ECLI:NL:RBGEL:2015:4219

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 juni 2015
Publicatiedatum
26 juni 2015
Zaaknummer
283147
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van woning door gedaagde na beëindiging van begeleidingsovereenkomst en gebruikersovereenkomst

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 26 juni 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de stichting Iriszorg en een gedaagde partij. De gedaagde had op basis van een begeleidings- en een gebruikersovereenkomst in een woning verbleven die door Iriszorg werd gehuurd van woningcorporatie Portaal. De overeenkomsten werden opgezegd door Iriszorg, omdat de gedaagde zich niet hield aan de voorwaarden van de begeleiding en problemen veroorzaakte in de woonomgeving. Ondanks dat Iriszorg de gedaagde enige tijd had gedoogd in de woning, was het niet langer mogelijk om dit te blijven doen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gedaagde geen beroep kon doen op huurbescherming, omdat hij zonder recht of titel in de woning verbleef na de opzegging van de overeenkomsten. De rechter heeft de gedaagde veroordeeld om binnen één maand de woning te ontruimen, met inachtneming van de moeilijkheid om alternatieve woonruimte te vinden. De proceskosten werden aan de gedaagde opgelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/283147 / KG ZA 15-227
Vonnis in kort geding van 26 juni 2015
in de zaak van
de stichting
STICHTING IRISZORG,
gevestigd te Nijmegen,
eiseres,
advocaat mr. L. Vrakking te Arnhem,
tegen
[gedaagde partij],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. B.W.M. van Hoof te Nijmegen.
Partijen zullen hierna Iriszorg en [gedaagde partij] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de niet-betekende dagvaarding
  • de vrijwillige verschijning van [gedaagde partij]
  • de pleitnota van Iriszorg
  • de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Van 2001 tot 2005 heeft [gedaagde partij] met zijn toenmalige partner, [mevrouw A.] (hierna: [mevrouw A.]) en hun kinderen in [woonplaats] een huurwoning bewoond van woningcorporatie Talis. In verband met klachten over overlast heeft de Werkgroep Bijzondere Bemiddeling (WBB), een samenwerkingsverband van woningcorporaties in de regio Nijmegen, het gezin van [gedaagde partij] in het kader van een tweede-kansbeleid geherhuisvest in de wijk [naam wijk 1] in [woonplaats]. Vervolgens is het gezin van [gedaagde partij] in verband met overlast in 2007 opnieuw elders ondergebracht, dit maal in een huurwoning van Stichting Standvast Wonen te Nijmegen (hierna: Standvast Wonen) aan de [adres en woonplaats]. Vanaf 1 februari 2008 hebben [gedaagde partij] en [mevrouw A.] deze woning rechtstreeks gehuurd van Standvast Wonen te Nijmegen. Per 1 september 2012 is die huurovereenkomst geëindigd.
2.2.
In de aanloop naar de beëindiging van de genoemde huurovereenkomst met Standvast Wonen zijn [gedaagde partij] en [mevrouw A.] door de GGD Regio Nijmegen (hierna: de GGD) met Iriszorg in contact gebracht. Iriszorg biedt particulieren verschillende vormen van geestelijke gezondheidszorg aan.
2.3.
[gedaagde partij] en [mevrouw A.] zijn op 23 augustus 2012 een schriftelijke begeleidingsovereenkomst aangegaan met Iriszorg, alsmede een gebruikersovereenkomst.
2.4.
In de begeleidingsovereenkomst is onder meer vermeld dat deze is aangegaan voor onbepaalde tijd, dat [gedaagde partij] en [mevrouw A.] als cliënten de begeleiding van Iriszorg en individuele begeleiders van Iriszorg dienen te accepteren, zich dienen te houden aan het in overleg met Iriszorg op te stellen individuele begeleidingsplan en dienen te trachten de daarin gestelde doelen te verwerkelijken en, indien dit noodzakelijk wordt geacht door de begeleider van Iriszorg, andere hulpverlening dienen te accepteren.
2.5.
