Givar had gekocht. [getuige] weet dit zeker, omdat volgens hem daarna geen andere biggen bij [getuige] en [getuige] zijn opgelegd.[getuige] baseert zijn zekerheid op de oornummers.
2.9.
De getuige [getuige] heeft verklaard dat hij eind mei 2013 drie afdelingen in een van zijn schuren had schoongemaakt en dat daarin nieuwe biggen zijn opgelegd, afkomstig van de fokker [naam] en [naam] (
op transportdocumenten [naam] en [naam] J. de genoemd, opmerking rechtbank). Het ging om twee afdelingen van 70 biggen en een afdeling van 96 biggen, in totaal ongeveer 240 biggen. In drie andere afdelingen stonden reeds biggen/varkens van dezelfde fokker, die anderhalve week of twee weken eerder waren aangevoerd. Dat waren drie afdelingen van 96 biggen, 288 in totaal. [getuige] had zijn schuur verhuurd aan [naam], maar verzorgde zelf de varkens. Beide partijen biggen zijn volgens [getuige] na ongeveer vier maanden afgevoerd naar de slachterij, gedeeltelijk in opdracht van AR en gedeeltelijk in opdracht van Givar. [getuige] verwijst naar de bij zijn verhoor in het geding gebrachte transportoverzichten.
2.10.
De getuige [getuige] heeft verklaard dat hij in mei 2013 twee varkensstallen aan [naam] had verhuurd en dat daar toen in een van die stallen 600 à 700 biggen zijn opgelegd, welke biggen, voor zover hij weet, werden aangevoerd door Veluvar. De beesten werden opgelegd in verschillende afdelingen en zijn, voor zover de getuige weet, op dezelfde afdelingen gebleven en uitgegroeid tot slachtrijpe varkens. In september/oktober 2013 zijn deze varkens volgens [getuige] door Givar in deelpartijen afgevoerd naar het slachthuis. [getuige] verklaart dat het dezelfde beesten waren. Die ene stal werd helemaal gebruikt voor die 600 à 700 biggen en daar zijn in de tussenliggende maanden geen varkens bijgekomen of afgegaan.
2.11.
Met recht wijst AR in haar antwoordconclusie erop dat bij voormelde getuigenverklaringen kanttekeningen zijn te plaatsen. Voor [getuige] geldt in elk geval dat hij binnen Givar een zodanige positie heeft dat hij niet als onpartijdig kan worden beschouwd.
2.12.
Hetzelfde geldt echter ook, zij het in mindere mate, voor de getuige[getuige] van Veluvar. Veluvar en[getuige] zijn immers zelf in verschillende rechtszaken tegen AR verwikkeld geraakt, waarbij het deels om dezelfde varkens gaat.
Het valt de rechtbank op dat Veluvar in haar eigen zaak een ander standpunt huldigt dan haar directeur[getuige] als getuige inneemt in de zaak van Givar. Blijkens het door AR overgelegde vonnis van deze rechtbank, zittingsplaats Zutphen, van 30 april 2014 (C/05/247115 / HA ZA 13-104), rechtsoverweging 4.2, heeft Veluvar in die zaak zich immers op het standpunt gesteld dat alle varkens in de stallen [getuige] en [getuige] door Veluvar van de maatschap [naam] waren gekocht en dat [naam] die varkens had gekocht van een Duits bedrijf, Pro Vieh GmbH. Daar zat Givar dus niet tussen. Als getuige in de zaak tussen AR en Givar verklaart[getuige] echter dat Veluvar wel varkens van [naam] had gekocht, maar dat zij de biggen, waar het in deze zaak om gaat, van Givar had gekocht en dat [naam] daar niet tussen zat.
Verder verklaart[getuige] dat de biggen, die hij van Givar had gekocht, niet door hem of in zijn opdracht naar de stallen van [getuige] en [getuige] zijn gebracht, zij het dat hij ‘niet kan uitsluiten’ dat hij ‘een van die transporten’ heeft gereden. Uit de door AR bij haar akte overgelegde transportdocumenten van Givar blijkt evenwel dat niet slechts één van de transporten, maar alle transporten op 17, 23 en 27 mei en 4 juni 2013 door Veluvar zijn uitgevoerd.
