ECLI:NL:RBGEL:2015:4340

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 juli 2015
Publicatiedatum
2 juli 2015
Zaaknummer
C/05/285156 / KZ RK 15/228
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens schijn van partijdigheid van rechters in strafzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, op 2 juli 2015 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoekster, thans gedetineerd in P.I. Zwolle PPC, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A.H.T. de Haas. Het wrakingsverzoek was gericht tegen de rechters mrs. C.J.M. van Apeldoorn, W.L.F. Prisse en D.E. Schaap, die in een strafzaak tegen verzoekster betrokken waren. Verzoekster stelde dat de rechters de schijn van partijdigheid op zich hadden geladen door herhaaldelijk een door de verdediging voorgestelde arts niet als deskundige te beschouwen. De wrakingskamer oordeelde echter dat de rechters in elk concreet geval moeten beoordelen of een voorgestelde persoon voldoende deskundig is, en dat de beslissing van de rechtbank om de deskundigheid van de arts niet te erkennen niet onbegrijpelijk was. De rechtbank had eerder al een gemotiveerde beslissing genomen over de deskundigheid van de arts, en de wrakingskamer vond geen aanwijzingen voor vooringenomenheid van de rechters. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en de rechtbank benadrukte dat de juistheid van een beslissing niet door middel van een wrakingsverzoek kan worden aangevochten, maar alleen door een rechtsmiddel tegen de uiteindelijke beslissing.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND, locatie Zutphen

Wrakingskamer
zaaknummer: C/05/285156 / KZ RK 15/228
Beschikking van 2 juli 2015
in de zaak van
[Verzoektser],
thans gedetineerd in P.I. Zwolle PPC,
verzoekster tot wraking,
advocaat mr. A.H.T. de Haas te Harderwijk,
tegen
mrs. C.J.M. van Apeldoorn, W.L.F. Prisse en D.E. Schaap,
in hoedanigheid van respectievelijk voorzitter en leden van de meervoudige strafkamer in de strafzaak onder parketnummer 05/780070-13 van het openbaar ministerie tegen verzoekster voornoemd.
Partijen worden hierna ook aangeduid als verzoekster respectievelijk de rechters.