In de gebruikersovereenkomst is onder meer vermeld dat Iriszorg zich ten doel stelt tijdelijk huisvesting ter verstrekken aan personen waarvan verwacht wordt dat die zonder begeleiding niet (meteen) in staat zijn op eigen kracht een thuissituatie te creëren en in stand te houden en dat zij daarom de woning aan de [adres en woonplaats] (hierna: de woning) vanaf 23 augustus 2012 ter beschikking van [gedaagde partij] en [mevrouw A.] stelt. In de gebruikersovereenkomst staat verder dat [gedaagde partij] en [mevrouw A.] toestemming geven aan hun individuele begeleiders van Iriszorg om de woning te betreden. Ook is in de gebruikers-overeenkomst vermeld dat deze onlosmakelijk is verbonden met de begeleidings-overeenkomst.
2.6.
[gedaagde partij], [mevrouw A.] en hun kinderen hebben vervolgens de woning betrokken.
2.7.
Bij brief van 28 augustus 2013 heeft de heer [persoon X] (hierna: [persoon X]) van de GGD aan [gedaagde partij] en [mevrouw A.] onder meer geschreven:
Zoals ik heb aangekondigd in ons gesprek van 22-8- stuur ik jullie hierbij een brief waarin ik nog even opsom wat [persoon Y] van iriszorg en ik in dat gesprek aan jullie hebben uitgelegd. De aanleiding voor dit gesprek was het feit dat de samenwerkingspartners op 20-08-2013 bij elkaar zijn gekomen om jullie situatie te bespreken.
Het gesprek was ook een vervolg op eerdere gesprekken die met jullie hebben plaatsgevonden (…).
De kern van die eerdere gesprekken was dat jullie in een traject begeleide herkansing zitten. Om deel te kunnen nemen aan dat traject hebben jullie voorwaarden ondertekend. Gaandeweg het traject blijkt dat jullie je niet aan alle voorwaarden houden. Concreet: jullie weigeren het werkplan van Iriszorg te ondertekenen en [voornaam gedaagde partij] [[gedaagde partij]; vzr] weigert mee te werken aan noodzakelijk geachte diagnostiek en behandeling bij Kairos.
(…)
Jullie hebben bij herhaling laten weten niet van plan te zijn te gaan voldoen aan de genoemde voorwaarden. Ook tijdens ons laatste gesprek op 22-08-2013 hebben jullie nogmaals laten weten niet aan de voorwaarden te gaan voldoen. In wezen betekent dit dat jullie de afspraken binnen de begeleide herkansing hebben geschonden en dat jullie het huis moeten verlaten. In mijn brief aan jullie van 17-04-2013 heb ik jullie laten weten dat de samenwerkingspartners op dit moment zover niet willen gaan. Wel moet er een oplossing komen voor de ontstane pat-stelling. Daarom zijn de verschillende betrokken partijen op 20-08-2013 bij elkaar gekomen om naar een oplossing te zoeken.
De uitkomst van dat overleg is, zoals ik jullie al mondeling heb medegedeeld:
  • De begeleide herkansing wordt afgesloten zonder dat jullie het huis op naam krijgen;
  • De reden is dat jullie niet hebben voldaan aan de vooraf gestelde voorwaarden zoals daar zijn het ondertekenen van het werkplan van Iriszorg en het in behandeling gaan bij GGz van [voornaam gedaagde partij]
  • Portaal [de verhuurder van de woning; vzr] heeft eerder al laten weten jullie geen eigen huurcontract te geven zolang niet is voldaan aan de voorwaarden; Jullie hebben nu aangegeven ook in de toekomst niet te zullen voldoen aan die voorwaarden. – daardoor is een patstelling ontstaat waarin geen zicht is op verandering;
  • Om die patstelling te doorbreken blijft het huis op naam van Iriszorg staan. Jullie mogen het huis gebruiken/bewonen zolang dat probleemloos verloopt. Dit vanuit de gedachte dat jullie op geen enkele andere manier aan een woning kunnen komen en anders op straat komen te staan.
  • Het spreekt vanzelf dat van jullie wordt verwacht dat je aan Iriszorg de huur blijft betalen;
  • Er zit geen einddatum aan deze constructie (behalve natuurlijk als er problemen ontstaan) en er is geen sprake meer van een moment waarop het huurcontract omklapt;
  • De begeleiding door Iriszorg ([persoon Y]) in het kader van de begeleide herkansing stopt;
  • Iriszorg is bereid jullie verder te begeleiden als jullie daar prijs op stellen en als jullie aangeven waar die begeleiding uit zal moeten bestaan/welke werkdoelen er zijn;
  • Een en ander gaat in op 1 november 2013;
  • Er ontstaat een andere situatie als jullie besluiten toch volledig mee te werken aan de voorwaarden. Je kunt daarmee het vertrouwen van partners winnen en het omklappen van het huurcontract kan weer een optie worden.
