ECLI:NL:RBGEL:2015:4125

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 juni 2015
Publicatiedatum
23 juni 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 1789
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Tj. Gerbranda
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de intrekking van de hondenlosloopplaats in Arnhem wegens onvoldoende onderbouwing van overlast en alternatieven

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 23 juni 2015 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot de intrekking van de aanwijzing van een hondenlosloopplaats aan de Brabantweg/Beststraat in Arnhem. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem, had op 30 maart 2015 besloten om de hondenlosloopplaats op te heffen, omdat de overlast van deze plek de laatste twee jaar zou zijn toegenomen. Verzoekers, die gebruik maken van de hondenlosloopplaats, hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter oordeelde dat verweerder de geconstateerde overlast niet voldoende had onderbouwd en dat er geen onderzoek was gedaan naar mogelijkheden om de overlast te beperken. Verzoekers hadden alternatieven voorgesteld, zoals het verplaatsen van de ingang en het verkleinen van het veld, maar verweerder had hier geen onderzoek naar gedaan. Bovendien werd de alternatieve hondenlosloopzone in de Spoorzone door verzoekers als onveilig ervaren, wat de voorzieningenrechter ook in overweging nam.

De voorzieningenrechter concludeerde dat het besluit om de hondenlosloopplaats op te heffen onvoldoende was onderbouwd en dat het verzoek om voorlopige voorziening moest worden toegewezen. Het besluit werd geschorst tot zes weken na het door verweerder te nemen besluit op bezwaar, en verweerder werd opgedragen om de voorzieningen rondom de hondenlosloopplaats terug te plaatsen, zodat het gebied weer gebruikt kon worden conform de oorspronkelijke aanwijzing van 2 oktober 2009. Tevens werd bepaald dat het door verzoekers betaalde griffierecht aan hen werd terugbetaald.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/1789

