ECLI:NL:RBGEL:2015:3663

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 juni 2015
Publicatiedatum
8 juni 2015
Zaaknummer
C/05/282949 / KZ ZA 15-133
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van straat- en contactverbod in kort geding na overtreding van afspraken tussen partijen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 5 juni 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en [gedaagde]. De vordering van [eiseres] betreft een straat- en contactverbod tegen [gedaagde], die eerder gemaakte afspraken niet is nagekomen. De partijen zijn in 2011 getrouwd en hebben samen twee kinderen. De relatie is inmiddels beëindigd en er is een verzoek tot echtscheiding aanhangig. De kinderen zijn onder toezicht gesteld van de William Schrikker Jeugdbescherming, waarbij [kind A] in een pleeggezin woont en [kind B] bij [eiseres]. De communicatie tussen [eiseres] en [gedaagde] verloopt moeizaam, met incidenten van geweld en overlast van [gedaagde] aan de zijde van [eiseres].

Op 18 februari 2015 heeft [eiseres] [gedaagde] gedagvaard in kort geding, waarbij afspraken zijn gemaakt over contactverboden. Echter, [gedaagde] heeft deze afspraken geschonden door contact op te nemen met [eiseres] en zich in de nabijheid van haar woning te begeven. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er voldoende redenen zijn om een straat- en contactverbod op te leggen, gezien de ernst van de situatie en het belang van de veiligheid van [eiseres] en de kinderen. De rechter heeft de vorderingen van [eiseres] toegewezen, met uitzondering van de gevorderde lijfsdwang, en [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/282949 / KZ ZA 15-133
Vonnis in kort geding d.d. 5 juni 2015
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats],
eiseres,
toevoeging nr. 2FA6068 d.d. 27 april 2015, EB € 143,=,
advocaat: mr. C.E. Mulder te Putten,
tegen
[gedaagde],
gevestigd te [plaats],
gedaagde,
toevoeging nr. 2FA8839 d.d. 15 mei 2015, EB € 143,=,
advocaat: mr. Y. Schrik te Ermelo.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de kort geding dagvaarding van 12 mei 2015 en de daarbij gevoegde elf producties;
  • de brief d.d. 18 mei 2015 van mr. Schrik en de daarbij gevoegde producties 1, 2 en 3;
  • de brief d.d. 20 mei 2015 van mr. Mulder en de daarbij gevoegde producties 19 (met uitzondering van de laatste twee pagina’s daarvan), 23, 24 en 25;
  • de brief d.d. 21 mei 2015 van mr. Mulder en de daarbij gevoegde productie 26;
  • de mondelinge behandeling van 22 mei 2015;
  • de pleitnota van [eiseres];
  • de pleitnota van [gedaagde].
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] en [gedaagde] zijn op [2011] getrouwd. Zij hebben samen twee kinderen gekregen: [kind A] (nu 4 jaar oud) en [kind B] (nu 2 jaar oud).
2.2.
De relatie tussen [eiseres] en [gedaagde] is geëindigd. Het verzoek tot echtscheiding is bij de rechtbank Gelderland in behandeling. Sinds juni 2014 heeft [gedaagde] vervangende woonruimte betrokken.
2.3.
[kind A] en [kind B] zijn beiden onder toezicht gesteld van de William Schrikker Jeugdbescherming. [kind A] is uit huis geplaatst en woont bij een pleeggezin. [kind B] woont (nog) bij [eiseres].
2.4.
[voogd] is de voogd van beide kinderen. De communicatie over en de contactmomenten met de kinderen lopen via de voogd. [eiseres] krijgt momenteel begeleiding van Puur Ouderschap en [gedaagde] van Zorg en Ondersteuning.
2.5.
Het contact tussen partijen verloopt moeizaam. Ook na de verhuizing van [gedaagde] hebben zich incidenten voorgedaan waarbij - in ieder geval door [gedaagde] - soms geweld is gebruikt. Zo heeft [gedaagde] goederen uit de woning van [eiseres] gestolen en heeft hij de voordeur van [eiseres] vernield, waarvoor hij op 8 april 2015 voorwaardelijk is veroordeeld tot een taakstraf en 30 dagen hechtenis.
2.6.
Op 18 februari 2015 heeft [eiseres] [gedaagde] gedagvaard in kort geding en - kort gezegd - een straat- en contactverbod gevorderd. De zitting vond plaats op 5 maart 2015 en partijen hebben daar in een proces-verbaal onder meer de volgende afspraken gemaakt:
“(…)
1. Partijen zullen over en weer gedurende één jaar geen contact met elkaar opnemen, op welke wijze dan ook, waaronder begrepen mogelijkheden via internet en telefoon en/of via een anoniem telefoonnummer. Daarvan is contact via hulpverleners en via advocaten uitgesloten.
