ECLI:NL:RBGEL:2015:2179

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 maart 2015
Publicatiedatum
1 april 2015
Zaaknummer
C/05/262129 / JE RK 14-584
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervanging van gezinsvoogdij-instelling en niet-ontvankelijkheid zelfstandig verzoek tot zorgregeling

In deze zaak heeft de kinderrechter op 16 maart 2015 uitspraak gedaan over de vervanging van de gezinsvoogdij-instelling voor twee minderjarigen, [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2]. De kinderrechter heeft de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering vervangen door Samen Veilig Midden Nederland, met ingang van 16 april 2015. Dit besluit volgde op een advies van de Raad voor de Kinderbescherming, waarin werd aangegeven dat er een gebrek aan samenwerking was tussen de moeder en de gezinsvoogd. De moeder had ernstige problemen ervaren in de werkrelatie met de gezinsvoogd, terwijl de vader geen problemen meldde. De kinderrechter oordeelde dat een nieuwe start noodzakelijk was voor het welzijn van de minderjarigen, gezien het diepgeworteld wantrouwen van de moeder tegen de huidige uitvoerders van de ondertoezichtstelling.

Daarnaast heeft de kinderrechter het zelfstandig verzoek van de vader tot vaststelling van een zorgregeling niet-ontvankelijk verklaard. De kinderrechter merkte op dat volgens artikel 1:265g BW alleen de GI de mogelijkheid heeft om een zorgregeling te laten vaststellen of te wijzigen. De vader werd geadviseerd om zijn verzoek via zijn advocaat in te dienen bij de rechtbank, zodat er een behandeling kan plaatsvinden op basis van artikel 1:253a BW. De kinderrechter benadrukte het belang van een snelle afhandeling van jeugdhulp om het contact tussen de vader en de kinderen te realiseren, aangezien de vader sinds november 2014 slechts eenmaal contact had gehad met zijn kinderen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/262129 / JE RK 14-584
Datum uitspraak: 16 maart 2015

beschikking van de kinderrechter

in de zaak van
Leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering, mede kantoorhoudende te Zutphen,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
betreffende
1. [naam minderjarige 1]geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
2. [naam minderjarige 2]geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
hierna te noemen de minderjarigen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
Mw. [naam moeder](de moeder),
wonende te [woonplaats]
[adres]
Dhr. [naam vader](de vader),
wonende te [woonplaats]
[adres]

Het verdere procesverloop

Gezien de stukken, waaronder:
- de beschikking van de kinderrechter van 21 november 2014,
- het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen de Raad) van 26 januari 2015, ingekomen ter griffie op 28 januari 2015,
- het verweerschrift, tevens houdende zelfstandig verzoek, van 3 maart 2015, ingekomen ter griffie op 4 maart 2015, van mr. M. Oparyk, advocaat te Leerdam, die zich gesteld heeft namens de vader.
Op 9 maart 2015 heeft de kinderrechter de zaak ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord daarbij:
- Mw. [naam moeder], bijgestaan door mr. R. Skála, advocaat te Groningen,
- Dhr. [naam vader],
- een vertegenwoordiger van de GI.
Opgeroepen en niet verschenen is:
- de Raad.

