ECLI:NL:RBGEL:2015:4238

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 juni 2015
Publicatiedatum
29 juni 2015
Zaaknummer
901436-12
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijke gevangenisstraf en werkstraf voor oud-militair wegens cocaïnebezit en gaspistool

In deze zaak, behandeld door de Militaire Kamer van de Rechtbank Gelderland, is de verdachte, een oud-militair, veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne, het voorhanden hebben van een gaspistool en het verkopen van cocaïne. De feiten vonden plaats in de periode van 1 april 2013 tot en met 23 april 2013, waarbij de verdachte op 23 april 2013 werd betrapt tijdens een doorzoeking van zijn woning in Winterswijk. Bij deze doorzoeking werden diverse goederen in beslag genomen, waaronder cocaïne, weegschalen en een gaspistool. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van zes maanden, maar de militaire kamer legde uiteindelijk een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden op, naast een werkstraf van 180 uur en een geldboete van € 500. De militaire kamer oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, maar hield rekening met de omstandigheden waaronder deze feiten waren gepleegd en de beperkte omvang van de drugshandel. De verdachte had geen winstoogmerk en de feiten waren inmiddels ruim twee jaar oud, wat in zijn voordeel werd meegewogen. De militaire kamer benadrukte echter de ernst van de feiten en het feit dat de verdachte als militair op de hoogte was van het zero-tolerance beleid van de Koninklijke Landmacht met betrekking tot drugs.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/901436-12
Datum uitspraak : 29 juni 2015
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [1987] te [geboorteplaats], wonende te [adres], [woonplaats]
thans – uit andere hoofde – gedetineerd te [verblijfplaats]
raadsman : mr. A.W. Syrier, advocaat te Utrecht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 juni 2015.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode gelegen van 1 april 2013 tot en met 23 april 2013, te Winterswijk en/of elders in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,1 gram, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 23 april 2013, althans in of omstreeks de periode van 1 april 2013 tot en met 23 april 2013, te Winterswijk, althans in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1, te weten een gaspistool (merk Blow, type F92), voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
3.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode gelegen van 30 oktober 2012 tot en met 23 april 2013, te Winterswijk en/of elders in Nederland, opzettelijk heeft verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 23 april 2013 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de woning met bijbehorende berging op het adres [adres] te Winterswijk. Verdachte was op dat moment in die woning woonachtig en bij de gemeentelijke Basisregistratie Persoonsgegevens ook op dat adres ingeschreven [2] . Bij die doorzoeking zijn diverse goederen in beslag genomen, waaronder enkele weegschalen, wikkels (sommige met reststof/poeder), een rietje, plastic gripzakje en theelepels, alles met reststof/poeder daarop, en ten slotte een gaspistool, merk Blow, type F92. [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan alle tenlastegelegde feiten, met dien verstande dat bij het eerste feit de aanwezigheid van “een hoeveelheid” cocaïne kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1
De enige door het NFI gewogen hoeveelheid cocaïne is een hoeveelheid van 0,01 gram. Verder is er alleen bewijs dat verdachte op 23 april 2013 cocaïne aanwezig heeft gehad, niet gedurende de hele ten laste gelegde periode.
Ten aanzien van feit 2
Er is een verkeerde categorie wapen tenlastegelegd. In het proces verbaal van identificatie van het wapen staat dat het een wapen van categorie III onder 4 is en tenlastegelegd is een wapen van categorie III onder 1. Dat is geen kennelijke verschrijving, maar dit betreft een ander soort wapen, zodat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 3
Het is belangrijk vast te stellen dat alleen sprake is geweest van het verstrekken van cocaïne door verdachte aan vrienden. Verdachte heeft steeds verklaard dat hij cocaïne heeft gekocht en meegenomen voor vrienden. Zij hebben hem daarna de kostprijs terugbetaald. Er was bij verdachte geen winstoogmerk en van echt dealen was dus geen sprake, zodat vrijspraak zal moeten volgen ten aanzien van het “verkopen” van cocaïne. De verklaring van getuige Kolkman moet worden uitgesloten van het bewijs, die berust niet op eigen waarneming.