Ten slotte heeft[getuige] als getuige erkend dat hij na de beslaglegging en het verbod om op die bedrijven te komen, daar toch nog wel eens is gaan kijken. Hij heeft verklaard dat hij niet weet of hij daar wel varkens heeft gezien, maar de rechtbank heeft in de eigen zaak van Veluvar in overweging 2.4 van voormeld vonnis als een vaststaand feit aangenomen dat[getuige] heeft erkend dat hij na de beslaglegging nog honderden (slachtrijpe) varkens heeft afgevoerd. Dit is niet met elkaar te rijmen.
Het is dus duidelijk dat[getuige] een niet erg betrouwbare getuige is.
2.13.
Verder geldt ten aanzien van de getuige [getuige] dat hij in het buitenland was toen de nieuwe partij biggen bij hem werd opgelegd. Hij was daar dus zelf niet bij aanwezig. Voor de getuige [getuige] geldt dat hij zelf slechts één transport heeft gezien waarbij Veluvar de aanvoer deed en dat hij zelf verder geen bemoeienis heeft gehad met de biggen. [getuige] was ook niet betrokken bij de afvoer en hij heeft de blikken (oormerken) nooit bestudeerd.
2.14.
Ten slotte moet worden vastgesteld dat de onbetaalde facturen van Givar aan Veluvar van 16, 29 en 30 mei 2013, waaraan Givar haar eigendomsvoorbehoud verbindt, wel de aantallen en de bestemmingen ([getuige] en [getuige]) vermelden, maar niet de UBN-nummers van de herkomstbedrijven.
2.15.
Hoewel er dus nog wel wat bedenkingen zijn, is de rechtbank van oordeel dat Givar met haar bewijsmiddelen toch wel voldoende bewijs heeft geleverd om haar geslaagd te achten in het bewijs dat zij een rechtsgeldig eigendomsvoorbehoud had op de varkens in de stallen [getuige] en [getuige] waarvan zij afgifte heeft verkregen en die zij vanaf 23 september 2013 heeft afgevoerd of heeft laten afvoeren naar de slachterij.
Verval van het eigendomsvoorbehoud?
2.16.
Dan komt de rechtbank nu toe aan de vraag of AR geslaagd is in haar voorwaardelijke bewijsopdracht dat het eigendomsvoorbehoud van Givar vóór het beslag tot afgifte is vervallen door de voldoening van de desbetreffende koopsom(men). Dat beslag werd gelegd op 16 september 2013.
2.17.
AR meent in dit bewijs te zijn geslaagd met de overlegging van twee afrekeningen van Givar van 31 mei 2013, waarbij bedragen van € 30.000,00 en € 29.112,64 worden gefactureerd voor andere varkens, die door Veluvar aan Givar zijn verkocht. Het totaalbedrag van deze twee afrekeningen van 31 mei 2013 overtreft het totaal van de bovenbedoelde oudere facturen van Givar van 16, 29 en 30 mei 2013 inzake de verkoop van biggen door Givar aan Veluvar. AR neemt het standpunt in dat met het opmaken en toesturen van deze afrekeningen die eerdere facturen door verrekening waren voldaan. AR stelt dat hier die verrekening op grond van artikel 6:140 BW van rechtswege plaats had, omdat dit de gewoonte tussen Givar en Veluvar zou zijn geweest blijkens het feit dat zowel de facturen (levering van biggen) als de afrekeningen (koop van varkens) door Givar werden gedaan, waaruit kan worden afgeleid dat tussen Givar en Veluvar een rekening-courantverhouding bestond die door Givar werd bijgehouden, en het feit dat Givar en Veluvar ook later een beroep op verrekening hebben gedaan.
2.18.
Givar betwist dit. Givar stelt dat zij de koopsommen van die afrekeningen per bank aan Veluvar heeft overgemaakt en dus niet heeft verrekend met haar vordering op Veluvar. Givar heeft ter zake afschriften van verder onleesbaar gemaakte bankrekeningafschriften overgelegd waarop met boekdata van 7 en 10 juni afboekingen staan vermeld van bedragen van € 23.112,64, € 36.835,83 en € 30.000,00 inzake de factuurnummers van de beide genoemde afrekeningen en nog een andere factuur.
2.19.
