ECLI:NL:RBGEL:2015:2551

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 april 2015
Publicatiedatum
15 april 2015
Zaaknummer
3901612
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhuur woonwagenstandplaats door Gemeente Lingewaal aan eisende partij

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op 13 april 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eisende partij en de Gemeente Lingewaal. De eisende partij, die op het woonwagencentrum woont, vorderde de Gemeente te gelasten een standplaats voor een woonwagen aan hem toe te wijzen. De Gemeente had eerder besloten om de verhuur van de standplaats te staken na een brand en de ontdekking van een hennepkwekerij op het perceel. De kantonrechter oordeelde dat de Gemeente als privaatrechtelijke eigenaar bevoegd is om de verhuur van de standplaats te beëindigen. De eisende partij stelde dat de Gemeente een uitsterfbeleid voerde, wat in strijd zou zijn met de wet. De Gemeente betwistte dit en voerde aan dat er geen nieuwe standplaatsen zouden worden gecreëerd. De kantonrechter concludeerde dat de Gemeente niet onrechtmatig handelde door de verhuur te staken en wees de vorderingen van de eisende partij af. Tevens werd de eisende partij in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 3901612 \ VV EXPL 15-54 \ 499 \ 475
uitspraak van
vonnis in kort geding
in de zaak van
[eisende partij]
wonende te [woonplaats]
eisende partij
gemachtigde mr. S.J.M. Jaasma
toevoegingsnummer [nummer]
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Gemeente Lingewaal
zetelend te Asperen
gedaagde partij
gemachtigde mr. R.A.M. Saedt
Partijen worden hierna [eisende partij] en de Gemeente genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 20 maart 2015 met producties;
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 30 maart 2015 mede inhoudende de pleitnotitie van de gemachtigde van de Gemeente.

2.De feiten

2.1.
[eisende partij] woont op het woonwagencentrum aan [adres] te [woonplaats], [gemeente]. Oorspronkelijk bestond dit woonwagencentrum uit drie woonwagenstandplaatsen; inmiddels zijn het er nog twee.
2.2.
De Gemeente is eigenaar en tevens verhuurder van de woonwagenstandplaatsen. Het beheer is in handen van een woningcorporatie.
2.3.
Op 10 december 2014 is in de woonwagen die stond op de standplaats aan [adres] brand uitgebroken als gevolg van een hennepkwekerij/hennepdrogerij. Ook werd stroom op illegale wijze verkregen, waarbij de stroominstallatie op zeer onprofessionele wijze was aangelegd. Dit heeft voor een brandgevaarlijke situatie gezorgd en dit gevaar heeft zich ook verwezenlijkt. De laatste huurders van de standplaats aan [adres] hebben ingestemd met een beëindiging van de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden. Daarbij zijn zij met de Gemeente overeengekomen dat de woonwagen, die in hun eigendom was, zou worden verwijderd, wat ook is gebeurd op 27 februari 2015.
2.4.
Op 12 januari 2015 heeft [eisende partij] een (handgeschreven) brief bij de Gemeente ingediend, waarin onder meer is vermeld:

Op advies van mijn advocaat moet ik mijn eigen in laten schrijven voor de standplaats [adres] op het woonwagenkamp in [woonplaats] omdat de wet verandert is en uitsterfbelijt niet meer mag, daarom vraag ik u om de standplaats aan mij toe te kennen.’
2.5.
Bij brief van 11 februari 2015 heeft de Gemeente aan [eisende partij] onder meer bericht:
‘Uw brief waarin u verzoekt om een huurovereenkomst voor de woonwagenstandplaats aan [adres] te [woonplaats] hebben wij op 12 januari jl ontvangen.
Zoals u wellicht weet is de huurovereenkomst die bestond met de bewoners van deze woonwagenstandplaats met wederzijds goedvinden beëindigd. Reden voor deze beëindiging is een aangetroffen hennepkwekerij. In deze hennepkwekerij is brand uitgebroken, waardoor een gedeelte van de geplaatste woonwagen is afgebrand. Het is zeker niet de eerste keer dat op de woonwagenstandplaatsen aan[adres] sprake is geweest van handelingen in strijd met de Opiumwet.
Het handelen in strijd met de Opiumwet neemt de gemeente zeer hoog op, mede gezien het feit dat hennepkwekerijen een zeer (brand)gevaarlijke situatie in het leven roepen. Voor de gemeente is de recente brand en de illegale hennepkwekerij reden geweest om te besluiten dat zij niet meer wenst over te gaan tot verhuur van de woonwagenstandplaats aan [adres] te [woonplaats].
Wij kunnen derhalve niet aan uw verzoek voldoen om in aanmerking te komen voor een huurovereenkomst voor deze standplaats. Wij wijzen u erop dat u zich bij een woningcorporatie kunt inschrijven om in aanmerking te komen voor woonruimte.’
2.6.
Bij brief van 20 februari 2015 aan de Gemeente heeft de gemachtigde van [eisende partij] bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Gemeente van 11 februari 2015 om geen huisvestingsvergunning te verlenen voor de woonwagenstandplaats aan [adres] te [woonplaats].

