Uitspraak
Dident B.V.
Rechtbank Gelderland
In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op 13 mei 2015 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Dident B.V. en een gedaagde partij, die als werkgeefster van [persoon A] fungeert. Dident vorderde betaling van een bedrag van € 1.213,56, te vermeerderen met wettelijke rente, op basis van een eerder vonnis waarbij [persoon A] was veroordeeld tot betaling van tandheelkundige kosten. Dident had executoriaal derdenbeslag gelegd onder de gedaagde partij, maar de gedaagde partij betwistte de hoogte van de beslagvrije voet die door de deurwaarder was vastgesteld.
De rechtbank oordeelde dat de deurwaarder de beslagvrije voet niet correct had berekend, aangezien er onvoldoende rekening was gehouden met de persoonlijke omstandigheden van [persoon A], die als alleenstaande moeder zorg droeg voor een minderjarig kind. De rechtbank stelde vast dat de beslagvrije voet ten minste € 853,36 had moeten zijn, terwijl de deurwaarder deze had vastgesteld op € 609,54. Hierdoor had de gedaagde partij geen afdrachtverplichting aan Dident, omdat de beslagvrije voet niet correct was vastgesteld.
De rechtbank wees de vordering van Dident af en oordeelde dat Dident in het ongelijk was gesteld. Dident werd veroordeeld in de proceskosten, die voor de gedaagde partij op nihil werden begroot, aangezien deze in persoon procedeerde. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige berekening van de beslagvrije voet en de verplichtingen van de deurwaarder in het kader van executoriaal beslag.