AR stelt tegenover deze betwisting dat deze afschriften van Givar niet kunnen worden beschouwd als justificatoire bescheiden omdat zij eenvoudig zijn te manipuleren, zeker nu de meeste gegevens zijn weggelaten. Hier heeft AR naar het oordeel van de rechtbank wel een punt omdat aan grotendeels onleesbaar gemaakte bankbescheiden slechts beperkte bewijskracht kan worden toegekend, maar hierbij moet wel in aanmerking worden genomen dat de bewijslast rust op AR en niet op Givar. Givar heeft met die afschriften van betalingen voldoende tegenwicht gegeven tegen de gebrekkige bewijslevering door AR van de door haar gestelde verrekening van rechtswege. In elk geval faalt de verwijzing van AR naar de latere verrekening tussen Givar en Veluvar. AR heeft hierbij, naar de rechtbank aanneemt, het oog op de verrekening op 23 september 2013 bij de terugverkoop van varkens door Veluvar aan Givar, waarvan melding is gemaakt in het tussenvonnis in overweging 2.9. Daar ging het immers om dezelfde varkens in de stallen [getuige] en [getuige] en de daarvoor openstaande facturen konden niet voor de tweede maal worden verrekend. Voorts pleit tegen de door AR gestelde verrekening dat de getuige [getuige] heeft verklaard dat de koopsommen niet werden betaald door Veluvar, terwijl[getuige] heeft verklaard dat de in mei/begin juni 2013 door Veluvar van Givar gekochte biggen pas later, nadat het beslag eraf was gehaald, middels verrekening bij de terugverkoop aan Givar werden betaald.
2.20.
De tussenstand is dat AR niet is geslaagd in de te bewijzen betaling vóór het verval van het beslag tot afgifte.
2.21.
AR betoogt nog dat op 7 juni 2013 nog een levering van 180 biggen aan stal [getuige] heeft plaatsgevonden en dat daarmee door (oneigenlijke) vermenging het eigendomsvoorbehoud van Givar in elk geval is vervallen ten aanzien van de varkens bij [getuige]. Ook hier heeft AR een punt. Indien komt vast te staan dat ongeveer een week na de ene partij biggen een andere partij biggen van hetzelfde herkomstbedrijf, dus met hetzelfde UBN-nummer, en nagenoeg dezelfde leeftijd wordt opgelegd in een stal, dan zijn beide partijen dieren niet meer eenvoudig van elkaar te onderscheiden zonder sluitende en controleerbare registratie in welke afdelingen de verschillende partijen zijn opgelegd. Indien dan voorts komt vast te staan dat de ene partij wel is betaald, waarmee het eigendomsvoorbehoud op deze partij kwam te vervallen, en de andere partij niet, dan gaat ook het eigendomsvoorbehoud op die andere partij door oneigenlijke vermenging teniet.
2.22.
Toch zal de rechtbank aan deze kwestie in dit geding voorbij moeten gaan omdat van een dergelijke feitenconstellatie bij de getuigenverhoren niet is gebleken en AR deze stelling voor het eerst heeft betrokken in haar antwoordconclusie na enquête, op welke antwoordconclusie Givar niet meer heeft kunnen reageren. Nader debat op dit onderdeel is zeker nodig, te meer daar AR het oog lijkt te hebben op de nadere levering, die door Givar op 7 juni 2013 aan Veluvar in rekening is gebracht. Givar heeft eerder gesteld dat ook deze factuur niet werd voldaan, zodat ook met betrekking tot deze partij biggen bij [getuige] haar eigendomsvoorbehoud bleef liggen totdat de factuur in september 2013 werd verrekend met de slachtopbrengst c.q. terugkoopprijs. Als dit waar is, dan was geen sprake van meerdere niet of nauwelijks van elkaar te onderscheiden partijen biggen, waarvan op een gedeelte wel een eigendomsvoorbehoud rustte en op een ander gedeelte niet.
2.23.
De rechtbank acht het in strijd met de goede procesorde om nu, na de bewijslevering, naar aanleiding van deze nieuwe stellingname van AR in het laatste processtuk het debat tussen partijen te heropenen en/of een nadere bewijsopdracht te geven.
2.24.
De slotsom is dat AR niet is geslaagd in het bewijs dat het eigendomsvoorbehoud is vervallen. Zoals in het tussenvonnis in overweging 4.15 is overwogen, heeft dit tot gevolg dat de primaire vorderingen van AR moeten worden afgewezen.
De subsidiaire vordering
2.25.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank in rechtsoverweging 4.18 reeds overwogen dat Givar gehouden is om aan AR de ten behoeve van de varkens gemaakte kosten te vergoeden indien moet worden aangenomen dat Givar daarvan de eigenaar was, hetgeen nu dus het geval is. De rechtbank heeft daarbij echter overwogen dat AR de omvang van die kosten nog nader moet onderbouwen.