uitspraak van de voorzieningenrechter van

op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekers], verzoekers,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhemte Arnhem, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 maart 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de hondenlosloopplaats aan de Brabantstraat/Beststraat te Arnhem opgeheven.
Verzoekers hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Tevens hebben zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2015. Verzoekers zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.C.J. Kasteel en R. Driessen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Bij besluit van 2 oktober 2009 heeft verweerder het gebied Brabantweg/achter de Beststraat zuidzijde, en het gebied Brabantweg/achter de Beststraat noordzijde, aangewezen als hondenlosloopplaats. Omdat de overlast van de hondenlosloopplaats de laatste twee jaar is toegenomen, heeft verweerder bij het thans bestreden besluit de hondenlosloopplaats opgeheven (lees: aanwijzing ingetrokken).
3. Verzoekers hebben aangevoerd dat zij gebruik maken van de hondenlosloopplaats en zelf geen overlast constateren of hebben geconstateerd. Er is slechts sprake van enkele klachten. Van de hondenlosloopplaats wordt door veel mensen gebruik gemaakt. Juist door het bestaan van het veld is in de rest van de wijk weinig sprake van overlast van honden en hondenpoep. Het veld draagt verder bij aan de leefbaarheid van en de sociale contacten in de wijk. Voorts hebben zij betoogd dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar alternatieve locaties. De hondenlosloopplaats aan de Spoorzone kan niet als alternatief worden aangemerkt. Het is er niet omheind en niet verlicht. Verder hebben zij aangevoerd dat de hekken al binnen twee dagen na dagtekening van het besluit zijn verwijderd. Het is niet redelijk de bezwaarschriftenprocedure niet af te wachten.
4. Namens verweerder is naar voren gebracht dat de laatste twee jaar vele klachten zijn ontvangen over de overlast ten gevolge van het gebruik van de hondenlosloopplaats. Op 11 december 2014 is er in de wijk een bijeenkomst geweest waarbij een wethouder, de wijkregisseur, de stadsdeelmanager en een handhaver van de gemeente aanwezig zijn geweest alsmede een aantal omwonenden en hondenbezitters. De conclusie van de bijeenkomst was dat de hondenlosloopplaats zou worden opgeheven. Er zou nog worden gekeken naar een alternatieve locatie maar deze is niet gevonden. De hondenlosloopplaats aan de spoorzone is volgens verweerder een bestaand en goed alternatief omdat deze zich op vijf minuten loopafstand van de in geding zijnde hondenlosloopplaats bevindt. Verweerder heeft verder gesteld dat verzoekers geen spoedeisend belang meer hebben en ook niet als direct belanghebbenden kunnen worden beschouwd. Daarbij heeft verweerder verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 3 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX8937.
5. Met betrekking de vraag of verzoekers als direct belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen worden beschouwd, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 29 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX5936) dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het besluit, om als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, te kunnen worden beschouwd. Een louter subjectief gevoel van betrokkenheid bij een besluit is, hoe sterk dat gevoel ook moge zijn, is niet voldoende om te kunnen spreken van een rechtstreeks bij het besluit betrokken belang. Maar ook een persoon die wellicht enig belang heeft, doch zich op dat punt niet onderscheidt van grote aantallen anderen, kan niet beschouwd worden als een persoon met een rechtstreeks betrokken belang.
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kunnen verzoekers als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 worden beschouwd. Hun woning is gelegen aan de hondenlosloopplaats en zij hebben altijd van de hondenlosloopplaats gebruik gemaakt. In die zin maakt de hondenlosloopplaats deel uit van hun directe woonomgeving, waardoor zij zich onderscheiden van hondenbezitters in Arnhem die niet direct aan de hondenlosloopplaats wonen en hier geen gebruik van maken. Het beroep van verweerder op de onder punt 4 genoemde uitspraak van de Afdeling doet hier niet aan af omdat verzoekers woning, in tegenstelling tot de eisers in de uitspraak van de Afdeling, grenst aan de hondenlosloopplaats.
6. Met betrekking tot de spoedeisendheid overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
De hekken rondom de hondenlosloopplaats zijn vrijwel direct na het door verweerder genomen besluit verwijderd zodat feitelijk tot op heden geen gebruik meer kan worden gemaakt van het terrein om de honden los te laten lopen. Verweerder trekt hier uit de conclusie dat de spoedeisendheid is verdwenen. De voorzieningenrechter deelt dit standpunt niet. Dat verweerder niet de bereidheid heeft gehad om de hekken te laten staan tijdens de bezwaarschriftfase en de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening maakt niet dat verzoekers daarom geen spoedeisend belang meer zouden hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening.
7. Bij de belangenafweging die ingevolge artikel 8:81 van de Awb is vereist, neemt de voorzieningenrechter het volgende in aanmerking.
