ECLI:NL:RBGEL:2015:2789

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 april 2015
Publicatiedatum
24 april 2015
Zaaknummer
05/760326-13
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor vernielingen, diefstal en bedreiging van politieagenten

Op 24 april 2015 heeft de Militaire Kamer van de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een 34-jarige man, die werd beschuldigd van verschillende strafbare feiten, waaronder vernielingen, diefstal en bedreiging van politieagenten. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken en een werkstraf van 60 uur. De rechtbank sprak de man vrij van de zware mishandeling van zijn ex-vriendin en van verzet bij aanhouding. De zaak kwam aan het licht na een incident op 30 juli 2013, waarbij de verdachte de ex-vriendin zou hebben geduwd, wat resulteerde in een gecompliceerde breuk van haar hielbeen. De verdachte heeft ook een geldbedrag van € 200,- uit haar portemonnee gestolen terwijl zij gewond op de grond lag. Daarnaast bedreigde hij op 17 maart 2014 twee politieagenten tijdens hun poging om hem aan te houden. De rechtbank oordeelde dat de bedreigingen voldoende bewijs opleverden voor de veroordeling, maar dat er onvoldoende bewijs was voor de zware mishandeling. De verdachte moet ook een schadevergoeding van € 50,- betalen aan een van de agenten voor de bedreiging.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/760326-13
Datum uitspraak : 24 april 2015
Tegenspraak
vonnis van de militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [adres],
[woonplaats]
raadsman : mr. L. Bien, advocaat te Maastricht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen
van 12 januari 2015 en 13 april 2015.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van de vordering wijziging tenlastelegging ter zitting van
12 januari 2015, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 30 juli 2013 te Brunssum aan een persoon genaamd [slachtoffer 1],
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (gecompliceerde breuk van het rechter
hielbeen), heeft toegebracht, door deze opzettelijk met kracht en/of met gestrekte armen van een trap te duwen, te trappen of te schoppen waardoor die [slachtoffer 1] ten val is gekomen;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 30 juli 2013 te Brunssum ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] met kracht en/of met gestrekte armen van een trap heeft geduwd, getrapt of geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 subsidiair niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 30 juli 2013 te Brunssum opzettelijk mishandelend een
persoon (te weten [slachtoffer 1]), met kracht en/of met gestrekte armen van een trap
heeft geduwd, getrapt of geschopt ten gevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (een
gecompliceerde breuk van het rechter hielbeen), althans enig lichamelijk
letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
2.
hij op één of meerdere tijdstippen op of omstreeks 30 juli 2013 te Brunssum
(telkens) opzettelijk en wederrechtelijk een bankpas en/of een rijbewijs en/of
een auto (Ford Focus), in elk geval (telkens) enig goed, (telkens) geheel of
ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte, (telkens) heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar
gemaakt.
3.
hij op of omstreeks 30 juli 2013 te Brunssum met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van 200 euro, in
elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte.
4.
hij op of omstreeks 17 maart 2014 te Schinveld, gemeente Onderbanken, [slachtoffer 2] (politieambtenaar) en/of [slachtoffer 3] (politieambtenaar) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers
heeft/is verdachte opzettelijk dreigend
- aan die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] de woorden toegevoegd: "Ik sla
jullie in elkaar" en/of
"Ik klap jullie dalijk allebei om hier op de oprit" en/of
"Ik sla jullie dalijk allebei om" en/of
"Ik trap jullie dalijk onder de zak" en/of
"Ik sla hem kapot en ik sla jou kapot" en/of
- met gebalde vuisten en/of met versnelde pas op die [slachtoffer 2]
toegelopen, althans woorden en/of handelingen van gelijke dreigende aard of strekking.
5.
hij op of omstreeks 17 maart 2014 te Schinveld, gemeente Onderbanken, toen de aldaar dienstdoende [slachtoffer 2] (politieambtenaar) verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 285 Wetboek van Strafrecht, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had aangehouden en vastgegrepen, althans vast had teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten het politiebureau te Heerlen, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner bediening, door opzettelijk gewelddadig te bewegen in een richting die tegengesteld was aan die richting waarin voornoemde opsporingsambtenaar hem trachtte te bewegen, ten gevolge waarvan deze opsporingsambtenaar enig lichamelijk letsel (bandletsel aan de linker duim) bekwam.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Ten aanzien van feit 1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gepleit voor vrijspraak van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde feit. Het ontbreekt aan wettig bewijs dat verdachte aangeefster van de trap geduwd, getrapt of geschopt heeft.
Beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer oordeelt dat niet buiten redelijke twijfel uit het bewijs volgt dat verdachte aangeefster een duw heeft gegeven, heeft getrapt of geschopt, waardoor zij van de trap is gevallen.
De verklaringen van aangeefster en [betrokkene] spreken tegen verdachte, doch uit het dossier volgt dat aangeefster wisselend over het voorval heeft verklaard. Daar waar zij later verklaart dat zij van de trap is geduwd, heeft zij in eerste instantie tegen de verbalisanten die daar ter plaatste kwamen desgevraagd verteld dat ze van de trap was gevallen en dat zij ook geen aangifte wilde doen. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat aangeefster aan haar die dag vertelde dat ze niet meer precies wist wat er gebeurd was. Aangeefster zei dat ze dacht dat ze gestruikeld was. Getuige [getuige 2] hoorde aangeefster tegen [betrokkene] zeggen: ‘Mama is niet geduwd, mama heeft een trap overgeslagen en is gevallen.’ De militaire kamer zou kunnen begrijpen dat aangeefster [betrokkene] gerust wilde stellen, echter ze is zo specifiek in haar bewoording dat dit, in combinatie met de voornoemde bevindingen van de politie en verklaring van [getuige 1], te veel twijfel doet ontstaan.
De verklaring van de destijds 6-jarige [betrokkene], die wel consequent en stellig is in zijn verklaring dat verdachte aangeefster zou hebben geduwd, is onvoldoende om tot een overtuigende bewezenverklaring te komen. Daarbij komt dat niet is uit te sluiten dat [betrokkene] aangeefster op enig moment heeft horen zeggen dat verdachte haar van de trap had geduwd, en dat hij dit zijn eigen conclusie heeft gemaakt. Immers, getuige [getuige 3] hoorde aangeefster ook zeggen, zo’n tien minuten nadat zij 112 had gebeld, dat verdachte haar van de trap had geduwd. [betrokkene] stond op dat moment nog in de hal bij de trap. De militaire kamer neemt hierbij tot slot nog in aanmerking dat [betrokkene] over het voorval is bevraagd in het studioverhoor doch dat dit verhoor ongeveer een maand na het voorval heeft plaatsgevonden.
De militaire kamer zal, gelet op het voren overwogene, verdachte vrijspreken van het hem onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde feit.
Ten aanzien van feit 2
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [naam] namens [slachtoffer 1], p. 67-68;
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1], p. 72, laatste alinea;
- de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 14 april 2015.
Ten aanzien van feit 3
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 30 juli 2013 heeft verdachte in Brunssum een geldbedrag groot € 200,-- weggenomen uit de portemonnee van [slachtoffer 1] (hierna: aangeefster). [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 3 tenlastegelegde feit gelet op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake was van het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening omdat het geld ook aan verdachte toebehoorde.
Beoordeling door de militaire kamer
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft verklaard dat het geld van haar was; zij had het van haar eigen rekening gepind. [3] Verdachte heeft het geld uit de portemonnee van [slachtoffer 1] weggenomen op het moment dat zij op de grond lag en vanwege letsel aan haar benen niet op kon staan. Verdachte heeft de tas van [slachtoffer 1] gepakt, heeft het geld en twee pasjes uit haar portemonnee weggenomen, de pasjes kapot geknepen en weggegooid [4] , maar het geld bij zich gehouden en [slachtoffer 1] weerloos op de grond laten liggen. Hij heeft het geld in zijn broekzak gestopt en heeft dit later ook uitgegeven. Het in deze omstandigheden wegpakken van geld uit de portemonnee van een ander is zo evident wederrechtelijk, zelfs als je - zoals verdachte volgens zijn stelling - meent een gerechtvaardigde claim op dat geld te hebben, dat uit die omstandigheden reeds volgt dat ook voor verdachte duidelijk moet zijn geweest dat dit wegpakken en toe-eigenen wederrechtelijk was. Daarmee is het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening hiermee gegeven. De militaire kamer acht derhalve de diefstal wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 4
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 17 maart 2014 gingen verbalisanten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] - naar aanleiding van een melding - naar de [adres] te Schinveld omdat er een conflict gaande was tussen verdachte en zijn vader. Toen ze op het genoemde adres aan kwamen, zat verdachte op de motorkap van een op de oprit geparkeerde auto. [5]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 4 tenlastegelegde feit gelet op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 4 tenlastegelegde feit vanwege het ontbreken van wettig bewijs. Immers, de aangiften van [slachtoffer 3] en van [slachtoffer 2] zijn woordelijk hetzelfde. Onder verwijzing naar een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2014:2858) acht de verdediging deze aangiften ongeloofwaardig.