2.26.
Die nadere onderbouwing heeft AR inmiddels geleverd met het door haar bij de desbetreffende akte overgelegde Assurance-rapport van Ernst & Young Accountants LLP van 12 november 2014 en de daarbij behorende ‘declaratie gemaakte verzorgingskosten door AR’, voorzien van een groot aantal bijlagen. Op basis van deze rapportage heeft AR haar subsidiaire eis bijgesteld en verminderd tot € 143.892,00.
2.27.
In haar conclusie na enquête herhaalt Givar dat AR volgens haar geen houder van de varkens is geworden en geen aanspraak heeft op vergoeding van haar kosten.
Voorts herhaalt Givar dat AR in elk geval geen aanspraak heeft op die vergoeding vanaf 17 juli 2013, omdat AR bij brief van deze datum haar recht op de varkens zou hebben ingeroepen en de aanspraak van AR vanaf dat moment op grond van artikel 3:121 lid 3 juncto lid 2 BW beperkt is tot het bedrag van de ongerechtvaardigde verrijking van Givar. Hieromtrent heeft AR volgens Givar onvoldoende gesteld en van ongerechtvaardigde verrijking is volgens haar ook geen sprake geweest. Het zou overigens volgens Givar ook niet redelijk zijn in de zin van artikel 6:212 BW dat AR enig bedrag van haar ontvangt, omdat AR door afwijzing van een aanbod van Givar ter zitting van het kort geding op 20 september 2013 zelf ervoor zou hebben gekozen om niets te ontvangen uit de terugkoop door Givar.
Verder is Givar in haar conclusie na enquête niet inhoudelijk ingegaan op de berekening van Ernst & Young, behoudens dat zij betoogt dat uit een van de bijlagen zou volgen dat de door AR opgevoerde kosten niet alleen gemaakt zijn ten behoeve van de varkens waarop het eigendomsrecht van Givar rustte, maar ook zien op overige varkens waarop AR beslag had gelegd. Voorts betoogt Givar dat een bedrag van € 16.886,00 in mindering moet worden gebracht omdat AR dit bedrag reeds zou hebben ontvangen uit hoofde van de 109 varkens die zij op 10 september 2013 naar de slachterij heeft afgevoerd. Ten slotte meent Givar dat nog bedragen ad € 5.441,16 en € 4.487,10 moeten worden afgetrokken voor beslagen die AR ten laste van Veluvar heeft gelegd en die doel hebben getroffen.
2.28.
In hetgeen Givar aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding om terug te komen op haar overwegingen in het tussenvonnis dat AR vanaf de beslaglegging met aanstelling van een ruraal bewaarder kon worden aangemerkt als de middellijk houder ten behoeve van de rechthebbende en dat zij jegens Givar aanspraak heeft op vergoeding van de ten behoeve van de varkens gemaakte kosten. Anders dan Givar betoogt geldt dat ook voor de varkens bij [getuige], ook al vond [getuige] dat de dieren in het begin niet goed verzorgd werden door de ruraal bewaarder.
2.29.
Verder overweegt de rechtbank dat voldoende gesteld en gebleken is dat Givar ook vanaf 17 juli 2013 ten koste van AR is verrijkt doordat AR de voer- en verzorgingskosten voor haar biggen heeft gedragen, waardoor die biggen konden doorgroeien tot slachtrijpe varkens. Die dieren zijn daardoor niet alleen in leven gebleven, maar ook veel meer waard geworden. De rechtbank verwijst naar overweging 4.5 van het tussenvonnis.
Uiteindelijk is in september 2013 de opbrengst van de varkens aan Givar ten goede gekomen. Weliswaar heeft Givar die varkens toen eerst moeten terugkopen van Veluvar, maar hierbij heeft zij door verrekening alsnog betaling kunnen verkrijgen van haar nog openstaande facturen voor de verkoop van de biggen, vermeerderd met rente en kosten (zie overweging 2.9 van het tussenvonnis). Bij het verhoor van[getuige] is duidelijk geworden dat Veluvar die facturen anders niet, althans niet binnen redelijke tijd, zou hebben betaald. Het gaat om € 74.500,00 in totaal.