2. Partij [gedaagde] zal zich gedurende één jaar niet begeven in of aan de [omgeving] in [plaats].
3. (…)”
2.7.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft een spoedverzoek ingediend om ook [kind B] uit huis te plaatsen. Het verzoek is op 24 maart 2015 ter zitting behandeld. In afwachting van de uitvoering en het effect van de op 5 maart 2015 tussen partijen gemaakte afspraken, is die zitting aangehouden. Op 16 juni 2015 zal het verzoek op een nieuwe zitting verder worden behandeld.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] wordt verboden om gedurende een jaar na betekening van het in dezen te wijzen vonnis zich te begeven in of aan de [omgeving] te [plaats], althans een zodanige regeling wordt getroffen als de voorzieningenrechter in goede justitie juist acht;
II. [gedaagde] wordt verboden om gedurende een jaar na betekening van het in dezen te wijzen vonnis anders dan via zijn advocaat – persoonlijk, schriftelijk, telefonisch of anderszins – direct of indirect contact op te nemen met [eiseres], althans een zodanige regeling wordt getroffen als de voorzieningenrechter in goede justitie juist acht;
III. wordt bepaalt dat iedere keer dat [gedaagde] de veroordelingen onder sub I en/of sub II niet nakomt, ter keuze aan [eiseres]:
a. hetzij aan de veroordelingen van sub I en sub II een dwangsom wordt verbonden van € 500,= voor iedere keer dat [gedaagde] niet aan de veroordelingen onder sub I en/of sub II voldoet, met een maximum van € 25.000,= per jaar, althans een zodanige regeling wordt getroffen als de voorzieningenrechter in goede justitie juist acht;
b. hetzij het in dezen te wijzen vonnis ten uitvoer te leggen bij lijfsdwang, in die zin dat aan [eiseres] gedurende een jaar na betekening van dit vonnis verlof wordt verleend om dit vonnis ten uitvoer te leggen bij lijfsdwang, met dien verstande dat zij [gedaagde] bij iedere overtreding van de veroordelingen van sub I en/of sub II telkens voor de tijd van drie dagen in gijzeling kan doen stellen, althans een zodanige regeling wordt getroffen als de voorzieningenrechter in goede justitie juist acht;
IV. [gedaagde] wordt veroordeeld in de proceskosten.
3.2.
Tegen de achtergrond van de genoemde feiten heeft [eiseres] onder meer de volgende stellingen aan haar vorderingen ten grondslag gelegd. Tijdens de relatie tussen [eiseres] en [gedaagde] was sprake van huiselijk geweld, gepleegd door [gedaagde]. Ook nadat [gedaagde] in juni 2014 is verhuisd is [eiseres] veelvuldig door [gedaagde] lastiggevallen. Zo bleef [gedaagde] de woning van [eiseres] betreden of deed hij pogingen daartoe. Hij heeft de voordeur van [eiseres] vernield en goederen van [eiseres] weggenomen. Voorts heeft hij [eiseres] nog enige malen mishandeld, waarvan [eiseres] aangifte heeft gedaan. [gedaagde] hield zich ook veelvuldig op nabij de woning van [eiseres] en heeft [eiseres] bestookt met vele telefoontjes en whatsapp-berichten. Omdat aldus de veiligheid van [eiseres] en [kind B] in gevaar was, heeft Puur Ouderschap [eiseres] en [kind B] meerdere malen op een geheim adres ondergebracht en heeft de voogd aangegeven dat een verzoek tot uithuisplaatsing van [kind B] ingediend zou worden als de situatie niet snel verbeterde.
De op de zitting van 5 maart 2015 gemaakte afspraken hebben geen verandering in de situatie gebracht. [gedaagde] houdt zich niet aan die afspraken en benadert [eiseres] wederom veelvuldig via facebook en mobiele telefoon, houdt zich op nabij de woning van [eiseres] en heeft [eiseres] op 2 april 2015 zelfs opnieuw mishandeld. Daarom dient nu een contact- en straatverbod te worden opgelegd. [eiseres] en [kind B] hebben immers belang bij veiligheid en rust. Bovendien dreigt [kind B] uit huis te worden geplaatst als de situatie niet verbetert. Als prikkel tot nakoming dient een dwangsom dan wel lijfsdwang te worden opgelegd.
