ECLI:NL:RBGEL:2015:2422

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 april 2015
Publicatiedatum
10 april 2015
Zaaknummer
3649552
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis over rechtsgeldige opzegging van sportschoolabonnement na verhuizing

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 8 april 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen I.B.S. Exploitatie B.V., handelend onder de naam Sportcity, en een gedaagde partij die in persoon procedeerde. De gedaagde partij had een abonnement afgesloten bij Sportcity, maar verhuisde naar Arnhem, waar geen vestiging van Sportcity is. Sportcity vorderde betaling van openstaande contributie, terwijl de gedaagde partij aanvoerde dat hij het abonnement rechtsgeldig had opgezegd vanwege zijn verhuizing.

De procedure begon met een dagvaarding op 20 november 2014, gevolgd door verschillende conclusies van antwoord, repliek en dupliek. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde partij zijn betalingsverplichtingen niet is nagekomen en dat Sportcity op basis van de algemene voorwaarden gerechtigd was om de overeenkomst te beëindigen. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde partij, ondanks het ontbreken van een formele opzegging, voldoende had aangetoond dat hij niet langer gebruik kon maken van de faciliteiten van Sportcity.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter geoordeeld dat de gedaagde partij nog een bedrag van € 343,75 aan achterstallige contributie verschuldigd was, evenals buitengerechtelijke kosten van € 51,56. De wettelijke rente over het verschuldigde bedrag werd toegewezen vanaf 20 november 2014. De gedaagde partij werd ook veroordeeld in de proceskosten, die op € 79,15 aan dagvaardingskosten, € 115,- aan griffierecht en € 120,00 aan salaris voor de gemachtigde werden begroot. De veroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Dit vonnis benadrukt de noodzaak voor consumenten om hun rechten en plichten bij het aangaan van overeenkomsten goed te begrijpen, vooral in situaties van verhuizing en het gebruik van diensten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 3649552 \ CV EXPL 14-21751 \ 17603
uitspraak van 8 april 2015
vonnis
in de zaak van
de besloten vennootschap
I.B.S. Exploitatie B.V., hodn Sportcity
gevestigd te Leiden
eisende partij
gemachtigde AGIN Boeder Gerechtsdeurwaarders Haarlem
tegen
[gedaagde partij]
wonende te Arnhem
gedaagde partij
procederend in persoon
Partijen worden hierna Sportcity en [gedaagde partij] genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 20 november 2014 met producties,
- de conclusie van antwoord,
- de conclusie van repliek,
- de conclusie van dupliek.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
IBS exploiteert sportscholen onder de naam ‘Sportcity’.
2.2.
Op 5 februari 2014 hebben partijen een overeenkomst gesloten. Tegen betaling van een contributie van € 35,- per vier weken mag [gedaagde partij] met ingang van 6 februari 2014 gebruik maken van de faciliteiten van de sportscholen. De betaling geschiedt per automatische incasso.
2.3.
[gedaagde partij] woonde op het moment van het sluiten van de overeenkomst in Amsterdam waar hij studeerde.
2.4.
Op enig moment is [gedaagde partij] met zijn studie gestopt. Vanwege persoonlijke en financiële problemen is hij op enig moment (terug)verhuisd naar Arnhem. In Arnhem zijn geen sportscholen van Sportcity.
2.5.
Bij brief van 23 april 2014 schrijft Sportcity dat [gedaagde partij] een betalingsachterstand heeft en verzoekt zij hem de openstaande contributie van € 35,- te voldoen.
2.6.
Bij brief van 7 mei 2014 schrijft Sportcity aan [gedaagde partij] dat de openstaande vordering inmiddels € 110,- bedraagt. In de brief staat ook: “
Indien deze betaling binnen de gestelde termijn uitblijft, zullen wij de totale vordering (…) van uw huidig contractjaar direct opeisbaar stellen. De eventuele genoten kortingen bij een 2-jarig abonnement komen daarmee te vervallen en worden alsnog in rekening gebracht.
2.7.
Bij brief van 4 juni 2014 is [gedaagde partij] andermaal aangemaand tot betaling over te gaan.
2.8.
