ECLI:NL:RBGEL:2015:2276

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 april 2015
Publicatiedatum
3 april 2015
Zaaknummer
05/800230-14
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van Lookeren Campagne
  • A. Driessen
  • M. van Santen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met een mes tijdens een ruzie tussen ex-partners

Op 3 april 2015 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 28-jarige vrouw, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling. De verdachte had op 4 oktober 2014 in Apeldoorn haar ex-vriend met een mes in zijn bovenbeen gestoken tijdens een ruzie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het subsidiair tenlastegelegde feit, namelijk de poging tot zware mishandeling. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer(exces) van de verdachte, die stelde dat zij zich verdedigde tegen een wederrechtelijke aanranding door haar ex-vriend. De rechtbank concludeerde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, aangezien zij zich bewust had blootgesteld aan de kans dat zij haar ex-vriend zou verwonden door met een mes te steken. De rechtbank legde een werkstraf van 180 uur op, alsook een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht en ambulante behandeling. De uitspraak volgde na een zorgvuldige afweging van de feiten, de omstandigheden van het geval en de persoonlijke situatie van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/800230-14
Datum uitspraak : 3 april 2015
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [adres 1], [woonplaats]
raadsman : Th. Martens, advocaat te Assen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 9 januari 2015 en 20 maart 2015.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging – ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 04 oktober 2014 te Apeldoorn aan [slachtoffer] lichamelijk letsel heeft toegebracht door deze opzettelijk met een mes, althans een scherp voorwerp, in zijn been te steken;
art. 302 wetboek van strafrecht
althans subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
zij op of omstreeks 04 oktober 2014 te Apeldoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp voorwerp, in zijn been heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art. 302 wetboek van strafrecht
art 45 wetboek van strafrecht
althans meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
zij op of omstreeks 04 oktober 2014 te Apeldoorn [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp voorwerp, in zijn been te steken;
art. 300 lid 1 wetboek van strafrecht
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

