ECLI:NL:RBGEL:2015:2438

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 maart 2015
Publicatiedatum
13 april 2015
Zaaknummer
266068
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.M.Th. Quaadvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijswaardering en afwijzing van buitengerechtelijke incassokosten in een geschil over overnamesom

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een geschil tussen een eiseres en een gedaagde B.V. over de hoogte van de overnamesom van de wintercollectie 2013/2014 en de CKS zomercollectie. De rechtbank heeft op 25 maart 2015 vonnis gewezen na een eerdere uitspraak op 3 december 2014, waarin de gedaagde was opgedragen om een herberekening van de overnamesom te maken. De eiseres betwistte de berekening van de gedaagde en stelde dat de overnamesom op een hoger bedrag moest worden vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde de inkoopfacturen als uitgangspunt moest nemen en dat de eiseres niet mocht terugrekenen aan de hand van verkoopprijzen. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de overnamesom voor de aanwezige voorraad op € 9.485,13 gesteld moest worden, waarvan de gedaagde al een deel had betaald. De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van het resterende bedrag van € 3.370,63, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast zijn de kosten van de procedure aan de zijde van de eiseres begroot op € 1.921,80, terwijl de vorderingen in reconventie zijn afgewezen. De rechtbank heeft de gedaagde ook veroordeeld in de kosten van de reconventie, begroot op € 480,00.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/266068 / HA ZA 14-333 892/397
Vonnis van 25 maart 2015
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. B.J. Stuiver te Tiel,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te Meteren,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. S. Vermeulen te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 3 december 2014
- het B3 formulier met bijlage van [gedaagde]
- de antwoordakte tevens akte overlegging producties van [eiseres].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie en in reconventie

2.1.
Ingevolge het vonnis van 3 december 2014 is [gedaagde] in de gelegenheid gesteld om met inachtneming van hetgeen in dat vonnis is overwogen aan de hand van haar telling van de wintercollectie 2013/2014 een herberekening te maken. Zij dient daarbij de inkoopfacturen te hanteren zonder verrekening van enige korting, zo is in dat vonnis overwogen.
2.2.
[gedaagde] heeft ter rolle van 17 december 2014 een tabel van acht pagina’s in het geding gebracht zonder enige nadere toelichting. Op de eerste vier bladzijden van de tabel staan vermeld “facturen, excl” waarbij namen van kledingmerken staan vermeld, “bedrag excl.” waarbij factuurbedragen staan vermeld en “korting ivm automatische incasso”, waarbij steeds is aangegeven dat die korting nul is. Dit laatste is in overeenstemming met het vonnis van 3 december 2014 waarin is overwogen dat partijen niet zijn overeengekomen dat de kortingspercentages in verband met betaling per automatische incasso aan [gedaagde] zullen worden doorberekend, zodat de prijzen op de inkoopfacturen het uitgangspunt zijn.
Begrijpt de rechtbank de tabel goed, dan vormen de kolommen in de tabel op de pagina’s vijf en verder het vervolg op de kolommen in de tabel op de eerste vier pagina’s. De rechtbank zal daar in de verdere beoordeling van de zaak vanuit gaan. De bladzijden vijf en verder zullen worden aangeduid als het tweede deel van de tabel.
2.3.
Het tweede deel van de tabel die bij de akte van 17 december 2014 is overgelegd bestaat uit een opsomming van de factuurbedragen exclusief btw en een telling van de artikelen per overname datum 20 december 2013. De factuurbedragen die daarin staan vermeld komen overeen met die in het ter zitting overgelegde overzicht.
Het ter zitting overgelegde overzicht kent net als de tabel de rubriek “telling artikelen per datum overname 30-12-13”. De prijs per artikel is in de tabel hoger dan in het ter zitting overgelegde overzicht voor zover het betreft de artikelen waarbij korting is gegeven in verband met automatische incasso. Dit hogere bedrag in de tabel is te verklaren door het feit dat bij de berekening van de inkoopprijs geen rekening (meer) is gehouden met de korting wegens automatische incasso. De optelsom van de in de tabel vermelde facturen is € 55.025,62 en de optelsom van de artikelen die per datum overname in de winkel aanwezig waren is € 8.028,39. Het bij dit laatste bedrag opgetelde bedrag van € 1.456,74 heeft betrekking op de CKS zomercollectie. Het totaalbedrag van de in de tabel vermelde, per overnamedatum in de winkel aanwezige artikelen is € 9.485,13. De rechtbank begrijpt hieruit dat [gedaagde] zich op het standpunt stelt dat de overnamesom voor de aanwezige voorraad wintercollectie 2013/2014 en de CKS zomercollectie op dat bedrag gesteld moet worden.