Voorts kan worden aangenomen dat Givar na die transactie bij de slachterij aanzienlijk meer voor de varkens heeft kunnen krijgen dan zij aan Veluvar heeft betaald. Bij de terugkoop betaalde Givar aan Veluvar, zoals in het tussenvonnis is vastgesteld, € 156.500,00 voor 1.252 varkens, hetgeen neerkomt op € 125,00 per varken (156.500/1.252). Givar stelt zelf, met een verwijzing naar de declaratie van AR, dat de opbrengst van 109 afgeleverde vleesvarkens € 16.886,00 was. Dat is dus ongeveer € 155,00 per varken (16.886/109). Het verschil is ongeveer € 30,00 per varken en de rechtbank gaat ervan uit dat deze winst aan Givar is toegekomen. Voor 1.252 varkens komt dit neer op 1.252 x € 30 = € 37.560,00.
2.30.
Zodoende heeft Givar, naar kan worden aangenomen, uiteindelijk een batige opbrengst van € 74.500,00 + € 37.560,00 = € 112.060,00 kunnen realiseren dankzij het feit dat de dieren op kosten van AR hebben kunnen uitgroeien van biggen tot slachtvarkens. Givar is in zoverre verrijkt ten koste van AR. Deze verrijking overtreft de door AR gevorderde verzorgingskosten vanaf 17 juli 2013 en deze verrijking is ongerechtvaardigd. De rechtbank acht het in de omstandigheden van dit geval redelijk dat die verrijking wordt afgeroomd met de door AR gedragen voer- en verzorgingskosten.
2.31.
Hierbij laat de rechtbank meewegen dat wel duidelijk is dat AR door de verschillende varkenshandelaren op een dwaalspoor werd gezet en ertussen is genomen. AR had/heeft een grote vordering op [naam], maar [naam] heeft zijn varkens, toen AR zich daarop wilde verhalen, verkocht aan Veluvar. In haar eigen zaak nam Veluvar het standpunt in dat zij ook de onderhavige varkens van [naam] had gekocht (zie hierboven 2.12), maar nu beweert haar directeur ter ondersteuning van het standpunt van Givar dat hij deze varkens niet van [naam] maar van Givar had gekocht. Met betrekking tot deze partijen varkens zijn Af/Aanleverdocumenten van Givar overgelegd (productie 11 bij de akte van 23 oktober 2013) waaruit echter helemaal niet blijkt dat de biggen/varkens zijn geleverd aan Veluvar. Integendeel, op die vier documenten van 17, 24, 27 mei en 4 juni 2013 staat Veluvar telkens vermeld als de transporteur en staat driemaal [naam] en eenmaal [getuige] vermeld als de (hoofd)bestemming. Voorts moge het zo zijn dat Givar reeds bij schrijven van 17 juli 2013 aan AR heeft medegedeeld dat de biggen/varkens in kwestie niet door Veluvar waren betaald en dat zij zich op een eigendomsvoorbehoud beriep, zulks met aankondiging van een kort geding, maar dit kort geding heeft Givar toen niet aangespannen. Givar heeft de verzorging van de dieren voor rekening van AR gelaten en met rechtsmaatregelen gewacht tot medio september 2013, dit wil zeggen tot het tijdstip waarop de varkens slachtrijp werden en geld zouden opleveren. Toen pas heeft Givar op 13/16 september 2013 beslag tot afgifte laten leggen op die varkens, waarna zij, na het voor AR ongunstige vonnis van 23 september 2013 in het door AR aangespannen kort geding, de varkens heeft laten afvoeren naar de slachterij en de slachtprijs heeft kunnen incasseren.
2.32.
De rechtbank vindt het in deze omstandigheden alleszins redelijk dat de voer- en verzorgingskosten volledig door Givar worden vergoed aan AR. De omstandigheid dat Givar bij gelegenheid van het kort geding op 20 september 2013 een compromisvoorstel heeft gedaan, doet daar niet aan af. Uit de stellingen van Givar begrijpt de rechtbank dat Givar toen heeft voorgesteld om AR zekerheid te bieden voor AR’s vordering op Veluvar. Die zekerheid zou bestaan uit het verschil tussen de door Givar aan Veluvar te betalen terugkoopprijs, toen nog gesteld op € 120.000,00, en het bedrag van de openstaande facturen van Givar (in het tussenvonnis onder 2.9 vastgesteld op € 65.500,00 + € 9.000,00 = € 74.500,00), welk bedrag dan door Givar zou worden overgemaakt op de derdengeldrekening van de advocaat van AR. AR heeft dit voorstel niet aanvaard en de rechtbank is van oordeel dat AR in redelijkheid ook niet gehouden was om dit voorstel te aanvaarden. De zekerheid beliep per saldo slechts € 120.000,00 - € 74.500,00 = € 45.500,00 en dit was bij lange na niet toereikend voor de (inmiddels bij het vonnis van 30 april 2014 grotendeels toegewezen) vordering van AR op Veluvar, nog daargelaten dat deze vordering op Veluvar geen betrekking had op de verzorgingskosten waarover het nu gaat en dat deze verzorgingskosten niet voor rekening van Veluvar komen, maar voor rekening van Givar zelf, omdat Givar zich als de eigenaar/rechthebbende presenteerde en presenteert.
