ECLI:NL:RBGEL:2015:4106

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 juni 2015
Publicatiedatum
22 juni 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 6976
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit inzake afvalpas en registratie persoonsgegevens in het kader van de Wet bescherming persoonsgegevens

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 23 juni 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en verweerder over de invoering van een nieuw systeem voor afvalpassen en toegangscontrole voor ondergrondse afvalcontainers. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de brief van verweerder van mei 2014, waarin het nieuwe systeem werd aangekondigd. Eiser stelde dat de verwerking van zijn persoonsgegevens niet noodzakelijk was en dat zijn privacy werd geschonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de brief van mei 2014 moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overweegt dat de verwerking van persoonsgegevens noodzakelijk is voor de uitvoering van de wettelijke taak van de gemeente inzake afvalinzameling. De rechtbank concludeert dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom de verwerking van persoonsgegevens noodzakelijk is en dat het beroep van eiser ongegrond is. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats [woonplaats]
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/6976

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,

en
het [verweerder]te [woonplaats], verweerder.

Procesverloop

Bij brief van mei 2014 heeft verweerder het gebruik van een nieuw systeem voor de afvalpassen en toegangscontrole voor de ondergrondse afvalcontainers aangekondigd.
Tegen deze brief heeft eiser bij brief van 12 juni 2014 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 12 september 2014 heeft verweerder gereageerd op de brief van eiser van 12 juni 2014.
Eiser heeft tegen de brief van 12 september 2014 beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brieven van 8 oktober 2014, 10 november 2014 en 15 mei 2015.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juni 2015. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door M.C.J. Kasteel en H.H. Posthumus, werkzaam bij de gemeente [woonplaats].

