In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 23 juni 2015 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot de intrekking van de aanwijzing van een hondenlosloopplaats aan de Brabantweg/Beststraat in Arnhem. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem, had op 30 maart 2015 besloten om de hondenlosloopplaats op te heffen, omdat de overlast van deze plek de laatste twee jaar zou zijn toegenomen. Verzoekers, die gebruik maken van de hondenlosloopplaats, hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter oordeelde dat verweerder de geconstateerde overlast niet voldoende had onderbouwd en dat er geen onderzoek was gedaan naar mogelijkheden om de overlast te beperken. Verzoekers hadden alternatieven voorgesteld, zoals het verplaatsen van de ingang en het verkleinen van het veld, maar verweerder had hier geen onderzoek naar gedaan. Bovendien werd de alternatieve hondenlosloopzone in de Spoorzone door verzoekers als onveilig ervaren, wat de voorzieningenrechter ook in overweging nam.
De voorzieningenrechter concludeerde dat het besluit om de hondenlosloopplaats op te heffen onvoldoende was onderbouwd en dat het verzoek om voorlopige voorziening moest worden toegewezen. Het besluit werd geschorst tot zes weken na het door verweerder te nemen besluit op bezwaar, en verweerder werd opgedragen om de voorzieningen rondom de hondenlosloopplaats terug te plaatsen, zodat het gebied weer gebruikt kon worden conform de oorspronkelijke aanwijzing van 2 oktober 2009. Tevens werd bepaald dat het door verzoekers betaalde griffierecht aan hen werd terugbetaald.