Beoordeling door de militaire kamer
Ten aanzien van feit 1
Verdachte heeft bekend dat hij in zijn woning cocaïne heeft gebruikt. Zoals is overwogen onder de vaststaande feiten zijn bij de doorzoeking op 23 april 2013 diverse goederen in beslag genomen die wijzen op het gebruik van cocaïne. Het gaat hier om twee weegschalen, wikkels en seal bags, op sommige waarvan reststof/poeder is aangetroffen. Het NFI heeft onderzoek gedaan op wikkels en op een rietje en heeft daarbij vastgesteld dat de aangetroffen reststof/poeder cocaïne betreft. In het rapport van het NFI wordt weergegeven dat een hoeveelheid van 0,01 gram is aangetroffen. [4]
Daarmee is bewezen dat verdachte op 23 april 2013 opzettelijk een hoeveelheid cocaïne aanwezig heeft gehad.
De militaire kamer ziet onvoldoende bewijs om het bezit van cocaïne gedurende de gehele tenlastegelegde periode bewezen te verklaren. Verdachte heeft verklaard dat hij twee weken voorafgaand aan de doorzoeking nog cocaïne heeft gebruikt, maar dat er toen niets meer over was. [5] Er is geen bewijs dat deze verklaring van verdachte tegenspreekt. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld op welke datum de op 23 april 2013 aangetroffen hoeveelheid cocaïne (die 0,01 gram) in het bezit van verdachte is gekomen.
Ten aanzien van feit 2:
In de (berging/schuur van) de woning van verdachte is, zoals opgenomen bij de feiten, een gaspistool aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat dit wapen een gaspistool is, dat het zijn eigendom is en dat hij het in Duitsland heeft aangeschaft. [6]
Het wapen is onderzocht door een vuurwapenrechercheur. Deze concludeert dat het een gaspistool is dat bestemd en geschikt is om knalmunitie of munitie met weerloos makende of traan verwekkende stoffen door de loop af te schieten. De werking berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing. Het voorwerp valt niet onder de categorie II, onder 2e, 3e of 6e [7] .
De militaire kamer is daarom van oordeel dat het wapen een vuurwapen is in de zin van artikel 1, onder 3e, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III onder 1e van de Wet Wapens en Munitie. Anders dan de raadsman heeft betoogd is daarmee het feit zoals tenlastegelegd bewezen.
Ten aanzien van feit 3.
Verdachte heeft verklaard dat hij regelmatig cocaïne heeft gekocht in Arnhem. Deze cocaïne heeft hij in Winterswijk aan vrienden verstrekt. Zij betaalden hem dan de kostprijs terug. [8]
In de woning van verdachte zijn bij de doorzoeking diverse goederen aangetroffen zoals weegschalen, theelepels en wikkels. [9] Deze goederen wijzen erop dat de gekochte cocaïne in kleinere hoeveelheden werd verpakt, alvorens het werd verkocht.
De militaire kamer verwerpt het verweer van de raadsman van verdachte dat geen sprake is geweest van het verkopen van drugs, reeds op basis van de verklaring van verdachte zelf. Verdachte kreeg geld van zijn vrienden in ruil voor cocaïne en dat betekent dus dat hij de cocaïne heeft verkocht. Het wel of niet hebben van een winstoogmerk bij verdachte is voor een bewezenverklaring niet van belang. De verklaring van getuige Kolkman wordt niet voor het bewijs gebruikt, zodat verdachte’s verweer in dit verband geen nadere bespreking behoeft.
Daarmee is op grond van bovenstaande overwegingen bewezen dat verdachte opzettelijk cocaïne heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd en aanwezig heeft gehad.
Over de tenlastegelegde periode overweegt de militaire kamer als volgt.
Op 24 april 2013 is er een SMS bericht naar verdachte gestuurd met de volgende tekst:
“Hi, ja länger nicht gesehen. Hast du noch gutes ? (2 Gramm) Hast du eigentlich auch was anderes? Liebe Grusse”.
Verdachte heeft hierover verklaard dat hij in de zomer van 2012 reeds cocaïne heeft gekocht en geleverd aan een toenmalige Duitse vriendin. Het was deze vriendin die hem op 24 april 2013 het SMS bericht heeft gestuurd. [10] De verklaring van verdachte dat hij pas vanaf februari 2013 (meermalen) cocaïne heeft geleverd, vervoerd of verstrekt, acht de militaire kamer op grond van bovenstaande niet geloofwaardig. Uit dit bericht volgt dat hij al veel eerder cocaïne voor derden – in ieder geval voor deze vriendin – regelde.