Vervolgens heeft de gemachtigde van Sportcity [gedaagde partij] bij herhaling aangemaand om over te gaan tot betaling van de volgens haar tot 4 februari 2015 door [gedaagde partij] verschuldigde contributie, te weten € 507,50. Deze aanmaningen gingen in eerste instantie naar het (voormalige) adres van [gedaagde partij] in Amsterman. Bij de stukken zit een aanmaning van 19 augustus 2015 gericht aan het (huidige) adres van [gedaagde partij] in Arnhem.
2.9.
[gedaagde partij] is niet tot betaling overgegaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Sportcity vordert, zo begrijpt de kantonrechter, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeling van [gedaagde partij] tot betaling van:
a. € 499,- aan hoofdsom,
b. de wettelijke rente daarover met ingang van 20 november 2014 tot aan de voldoening,
c. € 76,13 aan buitengerechtelijke kosten,
d. de kosten van de procedure.
3.2.
Sportcity stelt daartoe dat [gedaagde partij] zijn betalingsverplichting uit de overeenkomst niet is nagekomen. Sportcity heeft daarop naar eigen zeggen op grond van de tussen partijen geldende algemene voorwaarden de duur van de overeenkomst omgezet van twee naar één jaar. [gedaagde partij] voldoet ten onrechte niet de contributie die hij over dat jaar (dat wil zeggen tot 4 februari 2015) verschuldigd is, te weten € 507,50. Dit bedrag is opgebouwd uit 11 maandelijkse termijnen van € 35,- en het volgens Sportcity door [gedaagde partij] genoten voordeel toen hij een overeenkomst voor de duur van twee jaar afsloot. Dat voordeel, te weten het verschil van € 7,50 aan de per vier weken te betalen contributie tussen een (duurder) abonnement van één jaar en een abonnement van twee jaar en het inschrijfgeld van € 25,- dat niet verschuldigd is bij het afsluiten van een tweejarig abonnement en wel bij het afsluiten van een éénjarig abonnement dient [gedaagde partij] eveneens te betalen, aldus Sportcity.
3.3.
[gedaagde partij] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Vast staat dat [gedaagde partij] gedurende de looptijd van de overeenkomst is (terug)verhuisd van Amsterdam naar Arnhem. [gedaagde partij] stelt zelf dat hij daar sinds 1 juni 2014 woont. Sportcity heeft in reactie daarop aangevoerd dat de verhuisdatum onduidelijk is. Omdat [gedaagde partij] de verhuisdatum van 1 juni 2014 vervolgens niet met stukken (bijvoorbeeld inschrijving gemeentelijke basisadministratie) heeft onderbouwd, kan de door [gedaagde partij] genoemde verhuisdatum niet als vaststaand worden aangenomen.
4.2.
Bij de door Sportcity overgelegde stukken zitten verschillende aanmaningen. Deze zijn in eerste instantie geadresseerd aan een adres in Amsterdam. Op 19 augustus 2014 stuurt (de gemachtigde van) Sportcity echter een aanmaning aan een adres in Arnhem. Dit sluit aan bij het door [gedaagde partij] ingenomen - en door Sportcity niet weersproken - standpunt dat hij eind juli/begin augustus 2014 een eerste aanmaning op zijn (nieuwe) adres in Arnhem heeft ontvangen. Daarmee staat in deze procedure vast dat [gedaagde partij] met ingang van 1 augustus 2014 woonachtig is in Arnhem. Ook staat vast dat Sportcity daarvan op de hoogte was.
4.3.
[gedaagde partij] doet een beroep op artikel 6 lid 3 van de algemene voorwaarden waarin staat dat tussentijdse opzegging door de consument ([gedaagde partij]) mogelijk is indien de consument een ander woonadres krijgt en het - als gevolg van de toegenomen reistijd - voor de consument niet meer mogelijk is om onder redelijke voorwaarden gebruik te maken van de fitnessactiviteiten. De kantonrechter begrijpt dit beroep aldus dat [gedaagde partij] aanvoert dat hij vanwege zijn verhuizing naar Arnhem - waar geen Sportcity sportschool is - de overeenkomst heeft opgezegd.
4.4.
