ECLI:NL:RBGEL:2015:2275

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 april 2015
Publicatiedatum
3 april 2015
Zaaknummer
06/850780-12
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Mr. Van Lookeren Campagne
  • Mr. Driessen
  • Mr. Van Santen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor exploitatie van een hennepkwekerij met een grote hoeveelheid hennepplanten

Op 3 april 2015 heeft de Rechtbank Gelderland een 55-jarige man uit Emst veroordeeld voor de exploitatie van een professioneel opgezette hennepkwekerij. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk telen en aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennepplanten en hennepgruis in de periode van 24 oktober 2011 tot en met 2 februari 2012. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastelegging, waarbij in totaal 535 hennepplanten en aanzienlijke hoeveelheden gedroogde henneptoppen en hennepgruis werden aangetroffen. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte eerder met justitie in aanraking was gekomen en dat hij een professioneel opgezette kwekerij had geëxploiteerd, wat bijdroeg aan de instandhouding van de softdrugsmarkt en de volksgezondheid bedreigde.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van twee maanden geëist, maar de verdediging pleitte voor een voorwaardelijke straf, verwijzend naar het tijdsverloop en het ontbreken van winstoogmerk. De rechtbank besloot uiteindelijk tot een werkstraf van 120 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank achtte deze straf passend, gezien de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 06/850780-12
Datum uitspraak : 3 april 2015
tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [adres], [woonplaats]
raadsvrouw: mr. W.H. Boer, advocaat te Heerde.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 21 november 2013, 16 januari 2015 en 20 maart 2015.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 24 oktober
2011 tot en met 02 februari 2012 te Emst, gemeente Epe, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval
(telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres])
een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 535 hennepplanten en/of ongeveer 690
gram henneptoppen en/of ongeveer 4129 gram hennepgruis, althans een groot
aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van
meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel
vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens
artikel 3a, vijfde lid van die wet;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 11 lid 2 Opiumwet
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van verschillende onderdelen van de tenlastelegging. De raadsvrouw heeft in het bijzonder aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte de hennep met een of meer anderen heeft geteeld. Daarnaast heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het aantal geteelde hennepplanten met tachtig moet worden verminderd, nu deze planten mannelijk van geslacht zijn en geen eindproduct vormen voor het gebruik van wiet.
Beoordeling door de rechtbank
Op 24 oktober 2011 meldde een anoniem gebleven persoon aan een verbalisant dat zich op de [adres] te Emst een wietkwekerij bevond. Deze anonieme tip werd vervolgens veredeld. [2] Op 2 februari 2012 werd vervolgens op grond van artikel 9 van de Opiumwet binnengetreden op voormeld adres. De aanwezige bewoner, [verdachte] (hierna: verdachte) gaf aan dat er zich een hennepkwekerij op het perceel bevond. Vervolgens werden verschillende ruimtes met hennepplanten aangetroffen. In totaal trof de politie 535 hennepplanten aan. Daarnaast trof de politie twee bakken met respectievelijk 690 en 890 gram aan gedroogde henneptoppen aan. Ook werd er een zak met resten van henneptoppen, ook wel gruis genaamd, aangetroffen. Na weging bleek die zak een gewicht te hebben van 3.239 gram. [3] De aangetroffen hennep en gruis werden positief getest op de aanwezigheid van hennep. [4] Verdachte heeft verklaard dat hij de eigenaar is van de aangetroffen hennepkwekerijen. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij die hennepkwekerijen heeft opgezet. Verdachte is daar in de zomer van 2011 mee begonnen. [5]

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij in de periode van 24 oktober 2011 tot en met 02 februari 2012 te Emst, gemeente Epe, telkens opzettelijk heeft geteeld en bewerkt in een pand aan de [adres])
een hoeveelheid van in totaal 535 hennepplanten en ongeveer 690
gram en ongeveer 4129 gram hennepgruis zijnde hennep een middel
vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 11, tweede lid, van de Opiumwet, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor het opleggen van een voorwaardelijk straf. De raadsvrouw heeft hiertoe in de eerste plaats aangevoerd dat het tijdsverloop en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht als strafmatigende factoren moeten gelden. In de tweede plaats had verdachte geen winstoogmerk en kan ook geen sprake zijn van het in gevaar brengen van de volksgezondheid. Daarnaast is verdachte gestopt met het kweken van hennep en heeft hij zijn leven een positieve wending gegeven.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 4 februari 2015;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 30 december 2014.
Verdachte heeft in verschillende ruimtes bij diens woning gedurende een periode van ongeveer een half jaar een professioneel opgezette hennepkwekerij geëxploiteerd. Bij verdachte werd een fors aantal hennepplanten aangetroffen. Het telen van hennep draagt bij aan de instandhouding en groei van de markt voor softdrugs, waardoor de volksgezondheid wordt bedreigd. Verdachte is daaraan voorbij gegaan en heeft slechts doelbewust op wederrechtelijke wijze financieel voordeel nagestreefd. Verdachte heeft verklaard dat hij geen winstoogmerk nastreefde en dat de exploitatie alleen tot doel had om te kweken met zaden om uiteindelijk, in de woorden van de verdediging, ‘een superplant’ tot stand te brengen. Naar het oordeel van de rechtbank kan het gelet op de wijze waarop de hennepkwekerij was opgesteld en de grootte daarvan, niet anders dan dat verdachte met de hennepkwekerij (ook) een winstoogmerk nastreefde.
Wat betreft de persoon van verdachte houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat hij blijkens het uittreksel van 4 februari 2015 eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen en onder meer in 2013 is veroordeeld tot een voorwaardelijk gevangenisstraf voor hennepteelt.
Verder houdt de rechtbank rekening met het reclasseringsadvies van 30 december 2014, waarin onder meer is geconcludeerd dat het recidiverisico als gemiddeld is in te schatten. De reclassering heeft te weinig in handen om tot een plan van aanpak te komen en een reclasseringstoezicht te adviseren. De reclassering acht geen contra-indicaties en belemmerende factoren voor een werkstraf aanwezig.
In strafmatigende zin houdt de rechtbank rekening met het tijdsverloop van de zaak.
Alles overwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 120 uur subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren een passende reactie op het door verdachte gepleegde feit. Met deze voorwaardelijke straf wordt mede beoogd verdachte ervan te weerhouden zich opnieuw aan (soortgelijke) strafbare feiten schuldig te maken.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63, 91 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 11, tweede lid, van de Opiumwet, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand;
 bepaalt, dat deze gevangenisstraf,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde;
 stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren onder de voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 een
werkstrafgedurende
120 (honderdentwintig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen.
Dit vonnis is gegeven door mr. Van Lookeren Campagne, als voorzitter, mr. Driessen en mr. Van Santen, rechters in tegenwoordigheid van mr. Koster, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 april 2015.
Mr. Van Santen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Regio Noord- en Oost‑Gelderland, district Noordwest-Veluwe, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0615 2011149832, gesloten op 29 juni 2012 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen‑verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal relaas, p. 008.
3.Idem, p. 009-012.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 034.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 021-025.