ECLI:NL:RBGEL:2015:3735

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 mei 2015
Publicatiedatum
11 juni 2015
Zaaknummer
14-21297
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige afdrachtverplichting en beslagvrije voet in executoriaal derdenbeslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op 13 mei 2015 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Dident B.V. en een gedaagde partij, die als werkgeefster van [persoon A] fungeert. Dident vorderde betaling van een bedrag van € 1.213,56, te vermeerderen met wettelijke rente, op basis van een eerder vonnis waarbij [persoon A] was veroordeeld tot betaling van tandheelkundige kosten. Dident had executoriaal derdenbeslag gelegd onder de gedaagde partij, maar de gedaagde partij betwistte de hoogte van de beslagvrije voet die door de deurwaarder was vastgesteld.

De rechtbank oordeelde dat de deurwaarder de beslagvrije voet niet correct had berekend, aangezien er onvoldoende rekening was gehouden met de persoonlijke omstandigheden van [persoon A], die als alleenstaande moeder zorg droeg voor een minderjarig kind. De rechtbank stelde vast dat de beslagvrije voet ten minste € 853,36 had moeten zijn, terwijl de deurwaarder deze had vastgesteld op € 609,54. Hierdoor had de gedaagde partij geen afdrachtverplichting aan Dident, omdat de beslagvrije voet niet correct was vastgesteld.

De rechtbank wees de vordering van Dident af en oordeelde dat Dident in het ongelijk was gesteld. Dident werd veroordeeld in de proceskosten, die voor de gedaagde partij op nihil werden begroot, aangezien deze in persoon procedeerde. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige berekening van de beslagvrije voet en de verplichtingen van de deurwaarder in het kader van executoriaal beslag.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 3632857 \ CV EXPL 14-21297 \ 16643 \ 395
uitspraak van
vonnis
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Dident B.V.
gevestigd te Amersfoort
eisende partij
gemachtigde BBU Gerechtsdeurwaarders en Incasso's
tegen
[gedaagde partij], h.o.d.n. [handelsnaam]
wonende te [woonplaats]
gedaagde partij
procederend in persoon
Partijen worden hierna Dident en [gedaagde partij] genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 20 november 2014 met producties
- de conclusie van antwoord met producties
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde partij] is eigenaresse van een ijssalon waar[persoon A] ([persoon A]) werkzaam is.
2.2.
Bij verstekvonnis van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, kamer voor kantonzaken van 4 december 2014 is [persoon A] veroordeeld tot betaling van een vordering van Dident ter zake van tandheelkundige kosten, rente tot 11 oktober 2013 en incassokosten van in totaal € 560,66, te vermeerderen met de rente en kosten.
2.3.
Dident heeft op 7 mei 2014 op grond van de grosse van dit vonnis executoriaal derdenbeslag laten leggen onder [gedaagde partij].
2.4.
[gedaagde partij] heeft tijdig het formulier als bedoeld in artikel 475 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geretourneerd aan de gemachtigde van Dident. [gedaagde partij] heeft medegedeeld dat [persoon A] maandelijks een bedrag van € 811,80 aan salaris ontvangt. Ook heeft zij medegedeeld dat het vakantiegeld dat [persoon A] ontvangt ad 8% eveneens maandelijks wordt uitgekeerd.
De gemachtigde van Dident heeft de beslagvrije voet berekend op een bedrag van € 609,54 en [gedaagde partij] verzocht om het salaris dat de beslagvrije voet overstijgt, maandelijks € 202,26, aan de gemachtigde van Dident over te boeken. [gedaagde partij] heeft aan dat verzoek geen gehoor gegeven.
2.5.
De vordering van Dident op [persoon A] is inmiddels, na vermeerdering met rente en kosten, opgelopen tot een bedrag van € 1.887,30.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Dident vordert dat [gedaagde partij] alsnog haar wettelijke plicht tot afgifte van de ingehouden gelden nakomt en overgaat tot betaling van een bedrag van € 1.213,56, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 mei 2014. Ook vordert Dident dat [gedaagde partij] wordt veroordeeld om haar wettelijke plicht tot afgifte van in de toekomst in te houden gelden zal nakomen.