Dit verweer slaagt. Weliswaar zit er bij de stukken geen brief of email van [gedaagde partij] waarin hij de overeenkomst opzegt terwijl een dergelijke schriftelijke opzegging volgens de algemene voorwaarden in beginsel vereist is, maar bij de stukken zit wel een schriftelijke telefoonnotie van 19 september 2014 waaruit blijkt dat [gedaagde partij] heeft gezegd dat hij niet langer gebruik kan maken van de sportfaciliteiten van Sportcity (omdat dat vanwege zijn verhuizing naar Arnhem niet meer mogelijk is) en (daarom) een betalingsregeling wil treffen voor de tot dat moment verschuldigde contributie. Sportcity had dit verzoek om een regeling te treffen gevoegd bij de bij haar (gemachtigde) bekende verhuizing van [gedaagde partij] naar Arnhem en gevoegd bij het gegeven dat er in Arnhem geen Sportcity sportschool is redelijkerwijs als een opzegging aan moeten merken. Gelet op de in artikel 6 lid 3 van de algemene voorwaarden vastgelegde opzegtermijn van één maand tegen het einde van de maand, is de overeenkomst dan op 31 oktober 2014 geëindigd.
4.5.
Sportcity stelt dat zij dan gelet op artikel 6 lid 5 van de algemene voorwaarden gerechtigd is om de bijdrage over de verstreken abonnementsperiode te herberekenen op basis van de daadwerkelijk afgenomen periode en de daarbij behorende aantoonbare (hogere) abonnementsbijdrage en/of inschrijfgeld. [gedaagde partij] heeft hiertegen geen verweer gevoerd, zodat de kantonrechter Sportcity daarin volgt.
4.6.
[gedaagde partij] heeft nog aangevoerd dat hij van meet af aan bereid is geweest om een redelijk deel van zijn contractuele verplichtingen te betalen. Dat het (in zijn woorden) zo uit de hand is gelopen, wijt hij in de eerste plaats aan de onduidelijke informatievoorziening van de zijde van Sportcity. Door een medewerker van Sportcity is in eerste instantie gezegd dat hij zijn abonnement mee kon nemen van Amsterdam naar Arnhem. Daar bleek echter geen vestiging van Sportcity te zijn. Als dit direct duidelijk was gemaakt, had [gedaagde partij] naar eigen zeggen (eerder) op de contractueel overeengekomen wijze opgezegd.
Sportcity heeft betwist dat er een dergelijke mededeling is gedaan. Tegenover die betwisting heeft [gedaagde partij] zijn stelling vervolgens onvoldoende nader toegelicht, zodat de kantonrechter hierin geen reden ziet om een eerdere opzegdatum aan te nemen dan 19 september 2014. Bovendien is [gedaagde partij] nooit daadwerkelijk tot betaling van enig bedrag overgegaan.
4.7.
Voor zover [gedaagde partij] met een beroep op persoonlijke omstandigheden heeft willen rechtvaardigen dat hij de overeenkomst rechtsgeldig niet (eerder) heeft opgezegd dan op
19 september 2014 of dat hij niet gehouden zou zijn voornoemde openstaande contributie te voldoen, volgt de kantonrechter hem daar niet in. [gedaagde partij] heeft niet toegelicht dat en waarom deze omstandigheden zodanig ernstig waren dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat hij voornoemde contributie alsnog aan Sportcity moet voldoen.
4.8.
Slotsom is dat [gedaagde partij] over de periode vanaf 3 april 2014 tot en met 31 oktober 2014 nog aan achterstallige contributie verschuldigd is aan Sportcity:
€ 262,50 (7,5 * € 35,-) aan contributie
€ 56,25 (7,5 * € 7,50) aan verhoging contributie
€25,- aan inschrijfgeld
totaal: € 343,75. De daarover met ingang van 20 november 2014 gevorderde wettelijke rente daarover zal als inhoudelijk niet weersproken worden toegewezen.
4.9.
Sportcity maakt ten slotte aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Sportcity heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij buitengerechtelijke incassowerkzaamheden heeft verricht en heeft laten verrichten die een vergoeding daarvoor rechtvaardigen. In overeenstemming met de redelijke en gebruikelijke tarieven zal op grond van de toegewezen hoofdsom een bedrag van € 51,56 worden toegewezen.
4.10.
[gedaagde partij] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde partij] om aan Sportcity te betalen een bedrag van € 343,75, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van 20 november 2014 tot aan de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde partij] om aan Sportcity te betalen een bedrag van € 51,56 aan buitengerechtelijke kosten,
5.3.
veroordeelt [gedaagde partij] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van Sportcity begroot op € 79,15 aan dagvaardingskosten, € 115,- aan griffierecht en € 120,00 aan salaris voor de gemachtigde,
5.4.
verklaart deze veroordeling(en) uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. R. Raat en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2015.