Er staan op dit moment geen nieuwe afspraken met [persoon Y] gepland. We hebben met jullie afgesproken dat jullie zelf contact opnemen met [persoon Y] als je prijs stelt op een gesprek. Jullie dossier bij Iriszorg staat in ieder geval nog tot 1 november 2013 open. Als jullie voor 1 november 2013 niet hebben laten weten dat je verder wil gaan met Iriszorg stopt dan de begeleiding. [persoon Y] is dan ook niet meer jullie contactpersoon. Vanaf dat moment moet je bij mij terecht als je vragen hebt of toch mee wil werken aan de voorwaarden. Ik zal betrokken blijven als trajectregisseur.
In de komende weken zullen jullie te horen krijgen binnen welke constructie jullie in de woning kunnen blijven wonen en wat er daarbij van jullie wordt verwacht.
2.8.
Bij brief van 25 oktober 2013 heeft [persoon X] aan [gedaagde partij] en [mevrouw A.] onder andere geschreven:
Ik heb aangekondigd dat jullie voor 1 november 2013 te horen zouden krijgen binnen welke constructie jullie in de huidige woning kunnen blijven wonen en wat er daarbij van jullie wordt verwacht.
In dit schrijven laat ik jullie weten hoe een en ander verder wordt georganiseerd.
Het huis blijft op naam van Iriszorg staan. Jullie mogen het huis gebruiken/bewonen zolang dat probleemloos verloopt. Dit betekent dat er geen problemen in of om het huis mogen ontstaan waarbij jullie betrokken zijn (…)
Naast de gebruiksovereenkomst die jullie met Iriszorg hebben gesloten blijft ook de daaraan gekoppelde begeleidingsovereenkomst van kracht. Dit betekent dat een begeleider van Iriszorg jullie één keer in de twee maanden zal bezoeken om te kijken hoe het gaat. Jullie moeten deze begeleider binnenlaten en bereid zijn een gesprek aan te gaan. Begeleiding is er vooral op gericht om te voorkomen dat problemen die in het verleden in jullie leefomgeving hebben plaatsgevonden ook hier ontstaan.(…)
De mogelijkheid blijft openstaan om volledig mee te werken aan de voorwaarden die gesteld en door jullie ondertekend zijn bij het aangaan van dit traject begeleide herkansing.
2.9.
De relatie van [gedaagde partij] en [mevrouw A.] is op enig moment nadien geëindigd. In verband daarmee woont [mevrouw A.] inmiddels elders. De kinderen van [gedaagde partij] en [mevrouw A.] zijn in augustus 2014 uit huis geplaatst. [gedaagde partij] woont sindsdien alleen in de woning.
2.10.
Bij brief van 16 oktober 2014 heeft mevrouw [persoon Z] van Iriszorg aan [gedaagde partij] onder meer bericht:
Op 23 augustus 2012 is Iriszorg met u in het kader van een Beleid herkansingstraject een gebruikersovereenkomst en een begeleidingsovereenkomst, aangegaan. Deze gebruikers-overeenkomst en begeleidingsovereenkomst betreffende de woning aan de [adres en woonplaats]. De woning huurt Iriszorg van woningcorporatie Portaal.
Omdat u zich niet hield aan de toen gestelde voorwaarden (ondertekenen begeleidingsplan en meewerken aan diagnostiek bij de GGZ) is u op 26 augustus 2013 per brief medegedeeld dat de begeleide herkansing zal stoppen. Op 23 oktober 2013 heeft u een brief ontvangen waarin staat dat omwille van het feit dat u op geen enkele andere manier in aanmerking kunt komen voor een woning, het wonen op [adres en woonplaats] wordt gedoogd zolang er geen problemen in de buurt ontstaan.
Inmiddels hebben wij moeten constateren dat er bij herhaling onrust in de buurt is waarbij u betrokken bent. Er zijn inmiddels verschillende confrontaties geweest met uw ex-vrouw en/of haar vriend waarvan buurtbewoners getuigen waren en die voor veel onrust hebben gezorgd. Daarnaast bleek onlangs dat u buurtbewoners, zowel volwassenen als kinderen in de basisschoolleeftijd, op de openbare weg aanspreekt en aanspoort om actie te ondernemen tegen de uithuisplaatsing van uw kinderen. Het gevolg is onrust onder ouders en kinderen op de basisschool die midden in de wijk ligt.