Voor het geval [gedaagde partij] niet tijdig geheel aan haar betalingsverplichting voldoet, vordert Dident ten titel van vervangende schadevergoeding betaling van een bedrag van € 1.213,56, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 mei 2014. Ook vordert Dident vanwege geleden vermogensschade door wanprestatie dat [gedaagde partij] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 202,26 voor elke maand vanaf 1 november 2014 dat zij de wettelijke plicht tot afgifte van de ingehouden gelden niet nakomt.
Ten slotte vordert Dident dat [gedaagde partij] wordt veroordeeld in de kosten van het geding.
3.2.
[gedaagde partij] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, waar nodig, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde partij] voert aan dat zij het verzoek van de gemachtigde van Dident tot maandelijkse betaling van een bedrag van € 202,26 van het salaris van [persoon A] aan die gemachtigde ter voldoening van de vordering van Dident, buitenproportioneel acht. [gedaagde partij] heeft verder gesteld dat uit onderzoek van haar boekhouder is gebleken dat de beslagvrije voet niet op de juiste wijze is berekend. Ten eerste is geen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van [persoon A], die er op neer komen dat zij als alleenstaande moeder de zorg heeft voor een 13-jarig kind. Verder ontvangt [persoon A] niet alle huur- en zorgtoeslagen waar zij recht op heeft en daarnaast heeft zij psychische problemen, die maken dat zij post kan negeren. Daarbij is het werk in de ijssalon van [gedaagde partij] haar enige houvast.
4.2.
Dident heeft daar tegenover gesteld dat het niet aan [gedaagde partij] is om te bepalen wat een redelijke beslagvrije voet is. De gemachtigde van Dident stelt de hoogte van de beslagvrije voet vast en de beslagene kan daartegen bezwaar maken wanneer deze meent dat sprake is van omstandigheden die het hanteren van een hogere beslagvrije voet rechtvaardigen. Dident stelt dat zij en haar gemachtigde niet van [persoon A] en/of van[gedaagde partij] een bericht hebben ontvangen in voormelde zin, zodat het ervoor gehouden moet worden dat de beslagvrije voet op de juiste wijze is vastgesteld.
4.3.
[gedaagde partij] stelt dat de beslagvrije voet onjuist is vastgesteld. De regeling van het executoriaal beslag onder derden is neergelegd in artikel 475 Rv e.v. In artikel 475d Rv wordt bepaald op welke wijze de hoogte van de beslagvrije voet dient te worden berekend. Op grond van artikel 475d lid 1 Rv 1 sub b onder 1˚ Rv bedraagt de beslagvrije voet bij een ouder van wie het periodieke inkomen bekend is 90% van dat inkomen inclusief de vakantie-aanspraak, maar ten minste 90% van de norm genoemd in artikel 21 onderdeel a en b van de Wet werk en bijstand (WWB) en ten hoogste 90% van die norm nadat deze eerst is verhoogd met het bedrag genoemd in artikel 25, tweede lid van die wet.
Een deurwaarder die is gerechtigd beslag te leggen is ingevolge artikel 475g lid 1 Rv bevoegd om bij de schuldenaar informatie in te winnen over de bronnen van inkomsten en is verplicht om de schuldenaar te informeren over de hoogte van de beslagvrije voet, zoals deze is berekend ingevolge artikel 475d eerste lid Rv. Verder is de schuldenaar verplicht de informatie te geven die gevraagd wordt. De deurwaarder die gerechtigd is beslag te leggen mag op grond van het derde lid van artikel 475g Rv ook informatie inwinnen bij degene van wie hij vermoedt dat deze periodieke betalingen aan de schuldenaar verricht. Met het oog op het inwinnen van de in het derde lid bedoelde informatie is de deurwaarder ex artikel 475g lid 5 Rv eveneens bevoegd om informatie in te winnen bij de gemeentelijke basisadministratie.