De militaire kamer acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit heeft begaan in de gehele tenlastegelegde periode.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de militaire kamer is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, te weten dat:
1.
hij
in of omstreeksop
de periode gelegen van 1 april 2013 tot en met23 april 2013, te Winterswijk
en/of elders in Nederland,opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,01 gram
, in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op
of omstreeks23 april 2013,
althans in of omstreeks de periode van 1 april 2013 tot en met 23 april 2013,te Winterswijk,
althans in Nederland,een wapen van categorie III, onder 1, te weten een gaspistool (merk Blow, type F92), voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
3.
hij op
één of meertijdstippen in
of omstreeksde periode gelegen van 30 oktober 2012 tot en met 23 april 2013, te Winterswijk
en/of elders in Nederland,opzettelijk heeft verkocht en
/ofafgeleverd en
/ofverstrekt en
/ofvervoerd,
in elk geval (telkens
)opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Ten aanzien van feit 2:
Handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
Ten aanzien van feit 3:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B en onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van de tenlastegelegde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, en daarnaast tot betaling van een geldboete ten bedrage van € 500,-, te vervangen door tien dagen hechtenis als hij de geldboete niet (naar behoren) zou voldoen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat er bij het voorbereidend onderzoek fouten zijn gemaakt, wat op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) zou moeten leiden tot strafvermindering. Ten tijde van het opvragen van de historische telefoongegevens en het bevel observatie was nog geen sprake van een redelijke verdenking tegen verdachte.
De start van het onderzoek is gebaseerd op een MMA melding, die heel kort is en die een andere status heeft dan een CIE-verbaal. Deze informatie levert, ook niet in combinatie met de linken die de politie legt met [naam 2] en Tetelepta, geen redelijke verdenking op jegens verdachte. De bijzondere opsporingsbevoegdheden op grond van de artikelen 126nd Sv en 126g Sv zijn dus onrechtmatig gebruikt en dit moet leiden tot strafvermindering.
Verder verzoekt de raadsman aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Er dient rekening te worden gehouden met de omstandigheid dat verdachte geen drugsdealer is. Hij heeft alleen aan een vriendengroep en dus niet aan willekeurige derden cocaïne verstrekt en had daarbij geen winstoogmerk. Verder is verdachte zijn aanstelling als militair bij defensie al kwijtgeraakt en zijn de feiten thans ruim twee jaar oud, hetgeen in het voordeel van verdachte zou moeten meewegen in de strafmaat.
Beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 9 maart 2015.
- een voorlichtingsrapportage van het Leger des Heils, gedateerd 27 november 2014.
- een trajectconsult van dr. [psychiater], psychiater, gedateerd 6 november 2014.
De militaire kamer heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ten aanzien van het vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek.
De militaire kamer verwerpt het verweer van de raadsman dat strafvermindering moet volgen als gevolg van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek.
In een MMA melding van 30 oktober 2012 is vermeld dat verdachte op zijn woonadres in drugs zou handelen. Daarnaast was er bij de politie in het kader van een ander onderzoek op 26 oktober 2012 door [naam 1] een verklaring afgelegd over een “ongeveer 25-jarige drugshandelaar die grotere hoeveelheden cocaïne naar Winterswijk zou brengen”. Deze cocaïne zou door drie tot vier andere dealers verder worden verkocht. De politie heeft vervolgens op basis van openbare bronnen verder gerechercheerd. Er is vervolgens een link gelegd tussen verdachte en een zekere [naam 2]. Deze [naam 2] was een bekende van de politie in Winterswijk en werd in verband gebracht met druggerelateerde zaken. Daarnaast is vastgesteld dat in de periode van 2007 – 2009 [naam 2] veelvuldig in het politiesysteem voorkwam in relatie tot verdachte.
De militaire kamer is van oordeel dat bovengenoemd onderzoek wel heeft geleid tot een redelijke verdenking van drugshandel, zodat de officier van justitie de bevelen op grond van de artikelen 126nd Sv en 126g Sv rechtmatig heeft kunnen geven. Er is dus geen sprake van een vormverzuim in het voorbereidende onderzoek zodat strafvermindering in dat kader niet aan de orde is.