De voorwaarden die binnen de Begeleide Herkansing en daarna aan u zijn gesteld hadden als achtergrond de problemen die er op uw vorige woonadres waren te voorkomen. De voorwaarden moeten u een kader bieden dat ook op de lange termijn rust garandeerde. Door deze voorwaarden te overtreden, heeft u het risico genomen dat er in uw omgeving toch weer onrust ontstaat. Inmiddels is deze onrust een feit.
Om verdere escalatie te voorkomen, zien wij ons genoodzaakt om de gebruikersovereenkomst en begeleidingsovereenkomst per 15 januari 2015 op te zeggen. Dit betekent dat u uiterlijk op die datum de woning moet hebben verlaten. (…)
Volledigheidshalve informeer ik u, dat wanneer u de woning op 15 januari 2015 niet hebt verlaten, Iriszorg zonder verdere aankondiging een ontruimingsprocedure tegen u zal starten.
2.11.
Partijen hebben vervolgens geprobeerd om een ontruimingsprocedure te voorkomen. Iriszorg heeft in dat verband voorgesteld dat [gedaagde partij] zich toch onder behandeling van Kairos plaatst. Van zijn kant heeft [gedaagde partij] Iriszorg ervan willen overtuigen dat hij een reguliere huurovereenkomst heeft met Iriszorg, zonder de verplichting om begeleiding of behandeling te hoeven accepteren. Partijen zijn vervolgens niet nader tot elkaar gekomen.

3.Het geschil

3.1.
Iriszorg vordert – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad en met veroordeling van [gedaagde partij] in de proceskosten met wettelijke rente,
primair
[gedaagde partij] te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis de woning te ontruimen en ontruimd te houden;
subsidiair
[gedaagde partij] te veroordelen om alle vereiste medewerking te verlenen aan diagnostiek en eventuele behandeling door een door Iriszorg aan te wijzen specialist van Kairos,
een en ander zodanig dat de behandeling uiterlijk binnen twee maanden na betekening van dit vonnis wordt opgestart;
3.2.
Iriszorg legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde partij] als gevolg van de opzegging van de begeleidings- en de gebruikersovereenkomst thans zonder recht of titel in de woning verblijft.
3.3.
[gedaagde partij] voert verweer. In de kern komt dat erop neer dat hij een reguliere huurovereenkomst heeft met Iriszorg.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Ter bepaling van de rechtsverhouding van partijen stelt de voorzieningenrechter als eerste vast dat partijen door de GGD met elkaar in contact zijn gebracht. Voorshands is het voldoende aannemelijk dat dit van doen had met gedragingen van [gedaagde partij] in de wijk de [naam wijk 2] die tot problemen met de buurt hebben geleid en dat [gedaagde partij] en zijn gezin vanwege woonoverlast moesten verhuizen. Iriszorg heeft in dit verband een rapport overgelegd van [naam adviesbureau] en hulp bij woonproblemen. Het betreft een rapport dat op aanvraag van 6 augustus 2012 van Standvast Wonen over overlast in de [naam wijk 2] is opgemaakt. De conclusie in dat rapport is dat [gedaagde partij] ambulante woonbegeleiding nodig heeft om te voorkomen dat hij door zijn gedrag in een andere wijk dezelfde problemen krijgt als in de [naam wijk 2]. Weliswaar betwist [gedaagde partij] dit rapport, maar hij heeft tegenover dat rapport onvoldoende onderbouwing gegeven van zijn standpunt dat hij en zijn gezin juist slachtoffer waren van gedragingen van de buurt en om die reden uit de [naam wijk 2] hebben moeten vertrekken.
4.2.
Aannemelijk is derhalve dat Iriszorg niet als regulier verhuurder is ingeschakeld om [gedaagde partij] en zijn gezin alleen maar woonruimte te bieden, maar als hulpverlenings-instantie die een vorm van begeleid wonen aanbiedt. Dat volgt ook genoegzaam uit de onder 2.4 en 2.5. bedoelde begeleidings- en gebruikersovereenkomst die partijen zijn aangegaan. Het mag zo zijn dat [gedaagde partij] zich gedwongen voelde om deze overeenkomsten te ondertekenen omdat hij anders geen woonruimte kon krijgen van Iriszorg en ook niet via andere kanalen, maar anders dan [gedaagde partij] meent, is dan nog geen sprake van misbruik van omstandigheden. Aangenomen moet worden dat [gedaagde partij] de omstandigheden waardoor hij op straat dreigde te komen staan met zijn gezin, zelf in het leven heeft geroepen. Wanneer in die situatie onder voorwaarden een uitkomst wordt geboden kan dit niet als misbruik van omstandigheden worden aangemerkt.