3.3.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd en - kort gezegd - geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres]. Op de stellingen van partijen wordt, voor zover van belang, hierna nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang is niet betwist en volgt uit de aard van de vordering. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter moet er voorshands van worden uitgegaan dat de onderlinge verhouding tussen partijen ernstig verstoord is en dat partijen niet meer in staat zijn om op een behoorlijke manier met elkaar om te gaan, wat tot escalaties leidt die mede de belangen van minderjarige kinderen raken. Daarmee is het spoedeisend belang bij de gevorderde voorziening gegeven.
4.2.
Deze procedure ziet op het treffen van voorlopige voorzieningen. Het gaat er daarbij om of de vorderingen naar voorshands oordeel van de voorzieningenrechter met grote waarschijnlijkheid in een eventuele bodemprocedure toewijsbaar zijn. Voor nader onderzoek om tot vaststelling van een bepaalde rechtstoestand of feiten of omstandigheden te komen is in deze procedure geen plaats. Dat dient te gebeuren in een eventuele bodemprocedure.
4.3.
Vooropgesteld wordt dat toewijzing van een straatverbod een inbreuk vormt op het recht van [gedaagde] zich vrijelijk te verplaatsen en dat voor het opleggen van een dergelijke ingrijpende maatregel sprake moet zijn van feiten en omstandigheden die een dergelijke inbreuk in hoge mate rechtvaardigen. Ook voor een contactverbod moet een zwaarwichtige reden aannemelijk zijn. De omstandigheden van deze procedure rechtvaardigen naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter een inbreuk op de rechten van [gedaagde]. Daartoe is het volgende van belang.
4.4.
Beoordeeld moet worden of [gedaagde] de afspraken die op de zitting van 5 maart 2015 zijn gemaakt heeft geschonden. Partijen verschillen op dit punt sterk van mening. [gedaagde] heeft echter wel erkend dat hij na het eerste kort geding het nieuwe telefoonnummer van [eiseres] heeft verkregen, via dat nummer [eiseres] heeft verzocht [kind B] een cadeautje te mogen geven en [eiseres] en [kind B] daartoe op 12 maart 2015 heeft ontmoet bij het kinderdagverblijf. Dit vormt reeds een overtreding van de tussen partijen gemaakte afspraken. Daar komt bij dat uit de door [eiseres] overgelegde e-mail van 9 april 2015 van Zorg en Ondersteuning blijkt dat bekend is dat [gedaagde] de donderdagochtenden gebruikt om contact met [eiseres] en/of [kind B] te zoeken. Voorts heeft [eiseres] onder verwijzing naar haar aangifte gesteld dat [gedaagde] haar op donderdag 2 april 2015 wederom heeft opgezocht en mishandeld. [gedaagde] heeft dit betwist, maar die betwisting is - mede gelet op het vorenstaande en de incidenten die zich ook voor het eerste kort geding al hebben voorgedaan - voorshands onvoldoende onderbouwd. Verder hecht de voorzieningenrechter er belang is aan dat de voogd het standpunt van [eiseres], dat [gedaagde] [kind B] en haar nog steeds lastig valt, onderschrijft. Dit blijkt uit haar e-mail van 1 mei 2015 (productie 21 dagvaarding), waarin zij aangeeft dat [gedaagde] de grenzen opzoekt en zij [eiseres] steunt in het bieden van weerstand tegen het gedrag van [gedaagde]. [gedaagde] heeft zijn verweer daarentegen niet met verklaringen van onafhankelijke derden onderbouwd. Ten slotte wordt in aanmerking genomen dat [eiseres] heeft gesteld dat [gedaagde], als hij [kind B] niet mag zien, ook niet wil dat [kind B] bij [eiseres] blijft wonen en met zijn gedrag bewust aanstuurt op een uithuisplaatsing van [kind B]. Ter zitting heeft de voorzieningenrechter [gedaagde] rechtstreeks gevraagd of dat juist is, maar [gedaagde] heeft daarop niet willen antwoorden, zodat de stelling van [eiseres] onbetwist is gebleven en voorshands zal worden aangenomen.
4.5.