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eisende partij] vordert, in kort geding, primair, de Gemeente te gelasten de standplaats op[adres] [de kantonrechter verstaat [adres]] aan hem toe te wijzen en in huur aan te bieden tegen de gangbare huurprijs. Subsidiair vordert [eisende partij] de Gemeente te verbieden de standplaats op [adres] [de kantonrechter verstaat [adres]] te ontmantelen en de aldaar geplaatste woonwagen te verwijderen, een en ander in afwachting van zijn bezwaarschriftprocedure inzake het verkrijgen van een huisvestingsvergunning. Voorts vordert [eisende partij] de veroordeling van de Gemeente in de proceskosten.
3.2.
[eisende partij] legt het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag. [eisende partij] is een echte woonwagenbewoner; hij is geboren en getogen in een woonwagen. Zijn familie woont al vele generaties in een woonwagen. Zijn familie woont al jaren op het woonwagencentrum aan de [adres] te [woonplaats], [gemeente]. [eisende partij] woont thans bij zijn vader op woonwagenstandplaats aan de [adres]. De woonwagenstandplaats aan [adres] komt vrij en [eisende partij] wil deze standplaats huren. De Gemeente weigert echter deze standplaats aan [eisende partij] te verhuren. Volgens [eisende partij] voert de Gemeente een zogenaamd uitsterfbeleid ten aanzien van het woonwagencentrum. Een uitsterfbeleid is in strijd met de wet. Bovendien heeft [eisende partij] een beroep gedaan op de Huisvestingsverordening van de [gemeente]. Volgens de toewijzingsregels van die verordening is [eisende partij] de eerste kandidaat voor een lege standplaats. De Gemeente handelt onrechtmatig jegens [eisende partij] door hem de toewijzing van de woonwagenstandplaats te ontzeggen. Tevens handelt de Gemeente onrechtmatig door te weigeren met [eisende partij] een huurovereenkomst aan te gaan. Omdat de Gemeente heeft aangegeven dat zij de standplaats op korte termijn wil ontruimen en ontmantelen, heeft [eisende partij] een spoedeisend belang bij zijn vordering.
3.3.
De Gemeente voert gemotiveerd verweer, waarop hierna, voor zover relevant, zal worden ingegaan.