2.Vrijspraak

De raadsman heeft ter zitting van 9 januari 2015 bepleit dat de wijziging van de tenlastelegging waar het de naamsverandering van “[slachtoffer]” in “[slachtoffer]” betreft niet toelaatbaar is. Ter zitting van 20 maart 2015 heeft de raadsman aangegeven zijn standpunt te handhaven. Dit houdt in, aldus de raadsman, dat niet bewezen kan worden dat “[slachtoffer]” is neergestoken. Als gevolg hiervan dient verdachte integraal te worden vrijgesproken.
De officier van justitie heeft aangegeven dat de wijziging van de tenlastelegging niet heeft geleid tot een ander feitencomplex dan het openbaar ministerie aanvankelijk voor ogen had bij het opstellen van de tenlastelegging. Het wijzigen van de naam kan aldus niet leiden tot een vrijspraak.
De rechtbank is van oordeel dat het tenlastegelegde – na wijziging daarvan – ziet op hetzelfde feit in de zin van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht, zoals bedoeld in artikel 313, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank gaat voor de beoordeling uit van de gewijzigde tenlastelegging en ziet in het verweer van de raadsman geen aanleiding om te komen tot een integrale vrijspraak.
De raadsman heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit, nu er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is, dat verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer].
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het primair tenlastegelegde.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat op basis van de voorhanden bewijsmiddelen het primair tenlastegelegde niet kan worden bewezen. Wat [slachtoffer] bij de rechter-commissaris heeft verklaard (proces-verbaal getuigenverhoor van 16 december 2014) wijst weliswaar in de richting dat diens letsel als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht is te beoordelen, maar die gestelde omstandigheden vinden onvoldoende steun in de aanwezige objectieve medische gegevens (geneeskundige verklaring van 17 februari 2015 inhoudende dat bij [slachtoffer] een (steek)wond in het rechterbovenbeen is geconstateerd). Daardoor kan naar het oordeel van de rechtbank zwaar lichamelijk letsel, op het opzettelijk toebrengen waarvan het primair tenlastegelegde is toegesneden, niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
3. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het subsidiair ten laste gelegde feit, nu er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat verdachte gepoogd heeft om [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. In de ogen van de raadsman heeft verdachte zich hooguit schuldig gemaakt aan eenvoudige mishandeling.
Beoordeling door de rechtbank
Op 4 oktober 2014 rond 03:09 uur kregen verbalisanten van de politie Regio Noord- en Oost‑Gelderland opdracht te gaan naar de [adres 2] te Apeldoorn. Aldaar zou een man zijn neergestoken. De politie trof na aankomst ter hoogte van [adres 2] op straat een man aan waarvan het rechterbeen volledig van boven tot onder aan de buitenzijde roodgekleurd was. De verbalisanten zagen dat zich in de broek kleine spleetjes bevonden. De man kon niet aangeven wat er was gebeurd. [2] Uit onderzoek bleek dat het slachtoffer was genaamd [slachtoffer] en dat hij woonachtig was op het adres [adres 2] te Apeldoorn. [3] Bloedsporen leidden naar zijn woning. In zijn woning werden bloedsporen op de vloer en de voordeur aangetroffen. Op het aanrecht lag een vleesmes met daarop op bloed gelijkende vlekken. [4] Nader onderzoek en de inzet van verschillende bijzondere opsporingsmiddelen leidden uiteindelijk tot de aanhouding van verdachte. [5] Zowel tegenover de politie als ter zitting heeft verdachte verklaard dat zij zich bij haar ex-vriend [slachtoffer] in Apeldoorn bevond en dat zij ruzie kregen. Ze waren dronken. [slachtoffer] kon haar niet meer rustig krijgen. Normaal gesproken lukte dat wel. Ze wist niet hoe het kwam dat dat nu niet lukte. Op enig moment zag zij een mes op het aanrecht liggen en maakte daarmee een stekende beweging naar achteren. [6] [slachtoffer] heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard dat verdachte zich op 4 oktober 2014 bij hem bevond in zijn woning te Apeldoorn. Er was een woordenwisseling ontstaan. Hij probeerde haar te kalmeren. Verdachte pakte een mes van het aanrecht. Verdachte stak, terwijl zij met de rug naar hem toe stond, naar achteren in zijn been. Tegenover de rechter-commissaris heeft [slachtoffer] verklaard dat hij nog dagelijks last ondervindt van de steekwond. [7] Uit de geneeskundige verklaring blijkt onder meer dat bij [slachtoffer] sprake was van een “(steek)wond rechter bovenbeen” en “ernstig uitwendig bloedverlies” en “vermoeden van inwendig bloedverlies”. [8]
Nadere bewijsoverwegingen
De rechtbank is van oordeel, dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Voor de vaststelling van voorwaardelijk opzet is niet alleen vereist dat verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat zij die kans ten tijde van haar gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Verdachte heeft door, tijdens de woordenwisseling met [slachtoffer], een mes ter hand te nemen en daarmee een stekende beweging naar achteren te maken, zich naar het oordeel van de rechtbank bewust blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat zij die [slachtoffer] met dat mes zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Te denken valt aan het raken van een slagader. Dat zodanig letsel niet is opgetreden berust op toeval en is niet aan het gedrag van verdachte te danken.
De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat zij heeft gehandeld in een situatie van noodweer. Daartoe is aangevoerd dat zij zodanig door het slachtoffer werd vastgepakt dat het haar niet lukte om aan de omklemming te ontkomen. Toen zij hier niet in slaagde, heeft verdachte het mes gepakt en hem gestoken. Haar handelen was noodzakelijk en voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake was van een noodzakelijke verdediging van het eigen lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De officier van justitie acht de verklaring van [slachtoffer] meer aannemelijk en gaat ervan uit dat verdachte degene is geweest die is begonnen met het steken met het mes.
De rechtbank acht op zichzelf aannemelijk geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Er was een heftige woordenwisseling ontstaan tussen verdachte en [slachtoffer]. Verdachte was volgens haar verklaring ter zitting bij haar bovenlichaam omklemd door de zwaardere en sterkere [slachtoffer] en niet aannemelijk is dat verdachte zich op dat moment aan het ontstane gevecht zo maar kon onttrekken. De rechtbank acht de verdediging door verdachte door een mes te pakken en naar achteren te steken echter disproportioneel. Het gebeurde kennelijk vaker, zo begrijpt de rechtbank uit de verklaring van verdachte, dat [slachtoffer] haar probeerde rustig te krijgen en dat hij daar normaal gesproken ook in slaagde. Voorts heeft verdachte verklaard dat [slachtoffer] bij eerdere ruzies haar nog nooit had geslagen, maar alleen geduwd. Het door verdachte aangewende geweld stond aldus niet in redelijke verhouding tot het voor haar te duchten gevaar, afkomstig van [slachtoffer] die verdachte bijvoorbeeld niet bij de keel of hals greep en haar ongewapend tegemoet trad.

