Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/720007-15
Datum uitspraak : 1 mei 2015
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres], [woonplaats],
thans verblijvende in [verblijfplaats].
raadsman : B.P.J. van Riel, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 april 2015.
1.De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 januari 2015 te Gendringen, gemeente Oude IJsselstreek, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (perceel [straat 1]) heeft weggenomen
- een trouwring en/of
- manchetknopen en/of
- oorringen en/of
- een armband en/of
- een (gouden) ketting en/of
- een (gouden) horloge (met steentjes),
althans een of meer sieraden en/of een of meer andere goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming; ( (slot) keukendeur aan de achterzijde van de woning met breekvoorwerp forceren en woning betreden);
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 03 januari 2014 te Vijfhuizen, gemeente Haarlemmermeer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (perceel [straat 2]) weg te nemen geld en/of (een) goed(eren) van verdachtes gading, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen
en/of die/dat weg te nemen geld/goed(eren) onder zijn bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met een breekvoorwerp een of meer deuren in die woning heeft geforceerd en/of deze woning heeft doorzocht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 19 januari 2015 te Megchelen, gemeente Oude IJsselstreek, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (perceel [straat 3]) heeft weggenomen
- een (zilveren) armbandje en/of
- een (voorraad)pot, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming ((slot) deur aan de achterzijde van de woning met breekvoorwerp forceren en woning betreden).
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Aanleiding onderzoek
Op 19 januari 2015 omstreeks 19:40 uur is bij de politie melding gedaan van een inbraak in een woning gelegen aan de [straat 1] in Gendringen (feit 1).
Voorts is aangifte gedaan van een poging tot inbraak in een woning gelegen aan het [straat 2] in Vijfhuizen, gepleegd op 03 januari 2014 (feit 2).
Eveneens is aangifte gedaan van een inbraak in een woning gelegen aan de [straat 3] te Megchelen, gepleegd op 19 januari 2015 tussen 09:45 uur en 17:00 uur (feit 3).
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 en 3 tenlastegelegde. Ter zake van het onder feit 2 tenlastegelegde heeft de officier van justitie tot vrijspraak gerekwireerd.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde is geen bewijsverweer gevoerd. Ter zake van het onder feit 2 en 3 tenlastegelegde heeft de raadsman geconcludeerd tot vrijspraak.
De raadsman heeft betoogd dat er geen bewijs is voor de betrokkenheid van verdachte bij de inbraak in Vijfhuizen. De enkele omstandigheid dat in de woning een papieren zakdoekje is gevonden waarop celmateriaal is aangetroffen dat matcht met het DNA-profiel van verdachte is onvoldoende, nu de betreffende DNA-sporen zijn aangetroffen op een verplaatsbare sporendrager. Dat verdachte geen verklaring heeft gegeven voor de aanwezigheid van zijn celmateriaal op het betreffende zakdoekje en zich heeft beroepen op zijn zwijgrecht, doet hieraan volgens de raadsman, onder verwijzing naar de door hem ter zitting aangehaalde
jurisprudentie, niet af.
Evenmin is volgens de raadsman objectief bewijs aanwezig voor betrokkenheid van verdachte bij de inbraak in Megchelen. De enige aanwijzing voor de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde feit bestaat volgens hem uit de resultaten van een vergelijkend werktuigsporenonderzoek. Onduidelijk is echter welke sporen bij de woning in Megchelen zijn vergeleken met die van de twee schroevendraaiers die bij verdachte, later die dag ter zake van feit 1, zijn aangetroffen. Dit is niet gerelateerd in het bijbehorende proces-verbaal, aldus de raadsman.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
Aangeefster [benadeelde 1] heeft verklaard dat zij op 19 januari 2015 omstreeks 19:35 uur alleen in de woning gelegen aan de [straat 1] in Gendringen was. Zij hoorde de voordeurbel en zag door de ruit van de voordeur een man. Ze zag dat de man kort daarna bij de voordeur wegliep en de oprit opliep. Daarna hoorde aangeefster bij de keukendeur veel lawaai. Ze heeft hierna hulp gezocht.
Nadat de politie ter plaatse was, werd haar door een verbalisant een blauw stoffen tasje met sieraden getoond. Aangeefster verklaarde hierop dat zij het blauwe tasje niet kende, maar dat de sieraden die zich in het tasje bevonden afkomstig waren uit haar woning. Ze zag dat onder andere de navolgende sieraden in het blauwe tasje zaten: trouwring van haar man, manchetknopen, oorringetjes, goudkleurig armbandje, gouden ketting met kruisje en gouden horloge met steentjes.