Ten aanzien van de strafmaat
Het beleid van Koninklijke Landmacht houdt in dat het enkele bezit van harddrugs (ook indien dit van zeer korte duur is en ongeacht de hoeveelheid) niet wordt getolereerd en leidt tot ontslag wegens wangedrag. Verdachte, ten tijde in geding nog militair, was op de hoogte van dit ‘zero-tolerance’-beleid en hij heeft desondanks, gedurende een langere periode cocaïne gebruikt, vervoerd, verstrekt en verkocht. Verdachte heeft met zijn handelen zichzelf en een groep vrienden om hem heen voorzien van harddrugs en daarmee ook meegewerkt aan het in stand houden van criminele activiteiten van anderen. Dit rekent de militaire kamer verdachte zwaar aan.
Anders dan de raadsman heeft betoogd, ziet de militaire kamer in het ontslag van verdachte geen reden strafvermindering toe te passen, nu dit gevolg van zijn handelen voor verdachte voorzienbaar moet zijn geweest.
De militaire kamer kan evenwel niet vaststellen welke omvang het gebruik, het verstrekken en het verkopen heeft gehad. Er was sprake van verkoop aan een beperkte groep personen. Dat verdachte geen winstoogmerk had, is niet onaannemelijk. De militaire kamer neemt aan dat verdachte geen grote dealer was. Dat zal de militaire kamer in zijn voordeel meewegen.
Ten slotte heeft verdachte een verboden gaspistool voorhanden gehad. Het was een wapen dat geschikt is om mensen angst mee aan te jagen. Ter zitting heeft verdachte ook toegegeven dat je een dergelijk pistool zou kunnen gebruiken voor bijvoorbeeld een overval. Dit soort wapens hoort niet bij iemand thuis te liggen.
In het voordeel van verdachte geldt, naast hetgeen de militaire kamer heeft overwogen over de omvang van de cocaïne-verkoop, dat het om feiten gaat die ruim twee jaar geleden zijn gepleegd. Al die tijd heeft verdachte in onzekerheid verkeerd over de uitkomst van de strafzaak. Niet gebleken is dat in die tijd in herhaling is gevallen.
Gelet op de bovenstaande overwegingen komt de militaire kamer tot een strafoplegging, die lager uitvalt dan de officier van justitie heeft geëist. Aan verdachte zal een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden worden opgelegd, dit als “stok achter de deur” in die zin dat het hem dient te weerhouden van het opnieuw plegen van een strafbaar feit. Daarnaast dient dit voorwaardelijke strafdeel ertoe de ernst van de feiten te benadrukken. Daarnaast acht de militaire kamer oplegging van een werkstraf voor de duur van 180 uur, alsmede een geldboete van € 500,- passend.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 57, 91 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 10 en 13 van de Opiumwet en de artikelen 2, 26, 55 en 56 van de Wet wapens en munitie.

9.De beslissing

De militaire kamer:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden;
 bepaalt, dat deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde(n) voor het einde van de proeftijd die op twee jaren wordt bepaald;
 dat de veroordeelde zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 een
werkstrafgedurende
180 (honderdtachtig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
90 (negentig)dagen
 beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de werkstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;
 een
geldboetevan
€ 500,- (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10dagen
hechtenis;
Dit vonnis is gegeven door mr. E. de Boer (voorzitter), mr. T.P.E.E. van Groeningen, rechter, en kapitein ter zee logistieke dienst mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg (militair lid), in tegenwoordigheid van mr. M.G. Enderink, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 juni 2015

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de Koninklijke Marechaussee, district Noord-Oost, brigade Oostgrens-noord, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 28-099827 (onderzoek Grasduinen), gesloten op 15 juli 2013 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 130
3.Kennisgeving van inbeslagneming, pagina 328 tot en met 342 en proces verbaal van doorzoeking met bijlage, pagina 352 tot en met 358.
4.Rapport identificatie van drugs en precursoren, pagina 195.
5.Verklaring verdachte ter zitting van 15 juni 2015.
6.Proces verbaal van verhoor verdachte, pagina 121.
7.Proces verbaal van bevindingen nr. 28-180461, identificatie gaspistool, opgemaakt op 11 december 2014, als bijlage bij het dossier gevoegd.
8.Proces verbaal van verhoor verdachte, pagina 56 en verklaring verdachte ter zitting van 15 juni 2015.
9.Kennisgeving van inbeslagneming, pagina 329, 330, 334, 335, 338, 339, 340.
10.Verklaring verdachte ter zitting van 15 juni 2015.