4.3.
In dit kort geding heeft dan ook te gelden dat het gebruik van de woning van meet af aan al was gekoppeld aan begeleiding van [gedaagde partij] door Iriszorg en dat dit was in verband met gedragingen van [gedaagde partij] in de [naam wijk 2]. Verder volgt uit de overeenkomsten dat niet de gebruikersovereenkomst overheerst, maar de begeleidingsovereenkomst. Immers in de gebruikersovereenkomst is bepaald dat als de begeleidingsovereenkomst eindigt, dan ook de gebruikersovereenkomst eindigt. Daar waar in het kader van de begeleidingsovereenkomst een duidelijke inspanningsverplichting van [gedaagde partij] wordt gevergd is deze in de gegeven omstandigheden leidend. Zodra [gedaagde partij] niet voldoet aan de verplichtingen die voor hem voortvloeien uit de begeleidings-overeenkomst, eindigt in beginsel immers ook het gebruik van de woning. Er is sprake van een gemengde overeenkomst, waarbij het recht op gebruik van de woning afhankelijk is van de medewerking aan de uitvoering van de begeleidingsovereenkomst. De overeenkomsten zijn daarmee niet op één lijn te stellen met een huurovereenkomst, te minder omdat genoegzaam is gebleken dat [gedaagde partij] daar indertijd vanwege zijn woongeschiedenis niet voor in aanmerking kwam.
4.4.
Evenmin kan worden aangenomen dat [gedaagde partij] op 1 november 2013 huurder is geworden van de woning. Volgens [gedaagde partij] is op die datum de begeleidings-overeenkomst geëindigd en is hij in ieder geval sindsdien gewoon huurder van de woning. [gedaagde partij] doet in dit verband een beroep op de brief van 28 augustus 2013 van [persoon X]. Dat beroep slaagt niet. Weliswaar staat in die brief dat Iriszorg per 1 november 2013 stopt met de begeleiding van [gedaagde partij] en dat [gedaagde partij] in de woning mag blijven wonen zolang er geen problemen zullen ontstaan in de buurt, maar aan het einde van de brief is vermeld dat hij in de komende weken zou horen binnen welke constructie hij in de woning kon blijven en wat daarbij van hem werd verwacht. Bij brief van 25 oktober 2013 heeft [persoon X] vervolgens niet alleen aan [gedaagde partij] geschreven dat [gedaagde partij] in de woning kan blijven wonen als er inde buurt geen problemen ontstaan waarbij hij is betrokken, maar ook dat de begeleidingsovereenkomst van kracht blijft en dat een begeleider van Iriszorg hem één keer in de twee maanden zal bezoeken om te kijken hoe het gaat en dat hij deze begeleider ook te woord moet staan en binnenlaten. Hoe minimaal de begeleiding vervolgens feitelijk ook mag zijn geweest, de begeleidingsovereenkomst is niet geëindigd op 1 november 2013. Nu die overeenkomst, zoals is overwogen, als heersend is te beschouwen, en deze niet is geëindigd op 1 november 2013, kan niet worden aangenomen dat vanaf die datum [gedaagde partij] huurder is geworden van de woning.
4.5.
Het moet er dus voor worden gehouden dat [gedaagde partij] geen beroep toekomt op huurbescherming. De als heersend te beschouwen begeleidingsovereenkomst is blijven doorlopen. Die is pas beëindigd per 15 januari 2015, evenals de gebruikersovereenkomst, door opzegging ervan bij brief van 16 oktober 2014 van Iriszorg. In die brief is daarvoor als reden opgegeven dat er bij herhaling onrust is in de buurt, waarbij [gedaagde partij] is betrokken. Ook als de voor de opzegging aangevoerde door [gedaagde partij] veroorzaakte problemen in de buurt zich niet hebben voorgedaan, [gedaagde partij] betwist dat, mocht Iriszorg deze duurovereenkomsten opzeggen. Duidelijk is dat [gedaagde partij] geen begeleiding wil van Iriszorg en aannemelijk is dat om die reden de begeleiding niet van de grond is gekomen, terwijl juist het verkrijgen van begeleiding door Iriszorg de reden was dat Iriszorg de woning in gebruik heeft gegeven aan [gedaagde partij]. Verder heeft Iriszorg een redelijk te achten opzeggingstermijn van drie maanden in acht genomen. Dit betekent dat [gedaagde partij] sinds 15 januari 2015 zonder recht of titel in de woning verblijft. Desondanks heeft Iriszorg nadien [gedaagde partij] nog geruime tijd in de woning gedoogd, vooral omdat zij wilde voorkomen dat [gedaagde partij] op straat komt te staan, nu hij ook volgens Iriszorg moeilijk andere woonruimte zal vinden als hij de woning moet verlaten.