Reeds op grond van het vorenstaande staat voorshands voldoende vast dat [gedaagde] de op 5 maart 2015 gemaakte afspraken schendt en wordt geoordeeld dat het belang van [gedaagde] om zich vrijelijk te bewegen moet wijken voor het belang van [eiseres] om (in ieder geval in de omgeving van haar woning en het kinderdagverblijf van [kind B]) gedurende langere tijd niet met [gedaagde] te worden geconfronteerd. Een straat- en contactverbod zal daarom worden opgelegd. Daarbij is mede van belang dat een dergelijk verbod kan bijdragen aan een verbetering van de situatie en wellicht een uithuisplaatsing van [kind B] kan voorkomen. Aan het vorenstaande kan niet in de weg staan dat [eiseres] (ook) zelf contact met [gedaagde] zou hebben gezocht, zoals [gedaagde] stelt. [eiseres] heeft dit immers betwist en [gedaagde] heeft zijn stellingen op dit punt onvoldoende onderbouwd. De door hem overgelegde stukken hebben namelijk vrijwel alle betrekking op de periode van voor het eerste kort geding. Bovendien zou dit niet afdoen aan de eigen overtreding door [gedaagde] van de op 5 maart 2015 gemaakte afspraken.
4.6.
Ten aanzien van de omvang van de op te leggen verboden wordt het volgende overwogen. Ter zitting heeft [eiseres] aangegeven dat contact via de persoonlijk begeleiders van partijen of de voogd wel mogelijk moet kunnen zijn. Dit zal in het op te leggen contactverbod worden opgenomen. Verder zal [straat] van het straatverbod worden uitgesloten, omdat onbetwist de huisarts van [gedaagde] daar is gevestigd en de vrijheid van [gedaagde] onder de huidige omstandigheden niet zover kan worden beperkt dat hij niet meer zelfstandig zijn huisarts kan bezoeken. [gedaagde] heeft nog opgemerkt dat aan [straat] een supermarkt zit waar hij regelmatig komt, maar dit vormt onvoldoende reden om ook deze straat van het straatverbod uit te sluiten. Als onweersproken staat immers vast dat in [plaats] diverse andere supermarkten zijn waar [gedaagde] zijn boodschappen kan doen.
4.7.
De gevorderde dwangsom zal worden toegewezen, met dien verstande dat deze wordt gematigd tot € 250,= voor iedere keer dat [gedaagde] het op te leggen contact- en/of straatverbod overtreedt met een maximum van € 25.000,=. De gevorderde lijfsdwang zal echter niet worden toegewezen. Gelet op het verstrekkende karakter - lijfsdwang vormt immers een inbreuk op de persoonlijke vrijheid - is dit middel slechts een ultimum remedium. Terughoudendheid bij het toestaan van lijfsdwang is dus geboden. [eiseres] heeft gesteld dat de werking van de op te leggen dwangsommen onvoldoende zal zijn vanwege de onbetwist slechte financiële positie van [gedaagde]. Deze op zichzelf niet onbegrijpelijke stelling berust echter slechts op een aanname van [eiseres] en is voor het overige niet onderbouwd. Dat [gedaagde] over weinig financiële middelen beschikt, betekent bovendien niet zonder meer dat van eenmaal verbeurde dwangsommen, die wellicht zelfs een nieuwe schuld zouden vormen met alle mogelijke gevolgen van dien ook voor een eventuele schuldsanering, geen prikkel tot nakoming zal uitgaan.
4.8.
Hetgeen partijen overigens nog hebben aangevoerd behoeft geen nadere bespreking, omdat dit in het licht van het vorenstaande niet tot een ander oordeel kan leiden.
4.9.
Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 94,19 aan explootkosten, € 78,00 aan griffierecht en € 816,00 aan salaris gemachtigde.
4.10.
Het vonnis zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verbiedt [gedaagde] om gedurende een jaar na betekening van dit vonnis zich te begeven in of aan [omgeving] te [plaats];
5.2.
verbiedt [gedaagde] om gedurende een jaar na betekening van dit vonnis anders dan via zijn advocaat, persoonlijk begeleider of de voogd - persoonlijk, schriftelijk, telefonisch of anderszins - direct of indirect contact op te nemen met [eiseres];
5.3.
bepaalt dat [gedaagde] voor iedere keer dat hij niet voldoet aan het hiervoor onder 5.1 en/of 5.2 bepaalde een dwangsom verbeurt van € 250,=, zulks met een maximum van € 25.000,= en veroordeelt [gedaagde] de verbeurde dwangsommen aan [eiseres] te voldoen;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden vastgesteld op € 988,19, waarvan € 94,19 aan explootkosten, welke explootkosten betaald moeten worden aan de griffier van de rechtbank Gelderland, en wel door voldoening van de nota die het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal toesturen;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.A. Bierbooms, en in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2015.
MF