2.33.
AR heeft de omvang van haar verzorgingskosten uitgebreid gedocumenteerd gesteld op € 143.892,00. Afgezien van het hierboven verworpen verweer dat de kosten vanaf 17 juli 2013 niet of slechts gedeeltelijk voor vergoeding in aanmerking komen, heeft Givar die omvang niet gemotiveerd bestreden, behoudens dat Givar heeft betoogd dat uit het overzicht achter tabblad IJ, behorend bij het rapport van Ernst & Young, valt te ontlenen dat ook kosten zijn opgevoerd voor ‘overige’ varkens, waarop het eigendomsrecht van Givar niet rustte. Dit lijkt inderdaad het geval te zijn, maar uit de ‘declaratie’ volgt dat die kosten (berekend op € 49.293,00) niet worden toegerekend aan Givar en dus niet zijn begrepen in het bedrag van € 143.892,00.
2.34.
Voorts heeft Givar nog betoogd dat een bedrag van € 16.886,00 moet worden afgetrokken voor de opbrengst die AR heeft ontvangen voor de 109 varkens die zij op 10 september 2013 naar de slachterij heeft afgevoerd, maar ook dit bedrag is reeds door Ernst & Young in mindering gebracht. Verder meent Givar dat bedragen van € 5.441,16 en € 4.487,10 moeten worden afgetrokken omdat de beslagen die AR ten laste van Veluvar heeft gelegd tot deze bedragen doel hebben getroffen. Echter, ook deze tegenwerping faalt. Die derdenbeslagen zien op andere vorderingen en niet op de verzorgingskosten die ten laste van Givar kunnen worden gebracht.
2.35.
De eindconclusie is dat de subsidiaire vordering van AR volledig toewijsbaar is en dat Givar veroordeeld dient te worden tot betaling van het gevorderde bedrag van € 143.892,00, vermeerderd met de gevorderde en niet afzonderlijk bestreden wettelijke rente vanaf 23 september 2013.
2.36.
Voorts dient Givar veroordeeld te worden in de kosten van de beslagen die AR ten laste van Givar heeft laten leggen. Het gaat om 1 punt van het liquidatietarief voor het beslagrekest à € 2.000,00, € 1.178,00 voor het ter zake geheven griffierecht en € 425,65 voor de desbetreffende exploten. Het totaal is € 3.603,65.
2.37.
Ten slotte wordt Givar als de overwegend in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten en de gevorderde nakosten. Die proceskosten worden begroot op € 76,71 voor de dagvaarding, € 2.537,00 voor het griffierecht en € 8.000,00 voor salaris van de advocaat (4 punten à tarief € 2.000,00). Dit totaal is € 10.613,71.
2.38.
De door AR gevorderde veroordeling van Givar in de kosten van het kort geding op 20 september 2013 is niet toewijsbaar. In dat kort geding is bij het eindvonnis van 30 september 2013 reeds beslist over die kosten, waarin AR werd veroordeeld. Deze bodemzaak kan niet dienen als een hoger beroep van dat kortgedingvonnis.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart voor recht dat Givar verplicht is om op grond van artikel 3:120 lid 2 jo. 124 BW aan AR de ten behoeve van de 1.233 varkens gemaakte kosten te vergoeden vanaf 11 juni 2013 tot en met 23 september 2013;
3.2.
veroordeelt Givar om aan AR te betalen een bedrag van € 143.892,00 (éénhonderddrieënveertig duizendachthonderdtweeënnegentig euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 23 september 2013 tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt Givar in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 3.603,65,
3.4.
veroordeelt Givar in de proceskosten, aan de zijde van AR tot op heden begroot op € 10.613,71, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.5.
veroordeelt Givar in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Givar niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
3.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2015.