ECLI:NL:RBGEL:2015:3825

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 mei 2015
Publicatiedatum
12 juni 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 4610
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het Inkomstenbesluit Werkloosheidswet bij terugvordering van voorschot WW-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 21 mei 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een directeur-grootaandeelhouder (dga), en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser had een beroep ingesteld tegen de terugvordering van een bedrag van € 17.360,56 aan te veel uitbetaald voorschot in het kader van de Werkloosheidswet (WW). De terugvordering was gebaseerd op het inkomen dat eiser in 2010 had opgegeven aan de belastingdienst, terwijl hij zich in die periode ziek had gemeld. De rechtbank oordeelde dat het Inkomstenbesluit Werkloosheidswet van toepassing was en dat de terugvordering terecht was. De rechtbank stelde vast dat de inkomensbegrippen in het Algemeen Inkomensbesluit Socialezekerheidswetten en het Inkomstenbesluit Werkloosheidswet gelijkluidend waren, waardoor de keuze voor het Inkomstenbesluit geen gevolgen had voor de uitkomst van de zaak. Eiser had aangevoerd dat het niet redelijk was om 70% van zijn belastbaar loon te verrekenen, gezien het negatieve resultaat van zijn onderneming in 2010. De rechtbank oordeelde echter dat de regels van het Inkomstenbesluit WW correct waren toegepast en dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 14/4610

proces-verbaal van de enkelvoudige kamer van 21 mei 2015

in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringente Arnhem, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder een bedrag van
€ 17.360,56 bruto aan te veel uitbetaald voorschot in het kader van de Werkloosheidswet (WW) van eiser teruggevorderd.
Bij besluit van 3 juni 2014 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2015. Eiser is verschenen in bijzijn van [naam] , accountant. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. R.A. van de Berkt.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Verweerder heeft de terugvordering van een gedeelte van het als voorschot uitgekeerde bedrag aan WW-uitkering tijdens de startperiode van 4 januari 2010 tot en met 4 juli 2010 gebaseerd op het door eiser aan de belastingdienst opgegeven inkomen in 2010 als directeur grootaandeelhouder (hierna: dga) van de besloten vennootschap waarin eisers onderneming Davelaar Bedrijfsadviezen was ondergebracht. Verweerder heeft in dat verband verwezen naar het Algemeen Inkomensbesluit Socialezekerheidswetten.
3. Eiser heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat het niet redelijk is dat verweerder 70% van eisers belastbaar loon als dga met het voorschot heeft verrekend, terwijl zijn onderneming het boekjaar 2010 met een negatief resultaat heeft afgesloten.
4. De rechtbank oordeelt dat, anders dan in de besluitvorming is overwogen, ten tijde van de periode in geding niet het Algemeen Inkomensbesluit Socialezekerheidswetten, maar het Inkomstenbesluit Werkloosheidswet (Inkomstenbesluit WW) van toepassing was. De rechtbank verbindt hieraan geen gevolgen, omdat de inkomensbegrippen in beide besluiten voor zover in de onderhavige zaak van belang (belastbaar loon) gelijkluidend zijn.
5. De rechtbank stelt voorop dat verweerder conform artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Inkomstenbesluit WW eisers belastbaar loon als dga heeft verrekend. Daarbij speelt geen rol of met de onderneming winst is gemaakt en evenmin of dat loon daadwerkelijk is genoten. Het Inkomstenbesluit WW is een algemeen verbindend voorschrift, dat de rechter slechts zeer terughoudend kan beoordelen. De rechter zal het resultaat van de afweging van alle betrokken belangen door de materiële wetgever in beginsel moet respecteren. Dit lijdt slechts uitzondering als aan de inhoud of wijze van totstandkoming van het betrokken voorschrift zodanig ernstige feilen kleven, dat dit voorschrift niet als grondslag kan dienen voor daarop in concrete gevallen te baseren besluiten. Daarvan is de rechtbank niet gebleken, zodat deze beroepsgrond faalt.
6. Eiser heeft in beroep voorts naar voren gebracht dat kort na de start van zijn onderneming bij hem de ziekte van Parkinson is geconstateerd. Op 1 februari 2010 heeft eiser zich bij verweerder ziek gemeld. Op dat moment kon, ook voor verweerder, helder zijn dat de onderneming niet zou slagen.
7. Hoewel de rechtbank begrijpt dat deze omstandigheid de situatie voor eiser extra wrang maakt, kan deze, gelet op het karakter van het Inkomstenbesluit WW als algemeen verbindend voorschrift en in aanmerking genomen dat blijkens de belastingaangifte over het jaar 2010 gedurende eisers ziekte in 2010 verloning heeft plaatsgevonden en deze niet is stopgezet, niet leiden tot het niet-verrekenen van het belastbaar loon als dga met het voorschot aan WW-uitkering over de startperiode.
8. Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat verweerder de van toepassing zijnde regels juist heeft toegepast en terecht heeft besloten om het te veel betaalde bedrag aan voorschot WW-uitkering van eiser terug te vorderen. Dringende redenen, op grond waarvan verweerder geheel of gedeeltelijk van terugvordering had moeten afzien, zijn niet gebleken.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Hamaker, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. B. de Vries, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 21 mei 2015
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.