2.4.
[eiseres] heeft in haar antwoordakte betoogd dat de berekening door [gedaagde], naar de rechtbank aanneemt bedoelt zij daarmee het bedrag van € 9.485,13 dat in het tweede deel van de tabel als totaalbedrag staat vermeld, aantoonbaar onjuist is. Zij baseert dit op een door [gedaagde] op 14 januari 2014, dus kort na de overname van de winkel, aan haar toegestuurd overzicht. [eiseres] heeft dit overzicht bij haar antwoordakte in het geding gebracht. De daarin genoemde totaalbedragen voor de verschillende soorten artikelen (meiden, jongens, baby’s, riemen, los nieuwe cks enzovoorts) corresponderen met de bedragen genoemd in het als productie 3 bij de conclusie van antwoord in conventie en eis in reconventie in het geding gebrachte overzicht.
[eiseres] stelt op basis van het door haar bij antwoordakte in het geding gebrachte overzicht dat de overnamesom voor de nog in de winkel aanwezig wintercollectie 2013/2014 en de CKS zomercollectie in totaal op een bedrag van € 14.708,50 begroot moet worden.
Uit productie 3 bij de conclusie van antwoord begrijpt de rechtbank dat het daarin genoemde totaalbedrag van € 31.3241,25 betrekking heeft op de verkoopprijzen van de nog in de winkel aanwezige wintercollectie 2013/14 en zomercollectie CKS. Het totaalbedrag van € 31.3241,25 dat staat vermeld in het bij antwoordakte in het geding gebrachte overzicht ziet dus op de verkoopprijs van de op 30 december 2013 nog aanwezige artikelen. Uit dat overzicht blijkt dat [eiseres] op die verkoopprijs een bedrag van € 3.097,95 in mindering heeft gebracht. Dat bedrag correspondeert met het totaalbedrag van de rubriek “nieuw cks”. Het resterende verkoopbedrag van € 28.226,25 heeft [eiseres] gedeeld met de factor 2,13. Dat resulteert in het bedrag van € 13.251,76. Bij dat bedrag heeft [eiseres] een bedrag van € 1.456,74 (de waarde van de bij de overname nog aanwezige artikelen van de CKS zomercollectie) opgeteld, zodat het totaal € 14.708,50 is. [eiseres] heeft betoogd dat dit de haar toekomende overnamesom is voor de betreffende collecties.
2.5.
[eiseres] heeft met deze berekening aan de hand van het door [gedaagde] op 14 januari 2014 aan haar verstrekte overzicht echter miskent dat in het vonnis van 3 december 2014 is geoordeeld dat in de overeenkomst geen steun te vinden is voor het standpunt van [eiseres] dat zij de verkoopprijzen (bedoeld is de inkoopprijzen) mocht terugrekenen, rekening houdende met een marge van 2,4. Waar al overwogen is dat er geen enkel aanknopingspunt is de overeenkomst aldus uit te leggen dat [eiseres] met een factor 2,4 de inkoopprijzen aan de hand van de verkoopprijzen mocht terugrekenen, mag zij ook de inkooprijzen niet terugrekenen aan de hand van een factor 2,13 zoals zij bij antwoordakte heeft gedaan. De stelling van [eiseres] dat aan de hand van de eigen opstelling van [gedaagde] de overnamesom op een bedrag van € 14.708,50 berekend kan worden wordt dan ook verworpen, nu [eiseres] bij de berekening van dat bedrag van een onjuist standpunt is uitgegaan.
2.6.