De verdere beoordeling

Vervanging GI
Bij beschikking van 21 november 2014 heeft de kinderrechter het verzoek tot vervanging van de gezinsvoogdij-instelling aangehouden.
De Raad heeft in zijn advies uit de gesprekken met de vader en de gezinsvoogd opgetekend dat zij geen problemen met de samenwerking ervaren. De moeder daarentegen benoemt dat haar werkrelatie met de gezinsvoogd ernstig beschadigd is en dat, ondanks het advies van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP), de gezinsvoogd heeft aangegeven dat de kinderen nooit meer thuisgeplaatst zouden worden. De deskundige mr. [naam] heeft tegenover de Raad aangegeven dat zij een gebrek aan een open houding bij de gezinsvoogd heeft ervaren en dat zij daarom heeft geadviseerd om van gezinsvoogdijinstelling te wisselen. De Raad adviseert om de uitvoering van de ondertoezichtstelling bij de gecertificeerde instelling, Samen Veilig Midden Nederland, te leggen. De gemeente [plaats] heeft verklaard de uitvoering door deze GI te betalen en heeft dit d.d. 16 januari 2015 schriftelijk bevestigd.
Ter zitting en in het verweerschrift is door en namens de vader naar voren gebracht dat bij een overdracht van de zaak aan een andere GI belangrijke informatie verloren zal gaan en dat het enige tijd zal duren voordat de nieuwe GI feitelijk betrokken is bij de kinderen. Ook wijst hij op het feit dat de uitvoering van de contactregeling dan nog langer op zich zal laten wachten. De vader verwacht niet dat de moeder met een andere gezinsvoogd wèl zal kunnen samenwerken.
Door en namens de moeder wordt ingestemd met het advies van de Raad.
De gezinsvoogd wijst erop dat de behandeling in hoger beroep van de eerdere beslissing van de kinderrechter een nieuwe GI minder goed geïnformeerd inlichtingen kan verstrekken. Bovendien hoeft hij weinig contact te hebben met de moeder, aangezien een medewerker van Entréa de opvoedingsondersteuning geeft.
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting is de kinderrechter van oordeel dat het in het belang van de minderjarigen is dat het verzoek wordt toegewezen. Duidelijk is dat er sprake is van diepgeworteld wantrouwen van de moeder tegen de uitvoerders van de ondertoezichtstelling die de kinderen uit huis hebben geplaatst. Een nieuwe start is nodig, omdat er nog stappen genomen moeten worden als het gaat om de regeling van contact tussen de vader en de minderjarigen.
Gelet op de wens van Samen Veilig Midden Nederland om ten minste een maand de tijd te krijgen om zich in te werken en het feit dat de mondelinge behandeling van het hoger beroep op 9 april zal plaatsvinden, zal de kinderrechter de overdracht per 16 april 2015 bepalen.
Het zelfstandige verzoek van de vader
De vader heeft verzocht een regeling ter verdeling van zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders vast te stellen. De kinderrechter overweegt dat hij dit verzoek niet kan doen in het kader van de huidige procedure bij de kinderrechter. In artikel 1:265g BW wordt slechts aan de GI de mogelijkheid gegeven een zorgregeling te laten vaststellen of een wijziging van een bestaande regeling, voor de duur van de ondertoezichtstelling. Pas indien de kinderrechter op een dergelijk verzoek heeft beslist en een regeling heeft vastgesteld, kan een ouder op basis van wijziging van omstandigheden een verzoek tot wijziging van die regeling bij de kinderrechter indienen. Het zelfstandige verzoek van de vader dient hij middels zijn advocaat bij de rechtbank in te dienen, zodat op grond van artikel 1:253a BW een behandeling kan plaatsvinden.
Ten overvloede overweegt de kinderrechter dat het betreurenswaardig is dat de vader vanaf november 2014 slechts eenmaal contact heeft gehad met zijn kinderen. Sinds de nieuwe stelselwijziging dient de GI een bepaling jeugdhulp te geven, waarbij overlegd dient te worden met de verantwoordelijke gemeente. De gezinsvoogd heeft op 9 maart 2015 een bepaling jeugdhulp gegeven voor begeleiding van omgang via BOR Humanitas. Deze bepaling jeugdhulp is gemeld aan de gemeente [plaats]. Nu deze voorziening noodzakelijk is om het contact te kunnen realiseren, is een snelle afhandeling van deze jeugdhulp of een vergelijkbare voorziening geraden.

De beslissing

De kinderrechter:
vervangt Leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering, mede kantoorhoudende te Zutphen, door de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden Nederland, gevestigd te Utrecht, in die zin dat de minderjarigen met ingang van 16 april 2015 onder toezicht staan van laatstgenoemde GI;
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn zelfstandig verzoek een regeling ter verdeling van zorg- en opvoedingstaken vast te stellen.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.W. Brands-Bottema, in tegenwoordigheid van
M.L. Waanders als griffier en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2015.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.