ECLI:NL:RBGEL:2015:3092

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 mei 2015
Publicatiedatum
11 mei 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 3576
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen boete opgelegd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen wegens schending van de inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 12 mei 2015 uitspraak gedaan in een beroep tegen een boete die was opgelegd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) aan eiser wegens schending van de inlichtingenplicht. Eiser had een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen, maar had onjuiste informatie verstrekt over zijn gewerkte uren. Het primaire besluit van 17 januari 2014 legde een boete op van € 330, welke door het Uwv was gemotiveerd op basis van de vermeende ernst van de overtreding. Eiser stelde in beroep dat hij te goeder trouw had gehandeld en dat de boete niet hoger zou mogen zijn dan het terugvorderingsbedrag van € 142.

De rechtbank oordeelde dat eiser inderdaad zijn inlichtingenplicht had geschonden, maar dat er sprake was van verminderde verwijtbaarheid. De rechtbank stelde vast dat het Uwv bij het bepalen van het benadelingsbedrag ten onrechte de weken waarin te weinig uitkering was betaald buiten beschouwing had gelaten. De rechtbank concludeerde dat de boete van 25% van het benadelingsbedrag, oftewel € 35, passend was. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde de boete naar € 35. Tevens werd bepaald dat het teveel betaalde aan eiser diende te worden geretourneerd en dat het griffierecht vergoed moest worden.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Zutphen
Bestuursrecht
zaaknummer: 14/3576

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser],

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringente Zwolle, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 januari 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een boete opgelegd ter hoogte van € 330.
Bij besluit van 26 mei 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op de enkelvoudige zitting van 14 november 2014. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J. van Dalfsen. Het onderzoek ter zitting is geschorst in verband met verwijzing naar de meervoudige kamer van deze rechtbank. Na daartoe van de partijen verkregen schriftelijke toestemming, is het onderzoek zonder nadere zitting op 6 mei 2015 gesloten.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.2
Aan eiser is met ingang van 12 december 2012 een uitkering toegekend ingevolge de
Werkloosheidswet (WW).
1.3
Op 9 april 2013 heeft eiser met indiening van een zogenaamd Wijzigingsformulier WW bij verweerder melding gemaakt van werkzaamheden voor Workbus Uitzendbureau met ingang van 6 april 2013. Op 10 mei 2013, 2 juni 2013, 1 augustus 2013 respectievelijk 30 augustus 2013 heeft eiser opgave gedaan van zijn gewerkte uren op de daartoe bestemde Inkomstenformulieren WW.
1.4
Bij besluit van 17 januari 2014 heeft verweerder de WW-uitkering van eiser over de periode van 8 april 2013 tot en met 25 augustus 2013 herzien, omdat eisers opgave niet correct was als gevolg waarvan hij enkele weken teveel uitkering heeft ontvangen en enkele weken te weinig. Van eiser is het saldo ad € 142 (€ 434,60 - € 292,60) teruggevorderd. Eiser heeft hierin berust.
2. Verweerder heeft aan de boete ten grondslag gelegd dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden en dat hem dit volledig valt te verwijten. Verweerder heeft de hoogte van de boete bepaald op 75% van het feitelijk teveel betaalde uitkeringsbedrag van € 434,60. Het percentage heeft verweerder aldus gemotiveerd dat een boete van 100% niet in verhouding zou staan tot de ernst van de overtreding.
3. Eiser stelt in beroep dat hij te goeder trouw heeft gehandeld, reden waarom volgens hem ten onrechte een boete is opgelegd. Verder heeft hij aangevoerd dat de boete nooit hoger zou mogen zijn dan het terugvorderingsbedrag.
4.1
De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat eiser de omvang van zijn werkzaamheden in bepaalde weken onjuist heeft opgegeven. De rechtbank wil wel aannemen dat eiser er vanuit ging dat hij de urenopgave in tienden van uren van zijn werkgever juist had omgerekend naar de minuten die hij aan verweerder heeft opgegeven, temeer nu hij soms teveel en soms te weinig minuten heeft opgegeven. Dit neemt niet weg dat het tot zijn verantwoordelijkheid behoort om de juiste informatie te verstrekken. De rechtbank is dan ook met verweerder van oordeel dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden (artikel 25 WW).
4.2
De rechtbank is voorts van oordeel dat eiser dienaangaande ook een verwijt treft, omdat hij bij zijn urenopgave niet heeft vermeld op welke wijze hij daartoe was gekomen, zodat dit voor verweerder niet op voorhand inzichtelijk was. Om die reden was verweerder in beginsel gehouden om een boete op te leggen (artikel 27a, eerste lid, van de WW).
4.3
De hoogte van de boete bedraagt ingevolge artikel 27a eerste lid van de WW ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de werknemer van de verplichting bedoeld in artikel 25 van de WW. Op grond van artikel 2, eerste lid, van het Boetebesluit socialezekerheidswetten (Boetebesluit), voor zover hier van belang, wordt de boete vastgesteld op het benadelingsbedrag, oftewel het brutobedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 25 van de WW, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering is ontvangen (artikel 27a, tweede lid, van de WW). Bij verminderde verwijtbaarheid wordt de bestuurlijke boete verlaagd.
4.4
De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij het bepalen van het benadelingsbedrag ten onrechte de weken dat te weinig uitkering is betaald, buiten beschouwing heeft gelaten. Nu verweerder de periode van 8 april 2013 tot en met 25 augustus 2013 aan de boete ten grondslag heeft gelegd en het bovendien een voortdurende overtreding betreft, dient het benadelingsbedrag te worden vastgesteld op het totale bedrag dat over de hiervoor genoemde periode, per saldo, teveel aan uitkering is ontvangen. Niet in geschil is dat dat in dit geval € 142 betreft, zodat de boete maximaal op dat bedrag had mogen worden bepaald.
4.5
Dan spitst het geschil zich toe op de vraag of de maximale boete van € 142, gelet op de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd, passend is (artikel 5:46 tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht). De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Daarbij is allereerst van belang dat van opzet of grove schuld niet is gebleken. Voorts is de rechtbank van oordeel dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid, nu aannemelijk is dat eiser de urenopgave naar beste vermogen heeft berekend. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 november 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:3754) acht de rechtbank een boete van 25% van het benadelingsbedrag passend, oftewel afgerond € 35. Van dringende redenen die aanleiding vormen om af te zien van boeteoplegging is niet gebleken.
4.6
Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien en de boete op € 35 te bepalen. Het spreekt voor zich dat verweerder het teveel betaalde aan eiser dient te retourneren.
4.7
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank voorts dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat deze uitspraak daarvoor in de plaats treedt;
- herroept het primaire besluit;
- bepaalt de boete op € 35;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ad € 45 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.P. Heijmans, voorzitter, mr. H.J. Klein Egelink en
mr. J.M. Hamaker, rechters, in tegenwoordigheid van J. de Graaf, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.