Verder zag ze dat het houtwerk van de keukendeur en van het deurkozijn van haar woning zwaar beschadigd was en dat in diverse ruimtes van de woning kastdeuren open waren. Ze verklaarde dat de nabij de voordeur van haar woning aangetroffen schroevendraaiers niet van haar en haar man zijn. [2]
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben verklaard dat zij op 19 januari 2015 omstreeks 19:40 uur melding kregen van een woninginbraak die op dat moment gaande zou zijn aan de [straat 1] in Gendringen. Op het moment dat verbalisant [verbalisant 1] de voordeur van de woning passeerde, ging deze open en zag hij een man naar buiten komen. Hij hoorde de man zeggen: “Ik ben de inbreker, … jullie hebben me”. [verbalisant 1] zag dat de man onder zijn kleding een tweetal schroevendraaiers te voorschijn haalde, welke hij in een verhoogde plantenbak nabij de voordeur legde. Daarna zag verbalisant [verbalisant 1] dat de man zijn zwarte handschoenen uittrok, die later sokken bleken te zijn. Verbalisant [verbalisant 2] zag dat in de toegangsdeur naar de keuken aan de achterzijde van de woning diverse moeten zaten, dat voor de deur op de grond een afgebroken pen van een dievenklauw lag en dat de deur open was. Bij het fouilleren van verdachte troffen zij in de rechterzak van diens bodywarmer een blauw zakje met sierraden aan. Verbalisant [verbalisant 2] heeft dit zakje met sieraden aan aangeefster laten zien. Hierop gaf aangeefster aan dat het om sieraden van haar man en van haar ging. [3]
Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Feit 2
De rechtbank acht het onder 2 tenlastegelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen en overweegt hiertoe als volgt. In de woning is een papieren zakdoek aangetroffen, welke niet van de bewoners is. Uit onderzoek door het NFI is gebleken dat het DNA-materiaal, aangetroffen op de witte papieren zakdoek met bijzonder hoge zeldzaamheidswaarde (de kans dat een ander hetzelfde DNA-profiel heeft, is kleiner dan 1 op 1 miljard) matcht met het celmateriaal van verdachte. Dit is voor verdachte belastend.
Echter, dit spoor is evenwel niet zonder meer delictgerelateerd, zoals bijvoorbeeld een bloedspoor aangetroffen op een ingeslagen ruit van het pand waar is ingebroken. Voorts acht de rechtbank van belang dat het betreffende DNA-spoor is aangetroffen op een verplaatsbaar voorwerp. Gelet hierop, en bij gebreke van ander (objectief) bewijsmateriaal waaruit de betrokkenheid van verdachte bij dit feit rechtstreeks blijkt, kan het onder 2 tenlastgelegde feit niet wettig en overtuigend worden bewezenverklaard zodat de rechtbank verdachte daarvan zal vrijspreken.
Feit 3
De rechtbank acht evenmin bewezen hetgeen de verdachte onder feit 3 ten laste is gelegd, zodat zij hem daarvan eveneens zal vrijspreken.
Hiertoe acht zij van belang dat uit het proces-verbaal vergelijkend werktuigsporenonderzoek niet (voldoende) valt op te maken dat de twee (ter zake van feit 1) bij verdachte aangetroffen schroevendraaiers (A en B) voldoende voor die specifieke – individuele - schroevendraaiers kenmerkende sporen hebben. Om deze reden acht de rechtbank de in de woning in Megchelen aangetroffen werktuigsporen onvoldoende geïndividualiseerd en daarmee niet direct herleidbaar tot verdachte.
