In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 25 maart 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Koninklijke Bibliotheek en [eiser], die als middellijk bestuurder van VCM aansprakelijk werd gesteld voor schade die de Koninklijke Bibliotheek zou hebben geleden. De rechtbank oordeelde dat [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld door als bestuurder van VCM nieuwe verbintenissen aan te gaan terwijl hij wist of behoorde te begrijpen dat VCM deze niet kon nakomen, gezien de financiële situatie van de vennootschap en de aanstaande faillissementsaanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser] op de hoogte was van de faillissementsaanvraag en dat hij had moeten begrijpen dat VCM niet in staat zou zijn om aan haar verplichtingen te voldoen. De Koninklijke Bibliotheek vorderde een schadevergoeding van € 78.475,23, maar de rechtbank heeft uiteindelijk [eiser] veroordeeld tot betaling van € 57.724,26, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook de proceskosten aan de zijde van de Koninklijke Bibliotheek toegewezen. Dit vonnis is een belangrijke uitspraak met betrekking tot de aansprakelijkheid van bestuurders in faillissementssituaties, waarbij de Beklamel-norm wordt toegepast, die vereist dat bestuurders zich bewust zijn van de financiële situatie van hun vennootschap en de gevolgen van hun handelen voor schuldeisers.