De hondenlosloopplaats is in 2009 op grond van artikel 2.4.20 van de Algemene plaatselijke verordening voor Arnhem aangewezen. Ter zitting is door verweerder erkend dat de hondenlosloopplaats ook ruim voor die tijd al in gebruik was als hondenlosloopplaats bij hondenbezitters. Verzoekers hebben aangegeven dat zij gebruik maken van het veldje. Verweerder heeft dit niet betwist.
Verweerder verwijst in het besluit ter onderbouwing van de overlast naar ingekomen klachten. Een kopie van deze – vermeende – klachten is evenwel niet overgelegd. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat de klachten niet aan het dossier van de voorzieningenrechter zijn toegevoegd om de privacy van de klagers te beschermen. Wel heeft verweerder op zitting een kopie van een aantal e-mails gericht aan de toenmalig wijkagent uit de maanden januari en februari 2015 overgelegd maar onduidelijk is of deze berichten afkomstig zijn van een of van meerdere personen. Ook is een notitie van deze wijkagent overgelegd van 27 maart 2015, waarin de agent aangeeft dat hij het afgelopen jaar mondelinge en telefonische klachten en klachten per e-mail heeft ontvangen.
De voorzieningenrechter is allereerst van oordeel dat verweerder de geconstateerde overlast – wat daar ook van zij – in het geheel niet heeft onderbouwd. Verweerder had op grond van het bepaalde in artikel 8:29 van de Awb een kopie van de klachten aan de voorzieningenrechter kunnen voorleggen. Hiermee zou de rechtmatigheid van het besluit getoetst hebben kunnen worden, zonder dat verzoekers van de inhoud en afzender van de klachten kennis zouden hebben kunnen nemen. Verweerder heeft om hem moverende redenen hier niet voor gekozen. Dat betekent evenwel dat de voorzieningenrechter niet kan beoordelen of de intrekking van de aanwijzing voldoende juridische grondslag heeft. De ter zitting overgelegde notitie van de wijkagent maakt dit niet anders, reeds nu deze verklaring niet is op ambtseed of ambtsbelofte is opgemaakt en voorts niet is opgemaakt als een proces-verbaal, maar in een gewoon word-document is vervat en niet is ondertekend. Aan deze verklaring kan derhalve niet de waarde worden gehecht die verweerder hier aan wil geven. De voorzieningenrechter is voorts niet gebleken van onderzoek naar mogelijkheden om de - gestelde - overlast te beperken/verminderen. Zo is door verzoekers geopperd om de ingang te verplaatsen, de bankjes te verplaatsen en om het veld te verkleinen. Uit het besluit blijkt in het geheel niet dat verweerder hier voorafgaand aan het bestreden besluit onderzoek naar heeft gedaan. In 2014 heeft onderzoek plaatsgevonden naar alternatieve locaties en op 6 augustus 2014 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de wethouder en wijkbewoners. Geconcludeerd werd dat het genoemde alternatief aan het Ravesteinpad het niet haalde. Uit de stukken noch ter zitting is duidelijk geworden dat deze locatie niet als alternatief kan dienen. Tijdens de onder punt 4 vermelde bijeenkomst op 11 december 2014 was bepaald dat er naar alternatieven zou worden gezocht maar niet is duidelijk geworden welke alternatieven zijn onderzocht en op grond waarvan geen alternatief is gevonden.
Verweerder merkt de hondenlosloopzone in de Spoorzone aan als alternatief. Verzoekers hebben aangegeven dat deze zone niet is omheind en dat met name vrouwen het te donker en onveilig vinden. Ook ontbreken prullenbakken om de uitwerpselen in te gooien, waardoor veel blijft liggen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder – mede in acht nemende genoemde klachten – onvoldoende onderbouwd waarom dit veld als afdoende alternatief geldt. Dit klemt temeer nu in het geheel niet is gebleken van een - voorafgaand aan het bestreden besluit - onderzoek naar de knelpunten en mogelijke oplossingen (hekken, bankjes, prullenbakken, verlichting) daarvoor. Van een passend alternatief kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter daarom – nog – niet gesproken worden.
8. De voorzieningenrechter is concluderend van oordeel dat het besluit de aanwijzing in te trekken onvoldoende is onderbouwd en onvoldoende zorgvuldig is voorbereid. In het belang van verzoekers, die hebben gesteld dat zij de hond minder vaak uitlaten omdat zij de uitlaatplaats in de Spoorzone als onvoldoende veilig ervaren, ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek toe te wijzen, het besluit te schorsen tot zes weken na het door verweerder te nemen besluit op bezwaar en te bepalen dat verweerder de hekken rondom de hondenlosloopplaats, alsmede de overige voorzieningen, weer terugplaatst, opdat het gebied wederom conform de aanwijzing van 2 oktober 2009 gebruikt zal kunnen worden.
9. In het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding te bepalen dat verweerder het door verzoekers betaalde griffierecht aan hen terugbetaalt.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
  • schorst het besluit van verweerder van 30 maart 2015 tot zes weken na het te nemen besluit op bezwaar;
  • bepaalt dat verweerder de voorzieningen terugplaatst opdat het gebied aan de Brabantweg/achter de Beststraat zuidzijde, en het gebied Brabantweg/achter de Beststraat noordzijde volgens de aanwijzing van 2 oktober 2009 gebruikt mag worden;
  • bepaalt dat verweerder het door verzoekers betaalde griffierecht ten bedrage van
€ 167,- aan hen vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Tj. Gerbranda, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.H.Y. Snoeren-Bos, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.