In het vonnis van 3 december 2014 is geoordeeld dat de prijzen op de inkoopfacturen tot uitgangspunt worden genomen. Vast staat dat [eiseres] op of omstreeks 29 september 2014 de inkoopfacturen aan [gedaagde] heeft verstrekt. [gedaagde] heeft aan de hand van die inkoopfacturen het ter zitting van 9 oktober 2014 overgelegde overzicht vervaardigd.
[eiseres] heeft ter zitting en ook in haar antwoordakte de in dat overzicht vermelde (bruto)inkoopbedragen die ook staan vermeld in de op 17 december 2014 in het geding gebrachte tabel, niet weersproken. Evenmin heeft zij de juistheid van de in het tweede gedeelte van de tabel vermelde bedragen in de rubriek “telling artikelen per overname 30-12-13” betwist. Dat brengt met zich dat de overnamesom voor de op 30 december 2013 nog in de winkel aanwezige artikelen van de wintercollectie 2013/2014 en de CKS zomercollectie gesteld kan worden op een bedrag van € 9.485,13. Daarvan heeft [gedaagde] op 7 oktober 2014 een bedrag van € 6.114,50 betaald, zodat nog resteert te betalen door [gedaagde] aan [eiseres] een bedrag van € 3.370,63. In conventie zal de hoofdvordering van [eiseres] voor dat bedrag worden toegewezen.
2.7.
[gedaagde] heeft betwist dat in opdracht van [eiseres] zodanige buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht dat vergoeding daarvan gerechtvaardigd is. [eiseres] heeft naar aanleiding van die betwisting verwezen naar onder meer
“tijdrovend uitzoekwerk in de zin van het relateren van de reeks feiten rond de onderhandelingen en de recherches naar de gewone gang van zaken in de kledingbranche”.
Deze werkzaamheden behoren echter eerder thuis in de fase van instructie van de zaak dan in de eerdere fase van buitengerechtelijke incassopogingen. Nu [eiseres] overigens niet gespecificeerd heeft aangegeven waaruit de door haar gestelde buitengerechtelijke incassowerkzaamheden hebben bestaan, zal dit onderdeel van de vordering worden afgewezen.
2.8.
Tegen toewijzing van de wettelijke rente heeft [gedaagde] verweer gevoerd en betoogd dat [eiseres] degene is geweest die de afwikkeling van de zaak heeft vertraagd.
Zij kan daar in zoverre in gevolgd worden dat [eiseres] eerst omstreeks 29 september 2014 de inkoopfacturen aan [gedaagde] heeft verstrekt, hetgeen zij op grond van de overeenkomst al eind december 2013/begin januari 2014 had moeten doen. [gedaagde] kon dan ook pas na 29 september 2014 de hoogte van de overnamesom vaststellen. Het resultaat daarvan heeft zij ter zitting van 9 oktober 2014 overgelegd in de vorm van het hiervoor besproken overzicht. [gedaagde] heeft op 7 oktober 2014 de toen door haar berekende overnamesom van € 6.114,50 aan [eiseres] overgemaakt. De rechtbank ziet hierin aanleiding [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over het nog resterende bedrag van € 3.370,63 vanaf 7 oktober 2014 tot de dag der algehele voldoening.
2.9.
[gedaagde] zal als de in conventie in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten. Daarbij zal bij de bepaling van het salaris advocaat worden uitgegaan van het tarief behorend bij het toegewezen bedrag en niet het tarief behorend bij het gevorderde bedrag. De proceskosten worden aldus tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op:
explootkosten € 93,80
griffierecht 868,--
salaris advocaat
960,--(2,5 punten x factor 1 x tarief € 384,--)
totaal € 1.921,80
2.10.
Nu de overnamesom gesteld moet worden op het bedrag van € 9.485,13 en niet op € 5.839,18 minus € 900,--, zoals [gedaagde] heeft gevorderd, zal de vordering in reconventie worden afgewezen.
2.11.
[gedaagde] zal als de in reconventie in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] gevallen en begroot op € 480,-- (2,5 punten x factor 0,5 x tarief € 384,--).

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 3.370,63, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 7 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op € 1.921,80;
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
3.5.
wijst de vorderingen af;
3.6.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op € 480,--;
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M.Th. Quaadvliet en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2015.
ap/fq