Beoordeling door de militaire kamer
Uit het proces-verbaal van aanhouding, opgemaakt door verbalisant [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], volgt dat zij – toen zij op de oprit bij de woning stonden – hebben getracht met verdachte een gesprek te voeren. Verdachte heeft toen gezegd dat zij maar eens in het systeem moesten kijken en dat hij geen zin had om zomaar mee te gaan. Hij zei dat hij ze in elkaar zou slaan. De verbalisanten verklaren dat verdachte door zijn houding op hen een agressieve indruk maakte. Verdachte zei verder: ‘Ik klap jullie dalijk allebei om hier op de oprit’ en ‘Ik sla jullie dalijk allebei om’ en ‘Ik trap jullie dalijk onder de zak.’ Ook zei verdachte: ‘Ik sla hem kapot en ik sla jou kapot.’ Daarbij doelde verdachte op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]. Vervolgens kwam verdachte in versnelde pas en met gebalde vuist op [slachtoffer 2] aflopen. [6]
[slachtoffer 2] [7] en [slachtoffer 3] [8] hebben allebei aangifte gedaan van bedreiging. Deze aangiften zijn grotendeels hetzelfde verwoord als het proces-verbaal van aanhouding. Bij de Koninklijke Marechaussee heeft verdachte verklaard dat hij een woordenwisseling kreeg met de politieagenten en dat hij tegen de agenten heeft gezegd dat hij ze tegen de grond zou leggen. [9]
Niet is vereist dat de bedreiging in het concrete geval op de bedreigde een zodanige indruk heeft gemaakt dat er werkelijk vrees is opgewekt en de bedreigde zich in zijn vrijheid belemmerd achtte (HR 8 februari 1897, W 6926). Wel moet de bedreiging van dien aard zijn en onder zulke omstandigheden zijn gedaan dat deze in het algemeen een dergelijke vrees kan opwekken. De militaire kamer overweegt dat uit het proces-verbaal van aanhouding blijkt dat deze vrees onder genoemde omstandigheden objectief gerechtvaardigd was. Dat de beiden processen-verbaal van aangifte door de verbalisanten woordelijk hetzelfde zijn, doet aan het vorenstaande niet af. De militaire kamer acht dit feit derhalve wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 5
Met de officier van justitie en de verdediging is de militaire kamer van oordeel dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het onder 5 tenlastegelegde, omdat uit de stukken volgt dat het verzet is gepleegd voorafgaand aan de aanhouding, en niet – zoals ten laste is gelegd – na de aanhouding.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de militaire kamer is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
2.
hij op tijdstippen op 30 juli 2013 te Brunssum
telkens opzettelijk en wederrechtelijk een bankpas en een rijbewijs en
een auto (Ford Focus), toebehorende aan [slachtoffer 1], telkens heeft vernield en beschadigd.
3.
hij op 30 juli 2013 te Brunssum met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van 200 euro, toebehorende aan [slachtoffer 1].
4.
hij op 17 maart 2014 te Schinveld, gemeente Onderbanken, [slachtoffer 2] (politieambtenaar) en [slachtoffer 3] (politieambtenaar) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- aan die [slachtoffer 2] en
/ofdie [slachtoffer 3] de woorden toegevoegd:
"Ik sla jullie in elkaar" en
"Ik klap jullie dalijk allebei om hier op de oprit" en
"Ik sla jullie dalijk allebei om" en
"Ik trap jullie dalijk onder de zak" en
"Ik sla hem kapot en ik sla jou kapot" en
- met gebalde vuisten en
/ofmet versnelde pas op die [slachtoffer 2]
toegelopen
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 2:
‘opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of gedeeltelijk aan een ander toebehoort, vernielen en beschadigen, meermalen gepleegd’
Ten aanzien van feit 3:
‘diefstal’
Ten aanzien van feit 4:
‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd’

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 tot en met 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde reclasseringscontact met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om aan verdachte een werkstraf, geheel voorwaardelijk, op te leggen. De verdediging heeft voorts verzocht om geen bijzondere voorwaarden op te leggen.
Beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 9 maart 2015;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 10 november 2014;
- een Pro Justitia rapport van drs. [psycholoog], psycholoog, gedateerd 13 oktober 2014.