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
In mei 2014, door eiser ontvangen op 6 juni 2014, heeft verweerder onder andere aan eiser een brief verzonden waarin het gebruik van een nieuw systeem voor de afvalpassen en toegangscontrole voor de ondergrondse afvalcontainers binnen de gemeente [woonplaats] wordt aangekondigd. Bij deze brief heeft eiser een nieuwe afvalpas ontvangen.
2. De rechtbank ziet zich eerst gesteld voor de vraag of de brief van verweerder van mei 2014 aangemerkt kan worden als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en overweegt hiertoe als volgt.
3. In het door verweerder overgelegde Afvalplan 2012-2020 (hierna: het Afvalplan) is opgenomen dat verweerder van 2012 tot 2016 nieuwe toegangspassen in gaat voeren die toegang geven tot de afvalbrengstations en tot ondergrondse containers restafval. Ter zitting is vast komen te staan dat de raad van de gemeente [woonplaats] bij raadsbesluit van 30 mei 2012 met het Afvalplan heeft ingestemd.
4. De rechtbank constateert dat in het Afvalplan weliswaar gesproken wordt over invoering van toegangspassen voor de ondergrondse containers restafval, maar overweegt verder dat uit dit Afvalplan niet blijkt dat het zal gaan om toegangspassen die gekoppeld zijn aan een adres, met als gevolg dat iedere keer als een burger de ondergrondse container opent voor het deponeren van het restafval persoonsgegevens worden geregistreerd.
Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat de brief van juni 2014 niet is gericht op rechtsgevolg, omdat slechts sprake is van een informerende brief. Voorts heeft verweerder ter zitting verklaard dat aan de beslissing om over te gaan op een systeem waarbij de persoonsgegevens van de inwoners worden geregistreerd door middel van toegangscontrole geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb ten grondslag ligt. Naar aanleiding van het Afvalplan is een uitvoeringsplan opgesteld waarin de overgang naar de nieuwe toegangspassen nader uitgewerkt is. Verweerder heeft hierover gesteld dat dit een intern stuk betreft dat niet openbaar is.
Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat eiser voor het eerst bij de brief van mei 2014 van verweerder op de hoogte is gesteld van het feit dat de nieuwe toegangspas een uniek nummer heeft en gekoppeld is aan zijn adres. Eiser kon pas bij deze brief kennis nemen van het aan de nieuwe pas gekoppelde rechtsgevolg dat zijn persoonsgegevens worden geregistreerd als hij gebruik maakt van de pas. De rechtbank is daarom van oordeel dat de brief van mei 2014 (hierna: het primaire besluit) is aan te merken als besluit in de zin van de Awb, waartegen eiser bezwaar kon maken.
5. Eiser stelt dat hij het primaire besluit op 6 juni 2014 heeft ontvangen, waarna hij op 12 juni 2014 bezwaar heeft gemaakt. Verweerder heeft zijn bezwaarschrift op 16 juni 2014 ontvangen. Eiser heeft binnen de bezwaartermijn van 6 weken bezwaar gemaakt, zijn bezwaar is derhalve tijdig.
Verweerder heeft bij brief van 12 september 2015 (hierna: het bestreden besluit) gereageerd. Verweerder schrijft in het bestreden besluit dat het verzoek van eiser om af te zien van het systeem niet wordt gehonoreerd, maar ook dat diverse wijzigingen in het systeem doorgevoerd worden en dat onnodig opgeslagen gegevens worden verwijderd. De rechtbank begrijpt het bestreden besluit aldus dat verweerder het bezwaar van eiser ongegrond heeft verklaard.
6. Tegen het bestreden besluit heeft eiser beroep ingesteld. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat het doel van het afvalpassensysteem de persoonsgegevensverwerking noodzakelijk maakt. Ook heeft eiser aangevoerd dat de schending van zijn privacy niet evenredig is met het doel van het afvalpassensysteem.
7. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat met het afvalpassensysteem wordt voorkomen dat bedrijven of mensen van buiten de gemeente [woonplaats] gebruik maken van de afvalcontainers. Ter zitting heeft verweerder hier nog aan toegevoegd dat alleen inwoners die de afvalstoffenheffing hebben betaald toegang hebben tot de afvalcontainers en een afvalpas hebben ontvangen. Daarnaast zal verweerder in de komende jaren vooraf controleren of deze heffing is betaald en indien dit niet het geval is, de afvalpas blokkeren. Ook wordt met de afvalpas geregistreerd hoe vaak een container wordt geopend, dit zorgt voor een indicatie van de vullingsgraad van de container en verweerder kan door het nieuwe systeem inzichtelijk maken in welke wijken nog relatief veel restafval wordt geproduceerd.
8. Niet in geschil is dat de verwerking van de gegevens met de nieuwe afvalpas moet worden aangemerkt als verwerking van persoonsgegevens in de zin van artikel 1, aanhef en onder b, van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp). Op grond van artikel 8, aanhef en onder e, van de Wbp kan verweerder overgaan tot verwerking van persoonsgegevens indien deze verwerking noodzakelijk is voor de uitoefening van de publiekrechtelijke taak. De rechtbank stelt vast dat de inzameling van huishoudelijk afval een wettelijke taak van de gemeente [woonplaats] is. Bij deze uitvoering heeft verweerder ervoor gekozen een afvalpassensysteem in te voeren. De rechtbank stelt vast dat verweerder hierbij de volgende uitgangspunten hanteert: geregistreerde gegevens worden uitsluitend gebruikt voor het optimaliseren van de afvalinzameling en niet voor opsporingsdoeleinden; de gegevens worden bewaard in een beveiligd Container Management Systeem en worden niet langer bewaard dan noodzakelijk en de bepalingen van de Wbp worden in acht genomen.
Gelet op deze uitgangspunten en de hiervoor onder 6. weergegeven doelen van het afvalpassensysteem is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom de verwerking van persoonsgegevens noodzakelijk is voor het vervullen van zijn wettelijke taak, zoals bedoeld in artikel 8, aanhef en onder e, van de Wbp. Eisers stelling dat het afvalpassensysteem niet effectief is omdat de passen kunnen worden uitgeleend aan bedrijven of mensen van buiten de gemeente [woonplaats], maakt, nog daargelaten dat dit slechts een verwachting van eiser betreft die niet op objectieve feiten is gebaseerd, het bovenstaande niet anders.
9. Voor zover eiser een beroep heeft willen doen op artikel 40, eerste lid, van de Wbp, overweegt de rechtbank als volgt. Eiser voert aan dat zijn huishouden inmiddels een eenpersoonshuishouden is en dat het daardoor altijd duidelijk is dat hij degene is die de afvalpas gekoppeld aan zijn woonadres heeft gebruikt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat dit gegeven onvoldoende is om te spreken van bijzondere persoonlijke omstandigheden. Het voeren van een eenpersoonshuishouden kan immers niet als uitzonderlijk worden aangemerkt, en eiser onderscheidt zich daarmee dan ook niet in bijzondere mate van andere huishoudens in de gemeente [woonplaats].
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van der Linde, rechter, in tegenwoordigheid van mr. I. Nikkels, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.