4.4.
Onweersproken is dat [persoon A] een alleenstaande ouder is met een minderjarig kind. Gesteld noch gebleken is dat de gemachtigde van Dident informatie heeft gevraagd bij [persoon A] zelf of dat de gemeentelijke basisadministratie is geraadpleegd. De gemachtigde van Dident heeft zich in het kader van de beslaglegging slechts gewend tot [gedaagde partij] als werkgeefster van [persoon A] en vervolgens zonder meer een beslagvrije voet berekend, kennelijk ervan uitgaande dat [persoon A] alleenstaand zou zijn.
Hoewel de wet in artikel 475g Rv de deurwaarder voldoende instrumenten in handen geeft om de juiste beslagvrije voet te berekenen heeft de gemachtigde van Dident daarvan geen gebruik gemaakt met de redenering dat het aan [persoon A] is om op te komen tegen een onjuist berekende beslagvrije voet. Dat veronderstelt dat [persoon A] zou moeten begrijpen hoe in haar geval de beslagvrije voet moet worden berekend, nog daargelaten dat niet is gesteld of gebleken dat aan [persoon A] op enig moment is uitgelegd en gespecificeerd hoe in haar geval de beslagvrije voet was berekend. De door de deurwaarder gevolgde handelwijze verdraagt zich niet met het in overweging 4.3. uiteengezette systeem van de wet. De wet geeft een beslaglegger geen vrijbrief om willekeurig een beslagvrije voet vast te stellen. Het is aan de beslaglegger om zorgvuldig te bepalen welke beslagvrije voet geldt.
4.5.
Verder geldt dat is gebleken dat het inkomen van [persoon A] lager was dan de voor haar geldende bijstandsnorm. Voor [persoon A] gold als alleenstaande ouder in de eerste helft van 2014 ten minste een beslagvrije voet van € 853,36. Uit de overgelegde stukken volgt niet op grond van welke berekening de gemachtigde van Dident tot een veel lagere beslagvrije voet is gekomen. Het lag op de weg van (de gemachtigde van) Dident om inzichtelijk te
maken op welke wijze zij de door haar gehanteerde, lagere, beslagvrije voet heeft berekend en waarom haar berekening, ondanks het door [gedaagde partij] gestelde, juist is. Dit heeft zij verzuimd, zodat het ervoor moet worden gehouden dat Dident ten onrechte ervan uitgaat dat de beslagvrije voet € 609,54 bedroeg. De stelling dat er in deze zaak van moet worden uitgegaan dat de beslagvrije voet juist is vastgesteld omdat [persoon A] zich niet heeft verzet tegen de door de deurwaarder vastgestelde beslagvrije voet, wordt verworpen omdat dit erop neer zou komen dat de hoogte van de beslagvrije voet niet langer door de wet wordt bepaald. De conclusie is dan ook dat Dident geen aanspraken kan maken op afdracht van
€ 1.213,56 en vervolgens € 202,26 per maand.
4.6.
Tegen deze achtergrond kan in het midden blijven of [gedaagde partij] onrechtmatig heeft gehandeld jegens Dident, omdat vast staat dat Dident geen aanspraak heeft op afdracht van € 1.213,56 en vervolgens € 202,26 per maand, zodat Dident geen schade heeft geleden door het handelen van [gedaagde partij]. De vordering moet worden afgewezen.
4.7.
Nu de door Dident gevorderde hoofdsom wordt afgewezen, worden ook de gevorderde rente en kosten afgewezen.
4.8.
Dident wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen. Nu [gedaagde partij] in persoon procedeert, worden deze kosten begroot op nihil.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt Dident in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [gedaagde partij] begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. M.A.M. Vaessen en in het openbaar uitgesproken op