De militaire kamer heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke werkstraf en een geheel voorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden-. Verdachte heeft, terwijl aangeefster (zijn ex-vriendin) met fors letsel onderaan de trap op de grond lag, haar tas gepakt, daaruit € 200,-- weggenomen, en vervolgens haar rijbewijs en bankpas vernield. Nadat aangeefster met de ambulance was afgevoerd, heeft hij haar auto bekrast. Verder heeft verdachte twee agenten bedreigd. Vooral de gedragingen jegens zijn ex-vriendin zijn respectloze, ernstige feiten.
De militaire kamer neemt ten voordele van verdachte mee in haar overweging dat het oudere feiten betreffen. Echter, het contact tussen aangeefster en verdachte zal blijven bestaan gelet op het feit dat ze samen een zoon hebben. De militaire kamer ziet daarom en omdat verdachte, zoals uit zijn houding ter zitting bleek, nog vol wrok jegens aangeefster zit, reden om een voorwaardelijke vrijheidsstraf op te leggen. Dit moet verdachte er in de toekomst van weerhouden om dergelijke feiten opnieuw te plegen. De militaire kamer acht het niet opportuun om aan de voorwaardelijke straf bijzondere voorwaarden te verbinden, zoals door de reclassering is geadviseerd, gelet de hulp en steun die verdachte reeds op vrijwillige basis ontvangt.
De militaire kamer overweegt dat het onder 1 ten laste gelegde feit het meest ernstige verwijt aan het adres van verdachte betreft. Nu zij verdachte hiervan vrijspreekt, komt zij dan ook tot een aanzienlijk lagere strafoplegging dan door de officier van justitie is geëist.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 252,--.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] tot betaling van het bedrag van € 252,-- toe te wijzen, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 dagen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de vordering samenhangt met hetgeen aan verdachte onder 5 is tenlastegelegd en waarvan hij dient te worden vrijgesproken. Voorts vraagt de verdediging zich af of de gevolgen voor de benadeelde partij, zoals omschreven in het impactverslag, wel daadwerkelijk zo heftig zijn geweest. De verdediging heeft verzocht om niet over te gaan tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel omdat dit – gezien de persoonlijke (financiële) omstandigheden van verdachte – niet wenselijk is.
Beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer zal de civiele vordering van [slachtoffer 3] tot een bedrag van € 50,-- toewijzen nu niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat alle genoemde gevolgen daadwerkelijk zijn ontstaan door de bedreiging zoals onder 4 bewezenverklaard. Nadere bewijslevering en onderzoek naar welk bedrag daarboven in redelijkheid zou moeten worden toegekend, levert naar het oordeel van de militaire kamer een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering voor zover het de toe te wijzen € 50,-- overtreft.
Ter meerdere zekerheid voor daadwerkelijke betaling aan de benadeelde partij, zal de militaire kamer tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 27, 36f, 57, 63, 285, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De militaire kamer:
 spreekt verdachte vrij van de onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair en onder 5 tenlastegelegde feiten;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken;
 bepaalt, dat deze gevangenisstraf,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde voor het einde van de proeftijd die op twee jaren wordt bepaald;
 dat de veroordeelde zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 veroordeelt verdachte voorts tot een
werkstrafgedurende
60 (zestig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 30 (dertig) dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de werkstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3].
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
  • Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer 3] te betalen € 50,-- (zegge: vijftig euro).
  • Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
  • Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] te betalen € 50,-- (zegge: vijftig euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van de hoofdsom te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.P.E.E. van Groeningen (voorzitter), mr. H.G. Eskes, rechter en kapitein ter zee logistieke dienst mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg (militair lid), in tegenwoordigheid van mr. J. Buitenhuis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 april 2015.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 1], wachtmeester 1e klasse van de Koninklijke Marechaussee, district Zuid, Brigade Limburg-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL27YL/13-004192, gesloten op 23 oktober 2013 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld. Het bewijs ten aanzien van de feiten 4 en 5 is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 2], wachtmeester 1e klasse van de Koninklijke Marechaussee, district Zuid, Brigade Limburg-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL27YL/14-001391, gesloten op 9 april 2014 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1], p. 72, laatste alinea en de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 14 april 2015.
3.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1], p. 76, 9e alinea.
4.Een proces-verbaal van verhoor van verdachte p 40 vierde tekstblok.
5.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2], p. 24, een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3], p. 30 en de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 14 april 2015.
6.Een proces-verbaal van aanhouding, p. 12 en 13.
7.Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2], p. 24-25.
8.Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 3], p. 30-31.
9.Een proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 21, 3e alinea.