4.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
zij op 04 oktober 2014 te Apeldoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] met een mes in zijn been heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van subsidiair:
poging tot zware mishandeling.

6.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

7.De strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft een beroep gedaan op noodweerexces en daar aan de conclusie verbonden dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, In de lezing van verdachte was er sprake van een wederrechtelijke aanranding, nu zij in zo een positie werd vastgeklemd door het slachtoffer dat zij zich nauwelijks kon verweren. Volgens de verdediging voldeed verdachte aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Verdachte stak [slachtoffer] met een mes. De overreactie van verdachte was het onmiddellijk gevolg van de hevige gemoedsbeweging die door de aanranding door [slachtoffer] was opgewekt.
De officier van justitie heeft eerder geconcludeerd dat geen sprake was van noodweer. Reeds om die reden kan in haar ogen van noodweerexces geen sprake zijn.
De rechtbank heeft reeds geoordeeld dat op zich zelf sprake was van een noodweersituatie. Voor de beoordeling of sprake was van noodweerexces zijn de volgende omstandigheden van belang. Verdachte is met [slachtoffer] de stad ingegaan om wat te gaan drinken. Daar, maar ook al eerder die avond, zijn er woordenwisselingen ontstaan, wat er toe leidde dat hun wegen zich tijdelijk scheidden. [slachtoffer] is naar zijn woning toegegaan. Later arriveerde ook verdachte. Verdachte heeft verklaard op dat moment dronken te zijn geweest. Daarbij heeft verdachte aangegeven dat zij weet dat zij van zichzelf “soms wat opvliegerig is” en zij “voelde dat het weer mis zou gaan”. Verdachte heeft ook verklaard dat zij wel vaker ruzie hadden en “ook nog wel erger dan dit”. “Dan gaat [slachtoffer] wel voor mij staan of pakt hij mij beet”, aldus verdachte. Niettemin heeft verdachte er voor gekozen, kennelijk wetende wat voor problemen konden ontstaan, om onder invloed van alcohol de confrontatie met [slachtoffer] op te zoeken. Daarnaast heeft verdachte niet willen meewerken aan een psychologisch onderzoek, zodat de rechtbank ook geen (nader) inzicht heeft kunnen krijgen in de gemoedstoestand van verdachte tijdens het incident. Onder deze omstandigheden zijn er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat de overreactie van verdachte het onmiddellijke gevolg was van een door de aanranding van [slachtoffer] veroorzaakte hevige gemoedsbeweging.
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