4.De beoordeling

Bevoegdheid
4.1.
De kantonrechter is van oordeel dat hij bevoegd is om op de vorderingen van [eisende partij] te beslissen omdat deze betrekking hebben op een – volgens [eisende partij] met hem te sluiten – huurovereenkomst (art. 93 onder c Rv).
Spoedeisend belang
4.2.
De Gemeente betwist dat [eisende partij] een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering en dat, anders gezegd, geen sprake is van een spoedeisende zaak in de zin van art. 254 Rv. De kantonrechter is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat sprake is van een spoedeisende zaak in voornoemde zin. Weliswaar is niet gebleken dat [eisende partij] op korte termijn de woonwagen van zijn ouders moet verlaten, maar wel is duidelijk dat de Gemeente doende is de voorzieningen op de standplaats aan [adres] te verwijderen. Onweersproken is immers dat een aannemer in opdracht van de Gemeente de standplaats heeft bezocht teneinde de daartoe verrichte werkzaamheden te inventariseren.
4.3.
In deze procedure moet worden beoordeeld of de vordering in een eventuele bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat toewijzing gerechtvaardigd is. Gelet op het voorlopige karakter van de kort gedingprocedure past geen uitgebreid onderzoek naar de feiten en is er geen plaats voor nadere bewijsvoering. Er is in dit geval geen reden om van deze regel af te wijken. De kantonrechter baseert de beslissing daarom op feiten die erkend of onweersproken zijn of die voorshands aannemelijk zijn geworden.
4.4.
Het gaat in deze zaak in de kern genomen om de vraag of de Gemeente gehouden is de standplaats voor een woonwagen aan [adres] te [woonplaats] aan [eisende partij] te verhuren. De Gemeente heeft betoogd dat zij daartoe niet verplicht is omdat zij, als privaatrechtelijke eigenaar van de standplaats, heeft besloten en kunnen besluiten om deze niet meer te verhuren en de bestemming van deze standplaats te wijzigen. De Gemeente heeft dit besloten, zo stelt zij, omdat zij na een brand en de vestiging van een illegale hennepkwekerij op het desbetreffende perceel ([adres]), de standplaats niet meer zal verhuren. Daarbij is betrokken dat op de [adres] op 25 maart 2014 en enkele jaren daarvoor, tot tweemaal toe dus, een hennepkwekerij is ontdekt met alle gevaren voor de omgeving (woonwijk) en kosten voor de Gemeente van dien. De huuropbrengst van de standplaats weegt, volgens de Gemeente, niet op tegen de inspanningen die de Gemeente keer op keer op de woonwagenlocatie moet (laten) verrichten. Bij de herziening van het bestemmingsplan van de woonwagenlocatie zal de standplaats komen te vervallen en zal de bestemming vermoedelijk worden gewijzigd in ‘twee-onder-een-kapwoningen’. Dit besluit staat los van de persoon van [eisende partij]. Tevens staat vast dat binnen de Gemeente geen nieuwe standplaats voor een woonwagen zal worden gecreëerd.
4.5.
De kantonrechter is van oordeel dat de Gemeente als privaatrechtelijke eigenaar bevoegd is om de verhuur van bedoelde standplaats te staken (zie Hoge Raad, 7 mei 2004, NJ 2005, 23). Vooralsnog is niet aannemelijk dat de Gemeente met haar besluit verboden onderscheid maakt op grond van ras (art. 1 Grw of art. 7a lid 1 AWGB) dan wel in strijd handelt met algemene beginselen van behoorlijk bestuur door [eisende partij] niet in aanmerking te laten komen voor de standplaats aan [adres]. Het is weliswaar zo dat de Gemeente niet elders een nieuwe woonwagenstandplaats creëert zodat het aantal standplaatsen in haar Gemeente met één en uiteindelijk met twee plaatsen krimpt, maar het staat vast dat binnen de Gemeente drie andere zogeheten woonwagencentra zijn en dat ter zake deze woonwagenstandplaatsen geen soortgelijke besluiten zijn genomen. Voorts is niet gesteld of gebleken dat [eisende partij] niet in aanmerking kan komen voor een woonwagenstandplaats op één van de drie andere woonwagencentra in de Gemeente. De vorderingen worden daarom, nog daargelaten dat een bevel tot het sluiten van een huurovereenkomst (primaire vordering) zich minder goed leent voor toewijzing in kort geding, afgewezen.
4.6.
De kantonrechter overweegt ten overvloede dat [eisende partij] onvoldoende spoedeisend belang heeft bij een voorziening met een conserverend karakter, zoals subsidiair gevorderd. Niet is gesteld of gebleken dat de thans te verwijderen voorzieningen niet op eenvoudige wijze weer zijn aan te brengen. Indien op enig moment zou blijken dat de Gemeente [adres] wel aan [eisende partij] dient te verhuren, kan – anders gezegd – de Gemeente op korte termijn de voorzieningen weer (doen) aanbrengen. De kantonrechter merkt tot slot nog het volgende op. [eisende partij] heeft de subsidiaire vordering – met bedoeld conserverend karakter – gekoppeld aan de uitkomst van de bezwaarprocedure ter verkrijging van een huisvestingsvergunning. Een dergelijke vergunning geeft echter, zo heeft de Hoge raad uitdrukkelijk overwogen in zijn voornoemde arrest van 7 mei 2004, geen recht op een huurovereenkomst met, in dit geval, de Gemeente zelf.
4.7.
[eisende partij] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen.

5.De beslissing

De kantonrechter
rechtdoende als voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van de Gemeente begroot op € 600,00 aan salaris voor de gemachtigde;
5.3.
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. B.J. Engberts en in het openbaar uitgesproken op