ECLI:NL:RBGEL:2015:2381

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 april 2015
Publicatiedatum
9 april 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 751
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Tj. Gerbranda
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet met betrekking tot asbestverwijdering

Op 9 april 2015 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. De zaak betreft een boete van € 1.800 die aan de verzoeker, een ondernemer, was opgelegd op grond van artikel 34 van de Arbeidsomstandighedenwet. De boete was opgelegd omdat de verzoeker werkzaamheden had verricht die in strijd waren met artikel 4.48a van het Arbeidsomstandighedenbesluit, dat voorschrijft dat asbesthoudende producten verwijderd moeten worden voordat andere werkzaamheden worden uitgevoerd.

De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die had besloten om inspectiegegevens openbaar te maken. Tijdens de zitting op 1 april 2015 heeft de verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. De minister was vertegenwoordigd door mr. R.W.J. Crommelin. De verzoeker stelde dat de werkzaamheden die hij had verricht, geen betrekking hadden op het verwijderen van asbest, maar enkel op het leeghalen van het terrein. Hij betoogde dat hij een gespecialiseerd aannemingsbedrijf had ingeschakeld voor de asbestverwijdering.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoeker inderdaad andere werkzaamheden had verricht die in strijd waren met de wet. De rechter concludeerde dat de verzoeker had gehandeld in strijd met artikel 4.48a van het Arbeidsomstandighedenbesluit, omdat hij werkzaamheden had uitgevoerd voordat de asbesthoudende producten waren verwijderd. De voorzieningenrechter oordeelde verder dat de openbaarmaking van de inspectiegegevens niet in strijd was met de Wet openbaarheid van bestuur, en dat het belang van goede voorlichting zwaarder woog dan de mogelijke reputatieschade voor de verzoeker.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/751

uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 april 2015

op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker

(gemachtigde: mr. P.W.M. Huisman),
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te 's-Gravenhage, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 januari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder:
1. aan verzoeker op grond van artikel 34 van de Arbeidsomstandighedenwet een boete opgelegd van € 1.800;
2. conform de Beleidsregel openbaarmaking inspectiegegevens bij zware of ernstige asbestovertredingen besloten om een aantal in dat besluit nader genoemde inspectiegegevens openbaar te maken.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2015. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.W.J. Crommelin.

Overwegingen

Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Met betrekking tot de spoedeisendheid.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker een spoedeisend belang bij het voorkomen van openbaarmaking, gelet op de aard van het besluit en de mogelijke gevolgen ervan. Verzoeker heeft aangevoerd dat openbaarmaking zal leiden tot een onomkeerbaar gevolg, dat voor zijn bedrijf grote (financiële) gevolgen zal hebben. Omdat openbaarmaking rechtstreeks voortvloeit uit het boetebesluit zal ook dit boetebesluit door de voorzieningenrechter in zijn oordeel worden betrokken.
Met betrekking tot het bestreden besluit.
Bij een controle op 11 september 2014 op de locatie aan de [adres] heeft een arbeidsinspecteur van verweerder geconstateerd dat werkzaamheden waren verricht bestaande uit het bouwkundig slopen van stallen.
Bij het bestreden besluit is aan verzoeker een boete opgelegd en is besloten de in dit besluit genoemde gegevens openbaar te maken. Verweerder heeft op basis van het door de arbeidsinspecteur opgemaakte rapport van 30 oktober 2014 geconcludeerd dat verzoeker sloopwerkzaamheden heeft uitgevoerd voordat de op het terrein en in de stallen aanwezige asbestproducten waren verwijderd waardoor het asbest in en op de stallen werd beschadigd, terwijl bij hem bekend was dat de te slopen stallen asbesthoudende toepassingen bevatten.
Ter zitting is door verzoeker erkend dat hij werkzaamheden heeft verricht op het terrein aan de [adres]maar is gesteld dat deze werkzaamheden geen betrekking hadden op het verwijderen van asbest. De kraan waarmee verzoeker op het terrein aanwezige andere objecten aan het verwijderen was, is per ongeluk in aanraking gekomen met de stallen 4 en 5, waarin zich asbest bevond, waarna deze stallen gedeeltelijk zijn ingestort. In geen geval was sprake van sloopwerkzaamheden van asbesthoudende materialen, daarvoor had verzoeker het in asbestverwijdering gespecialiseerde Aannemingsbedrijf [bedrijf] ingeschakeld. Verzoeker was slechts bezig met het leeghalen van het terrein zodat het aannemingsbedrijf daar de asbesthoudende materialen kon verzamelen. Verzoeker stelt zich dan ook op het standpunt dat nog geen sprake was van andere werkzaamheden, als bedoeld in artikel 4.48a van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
Artikel 4.48a, vierde lid van het Arbeidsomstandighedenbesluit bepaalt dat voordat wordt aangevangen met andere werkzaamheden, het aanwezige asbest wordt dan wel de aanwezige asbesthoudende producten worden verwijderd, behalve wanneer dit voor de werknemers een groter gevaar voor de veiligheid en gezondheid zou inhouden.
Vast staat dat verzoeker op het terrein werkzaamheden heeft verricht die niet bestonden uit het verwijderen van het aanwezige asbest dan wel de aanwezige asbesthoudende producten maar die waren gericht op het leeghalen van het terrein en de stallen voordat de aanwezige asbesthoudende producten door het aannemingsbedrijf zouden worden verwijderd. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter was dan ook sprake van andere werkzaamheden als bedoeld in voormeld artikellid van het Arbeidsomstandighedenbesluit. De stelling van verzoeker dat het om werkzaamheden zou gaan die in geen enkel verband stonden met de sloop van de asbesthoudende delen van de stallen 4 en 5, wordt door de voorzieningenrechter niet gevolgd. Ter zitting is door verzoeker verklaard dat hij bezig was het terrein schoon te maken en dat ook de stallen 4 en 5 moesten worden leeg gemaakt voordat met de verwijdering van de asbesthoudende producten kon worden begonnen. Dit is te meer aannemelijk nu in de offerte die het aannemingsbedrijf aan [verzoekers bedrijf] had uitgebracht is vermeld dat de te saneren ruimte(s) leeg, bezemschoon en vrij bereikbaar dienden te zijn.
Verweerder heeft naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter terecht geconcludeerd dat verzoeker artikel 4.48a van het Arbeidsomstandighedenbesluit heeft overtreden. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder tevens in redelijkheid tot het bestreden besluit kunnen komen. Met betrekking tot de openbaarmaking overweegt de voorzieningenrechter dat van strijd van verweerders beleidsregel om de gegevens zoals weergegeven in het bestreden besluit te publiceren, met de Wet openbaarheid bestuur niet is gebleken. Verweerder heeft in redelijkheid het belang van de burger bij goede voorlichting zwaarder kunnen laten wegen dan eventuele reputatieschade bij verzoeker.
Nu het bestreden besluit naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in bezwaar ook voor het overige stand zal kunnen houden, betekent dit dat het verzoek om een voorlopige voorziening zal worden afgewezen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Tj. Gerbranda, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.G.J. Litjens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 april 2015.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.