Daarnaast bevat de overigens in het dossier aanwezige informatie naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende objectieve aanknopingspunten die, hoewel ze in enige mate belastend zijn voor verdachte, overtuigend wijzen op feitelijke betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde feit. Het gegeven dat het onder feit 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend is bewezen, waarbij sprake is geweest van eenzelfde modus operandus, acht de rechtbank niet doorslaggevend, omdat die modus niet erg bijzonder is. Het scenario waarin een ander dan de verdachte op deze manier woninginbraken pleegt, kan op basis van het voorliggende dossier dus niet worden uitgesloten. Ook de omstandigheid dat de onder 1 en 3 tenlastegelegde feiten beide op 19 januari 2015 zijn begaan, de plaatsen Gendringen en Megchelen op zeer korte afstand van elkaar zijn gelegen en de bij verdachte (ter zake van feit 1) aangetroffen mobiele telefoon rond het tijdstip van de woninginbraak in Megchelen een mast in Ulft (beide gemeente Oude IJsselstreek) heeft aangestraald, acht de rechtbank onvoldoende voor de gevolgtrekking dat verdachte betrokken is geweest bij het onder feit 3 tenlastegelegde.
3.Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op 19 januari 2015 te Gendringen, gemeente Oude IJsselstreek
,met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning (perceel [straat 1]) heeft weggenomen:
,met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning (perceel [straat 1]) heeft weggenomen:
- een trouwring en
- manchetknopen en
- oorringen en
- een armband en
- een (gouden) ketting en
- een (gouden) horloge (met steentjes),
geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak, ( (slot) keukendeur aan de achterzijde van de woning met breekvoorwerp forceren en woning betreden).
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
5.De strafbaarheid van het feit
Het feit is strafbaar.
6.De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder feit 1 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest bepleit, eventueel aan te vullen met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf. Hij heeft hiertoe naar voren gebracht dat verdachte de voorlopige hechtenis als extra zwaar ervaart vanwege de zorg voor zijn minderjarige kinderen en omdat hij hierdoor niet aanwezig kon zijn op de begrafenis van zijn neef.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een woninginbraak. Hij heeft aangeefster angst, schade en overlast bezorgd en haar gevoel van veiligheid aangetast door in de vroege avond haar woning binnen te dringen, terwijl zij aanwezig was. Uit vrees voor verdachte is aangeefster vervolgens haar eigen woning uit gevlucht, waarbij ze in de paniek ten val is gekomen. Feiten als deze dragen ook bij aan de in de samenleving levende gevoelens van onveiligheid.
De rechtbank heeft verder rekening gehouden met het strafblad van verdachte waaruit onder meer blijkt dat hij in mei 2013 is veroordeeld voor diefstal met braak en daarvoor voor diverse andere misdrijven. Die veroordelingen hebben er verdachte kennelijk niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat uit het Reclasseringsadvies van 6 maart 2015 blijkt dat het recidiverisico als hoog wordt ingeschat. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten voor woninginbraak. Alles overwegende zal de rechtbank verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 5 maanden, met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht. Deze straf is lager dan geëist omdat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het onder feit 3 tenlastegelegde. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel.
Gelet op de duur van de op te leggen gevangenisstraf zal de rechtbank de voorlopige hechtenis opheffen met ingang van de dag waarop deze straf gelijk is aan de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis. Gelet op de op te leggen straf en de duur van het voorarrest tot op heden, ziet de rechtbank geen aanleiding om de voorlopige hechtenis per direct op te heffen, zoals door de raadsman is verzocht.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde [benadeelde 4] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder feit 3 tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft gesteld dat [benadeelde 4] niet-ontvankelijk is in haar vordering, nu hierop geen bedrag is ingevuld.
De raadsman heeft primair gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen en subsidiair dat benadeelde niet-ontvankelijk is in haar vordering.
De rechtbank is van oordeel dat voor zover het door [benadeelde 4] ingediende voegingsformulier al moet worden aangemerkt als een vordering - er is immers geen bedrag op ingevuld - zij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vordering, nu verdachte is vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde. De benadeelde partij kan derhalve haar vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
8.De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
9.De beslissing
De rechtbank:
spreekt verdachte vrij van de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten;
verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden;
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden;
beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis en tot onmiddellijke invrijheidstelling van de verdachte;
heft ophet bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan die van de onvoorwaardelijk opgelegde straf;
heft ophet bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan die van de onvoorwaardelijk opgelegde straf;
verklaart de
benadeelde partij [benadeelde 4] niet-ontvankelijkin haar vordering.
benadeelde partij [benadeelde 4] niet-ontvankelijkin haar vordering.
Dit vonnis is gegeven door mr. Van der Mei (voorzitter), mr. Kropman en mr. Van der Hooft rechters, in tegenwoordigheid van Fransen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 mei 2015.
Mr. Van der Hooft is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.