8.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren, met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht, verbod van wietgebruik, ambulante behandeling bij Ambulante Forensische Psychiatrie Noord-Nederland (AFPN) of een soortgelijke behandeling en een contactverbod met [slachtoffer], met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden geëist.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een aantal persoonlijke omstandigheden van verdachte toegelicht en de rechtbank verzocht, indien wordt gekomen tot een veroordeling, hiermee rekening te houden bij het bepalen van de strafmaat. De raadsman heeft verzocht tot oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest en een deels voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld de door reclassering geformuleerde voorwaarden.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 24 november 2014;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 22 december 2014.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van haar ex‑vriend. Verdachte ging met het slachtoffer wat drinken in de stad. Dit mondde uit in een woordenwisseling. Het slachtoffer ging naar zijn woning. Verdachte arriveerde daar enige tijd later. Aldaar aangekomen ontstond er opnieuw een woordenwisseling. Beiden waren inmiddels dronken. Verdachte heeft op enig moment een mes van het aanrecht gepakt en haar ex-vriend in zijn been gestoken. Gebleken is dat de relatie tussen verdachte en haar ex-vriend al geruime tijd moeizaam verliep. Desondanks is verdachte opnieuw de confrontatie met haar ex-vriend aangegaan, wat gewelddadig is geëscaleerd. Hoewel bezwaarlijk gesproken kan worden van een onbeschreven strafblad, merkt de rechtbank op dat de laatste veroordelingen en justitiële beslissingen in de sfeer van gewelds- en vermogensdelicten van vóór 2005 dateren. Ter zitting heeft verdachte aangegeven dat de hulpverlening door AFPN inmiddels is gestart. Verdachte bevindt zich in een opstartgroep waarbij bezien wordt aan wat voor soort hulpverlening zij het meest behoefte heeft. De rechtbank ziet mede daarom geen aanleiding om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank acht alles overwegende een werkstraf van na te noemen duur passend en geboden. Daarnaast zal een voorwaardelijk strafdeel worden opgelegd, met als bijzondere voorwaarden: verplicht reclasseringscontact en het ondergaan van een ambulante behandeling bij AFPN.
De rechtbank bepaalt de proeftijd op twee jaren en zal de bijzondere voorwaarden niet dadelijk uitvoerbaar verklaren, omdat naar het oordeel van de rechtbank aan het vereiste voor een bevel op grond van artikel 14e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht niet is voldaan.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder primair tenlastegelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde feit, zoals vermeld onder punt 4, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit:
subsidiair:
poging tot zware mishandeling
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden;
 bepaalt, dat deze gevangenisstraf,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde(n);
 stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren onder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit haar medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- haar medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarde(n) dat de veroordeelde:
- zich uiterlijk binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis zal melden bij de Reclassering Nederland te Groningen (Leonard Springerlaan 21 te 9727 KB Groningen) en gedurende de proeftijd zich zal blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de instelling dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende 2 jaar of zoveel korter als haar behandelaars in overleg met de reclassering nodig achten, zal laten behandelen bij Ambulante Forensische Psychiatrie Noord-Nederland (AFPN), althans een soortgelijke instelling, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die de veroordeelde in het kader van die behandeling zullen worden gegeven;
 geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht);
 veroordeelt verdachte tot een
werkstrafgedurende
180 (honderdentachtig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
90 (negentig) dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de werkstraf in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gegeven door mr. Van Lookeren Campagne (voorzitter), mr. Driessen en mr. Van Santen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Koster, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 april 2015.
Mr. Van Santen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost‑Nederland, NOG Divisie recherche, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600‑2014135138 gesloten op 1 december 2014 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 0016-0017
3.Idem en proces-verbaal van bevindingen, p. 0041
4.Proces-verbaal sporenonderzoek, p. 0022-0024
5.Processen-verbaal van bevindingen, p. 0037-0038, p. 0042, p. 0057, p. 0058, p. 0059-0062 en proces‑verbaal van aanhouding, p. 0099
6.Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 0116-0118 en proces-verbaal ter terechtzitting van 20 maart 2015
7.Proces-verbaal getuigenverhoor
8.Geneeskundige verklaring van 17 februari 2015 (separaat bij de stukken gevoegd)