In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 31 maart 2015 uitspraak gedaan in een verzoek van een vrouw om een machtiging te verkrijgen om een gemeenschappelijk goed, in dit geval een woning, te gelde te maken. De vrouw, die in financiële problemen verkeert, verzocht de rechtbank om haar de bevoegdheid te geven om de woning aan [adres woning 1] te verkopen, zodat zij de opbrengst kon gebruiken in het kader van een wettelijke schuldsaneringsregeling. De man, haar ex-echtgenoot, verzet zich tegen dit verzoek en stelt dat hij in staat is om de hypotheeklasten van de woning te voldoen en dat er geen dringende noodzaak is voor verkoop.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk van partijen is ontbonden en dat er afspraken zijn gemaakt over de verdeling van de gemeenschap. De vrouw heeft de woning aan [adres woning 1] in 2012 verlaten en de man woont daar met zijn kinderen. De rechtbank overweegt dat de vrouw onvoldoende gewichtige redenen heeft aangevoerd om de verkoop van de woning te rechtvaardigen. De man heeft zijn financiële verplichtingen nagekomen en er is geen bewijs dat hij in de toekomst niet in staat zal zijn om deze te blijven voldoen.
De rechtbank concludeert dat het belang van de vrouw om de woning te verkopen niet opweegt tegen het belang van de man om in de woning te blijven wonen en niet met een restschuld te worden geconfronteerd. De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw af, waarbij zij benadrukt dat de gevolgen van eerdere keuzes van partijen niet eenzijdig op de man kunnen worden afgewenteld. De beslissing is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.