4.6.
Thans vordert Iriszorg [gedaagde partij] toch te veroordelen de woning te verlaten. Dat doet de vraag rijzen waarom van Iriszorg niet meer kan worden verlangd [gedaagde partij] nog langer in de woning te gedogen. Iriszorg doet in dit verband een beroep op een drietal incidenten die zich volgens haar hebben voorgedaan. Als eerst stelt zij dat er in april 2014 conflicten zijn geweest, tussen [gedaagde partij] en de (nieuwe partner van) [mevrouw A.] bij de school van de kinderen, die in de buurt ligt van de woning. Die conflicten zijn echter van meer dan een jaar geleden. Daarin kan op zichzelf thans geen spoedeisend belang bij ontruiming van de woning worden gevonden. Dat heeft ook te gelden voor de door Iriszorg gestelde problemen op straat. Volgens Iriszorg veroorzaakt [gedaagde partij] voor onrust in de buurt door volwassenen maar ook kinderen te benaderen om actie te ondernemen tegen de uithuisplaatsing van zijn kinderen. Iriszorg heeft onvoldoende gesteld dat dit ook thans, nu de kinderen al bijna een jaar uit huis zijn geplaatst, nog het geval is. Wel recent is een ander incident waarop zij zich beroept, te weten het winkelverbod dat [gedaagde partij] in april 2015 heeft gekregen van de [naam Supermarkt] supermarkt in de buurt van de woning. [gedaagde partij] heeft dit incident niet betwist. [gedaagde partij] zou zich agressief hebben opgesteld tegenover het winkelpersoneel en klanten. [gedaagde partij] heeft in dit verband verklaard dat hij zich nou eenmaal uitspreekt als hij ergens wat van vindt. Dat mag zo zijn, maar kennelijk is zijn reactie zo buitenproportioneel geweest dat er problemen zijn ontstaan met een winkelverbod tot gevolg.
4.7.
Mede gelet op de woongeschiedenis van [gedaagde partij] tekent zich dan ook het patroon af dat [gedaagde partij] door zijn gedrag nog steeds blijft zorgen voor problemen in zijn woonomgeving, ook recent weer, terwijl nu juist één van de voorwaarden voor zijn verblijf in de woning was dat hij uit de problemen zou blijven. Nu hij in dat verband ook geen begeleiding wenst van Iriszorg, ofschoon begeleiding van Iriszorg de reden was waarom hij de woning mocht betrekken, en Iriszorg al vanaf 2013 probeert een vorm van begeleiding te vinden die [gedaagde partij] wel wil accepteren, ook na beëindiging van de begeleidings- en de gebruikersovereenkomst op 15 februari 2015, kan van Iriszorg thans niet langer worden verlangd te gedogen dat [gedaagde partij] gebruik maakt van een woning die eigenlijk bestemd is voor cliënten van Iriszorg. De primaire vordering zal daarom worden toegewezen zoals hierna volgt. Daarbij zal een ontruimingstermijn van één maand worden gegeven omdat partijen het erover eens zijn dat het moeilijk zal worden voor [gedaagde partij] om andere woonruimte te vinden.
4.8.
[gedaagde partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Iriszorg worden begroot op:
- griffierecht € 613,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.429,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde partij] om binnen één maand na betekening van dit vonnis de woning aan de [adres en woonplaats] met al het zijne en de zijnen te ontruimen en ontruimd te houden onder afgifte van alle sleutels aan Iriszorg;
5.2.
veroordeelt [gedaagde partij] in de proceskosten, aan de zijde van Iriszorg tot op heden begroot op € 1.429,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M Vaessen en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2015.
MJD