1.De procedure

1.1.
Ter zitting van 16 juni 2015 heeft verzoekster een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters.
1.2.
De rechters hebben aangegeven niet in de wraking te berusten.
1.3.
Op 25 juni 2015 is het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer behandeld. Hierbij zijn verschenen mr. De Haas en de rechters. Verzoekster heeft afstand gedaan van haar recht om bij de zitting aanwezig te zijn.
1.4.
Ten slotte is de beslissing bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Ter zitting van 7 maart 2014 heeft mr. De Haas in zijn hoedanigheid als raadsman van verzoekster in de strafzaak aan de meervoudige kamer verzocht om [de deskundige]
als deskundige te benoemen in de strafzaak en haar als zodanig te horen over de vraag, kort gezegd, naar het gebruik door verdachte van de medicatie paroxetine, een mogelijk specifiek dna-beeld van verdachte waardoor er méér bijwerkingen kunnen optreden van het medicijn, de vraag of die eventuele bijwerkingen de vorm hebben aangenomen van het ziektebeeld acathisie en een mogelijk causaal verband met het delict.
2.2.
Ter zitting van 21 maart 2014 heeft de meervoudige kamer in een tussenbeslissing geoordeeld dat zij zich op dat moment onvoldoende geïnformeerd achtte om zich een oordeel te kunnen vormen over de vraag of [de deskundige], die niet is ingeschreven in het landelijk register van gerechtelijke deskundigen, als deskundige kon worden aangemerkt. De rechtbank heeft hierop de zaak verwezen naar de rechter-commissaris zodat deze hiernaar onderzoek kon doen.
2.3.
Op 10 september 2014 heeft de rechter-commissaris het verzoek om [de deskundige] als deskundige te benoemen gemotiveerd afgewezen. Deze beslissing is, verkort weergegeven, gebaseerd op het oordeel dat de onderzoeksvragen specialistisch van aard zijn en in wezen liggen op het vakgebied farmaco-genetica. Volgens de rechter-commissaris is niet gebleken dat [de deskundige] op dit gebied over de vereiste specialistische kennis beschikt; haar medische werkervaring en kennis zijn eerder als generalistisch aan te merken.
2.4.
Ter zitting van 14 oktober 2014 heeft mr. De Haas de meervoudige kamer verzocht om [de deskundige] op zitting te horen over haar deskundigheid in deze zaak in het kader van de verdere onderbouwing van een eventuele benoeming. De meervoudige kamer heeft dat verzoek op dat moment afgewezen. Zij wilde eerst over de onderzoeksrapporten van twee andere in de zaak benoemde deskundigen beschikken en aan de hand daarvan beoordelen of enige nadere rapportage noodzakelijk was.
2.5.
Ter zitting van 22 april 2015 heeft mr. De Haas wederom verzocht om [de deskundige]
als deskundige te benoemen. De meervoudige kamer heeft dat verzoek afgewezen. De meervoudige kamer deelde de mening van de verdediging niet dat [de deskundige] als deskundige kon worden beschouwd en refereerde daarbij onder andere aan de argumenten die eerder door de rechter-commissaris waren gebruikt. De meervoudige kamer heeft daarbij opgemerkt dat het de verdediging verder vrij staat om [de deskundige] te laten rapporteren in de zaak. Ook heeft de meervoudige kamer de zaak wederom verwezen naar de rechter-commissaris om de mogelijkheden te onderzoeken van benoeming ex artikel 230 lid 2 Sv van een andere deskundige teneinde de rapporten van de andere deskundigen te beoordelen op voordracht van de verdediging.
2.6.
Per brief van 9 juni 2015 heeft mr. De Haas aangegeven geen deskundige te hebben voorgedragen bij de rechter-commissaris voor een beoordelend onderzoek. Tevens heeft hij in deze brief aangekondigd [de deskundige] mee te zullen nemen naar de zitting van 16 juni 2015 om haar als deskundige te horen.
2.7.
Op 12 juni 2015 heeft de meervoudige kamer per e-mail aan mr. De Haas kenbaar gemaakt dat zij [de deskundige] niet als deskundige zal kunnen beëdigen en horen, gelet op het eerder ingenomen standpunt dat zij niet als deskundige kan worden beschouwd.
2.8.
Per fax van 15 juni 2015 heeft mr. De Haas een aantal producties over de deskundigheid van [de deskundige], alsmede een door haar uitgebracht verkort PPT rapport ter zake van beoordelend onderzoek, ingediend.
2.9.
Ter zitting van 16 juni 2015 heeft de meervoudige kamer geoordeeld niets nieuws te hebben gehoord dat noopt tot wijziging van het oordeel dat [de deskundige] bij de huidige stand van zaken niet als deskundige kan worden beschouwd, onder verwijzing naar de motivering, gegeven op de zitting van 22 april 2015. De meervoudige kamer heeft hier nog aan toegevoegd dat er situaties denkbaar zijn die maken dat het oordeel omtrent de deskundigheid van [de deskundige] kan wijzigen, maar dat zij daarbij niet denkt aan de manier zoals nu voorgesteld door mr. De Haas, te weten door het uitdiepen van bestaande informatie. Vervolgens heeft mr. De Haas verzocht [de deskundige], die in het gerechtsgebouw aanwezig was, dan te horen als meegebrachte getuige, waarbij haar vragen zouden kunnen worden gesteld omtrent haar deskundigheid op het relevante onderzoeksgebied. De rechtbank heeft hierin niet bewilligd.
2.10.
Hierop heeft mr. De Haas namens verzoekster de rechters van de meervoudige kamer gewraakt.

3.Het wrakingsverzoek en het verweer

3.1.
Verzoekster heeft blijkens het proces-verbaal van het mondelinge verzoek, alsmede de toelichting bij de mondelinge behandeling, het volgende aan haar verzoek tot wraking van de rechters ten grondslag gelegd.
Er is sprake van een objectiveerbare schijn van partijdigheid van de rechters, omdat:
- de rechters zich op het verzoek tot heroverweging expliciet en wederom zonder zelfstandige motivering – indachtig de actuele processtukken die in verband staan met de deskundigheid van Eikelenboom-Schieveld en verricht beoordelend onderzoek – hebben uitgelaten over de deskundigheid van Eikelenboom-Schieveld;
- de rechters de verdediging op voorhand niet alsnog op enigerlei wijze in staat hebben gesteld Eikelenboom-Schieveld als deskundige/getuige over haar deskundigheid te ondervragen, zonder daarbij blijk te hebben gegeven het verdedigingscriterium te betrekken dat van toepassing is vanwege de positie op dat moment van Eikelenboom-Schieveld als ter terechtzitting meegebrachte deskundige/getuige;
- de rechters hebben geoordeeld dat de in dit verband door de verdediging voorbereide vragen zijn gericht op ‘het uitdiepen van bestaande informatie’, zonder de inhoud van deze vragen te kennen. Daarmee handelen de rechters in strijd met bestendige (civielrechtelijke) jurisprudentie op het punt van het zogeheten prognose-verbod.
3.2.
De rechters hebben verweer gevoerd. Dat verweer wordt hierna zover nodig besproken.

4.De beoordeling

4.1.
Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (HR 24 oktober 1995 NJ 1996,484). Uit artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat de verzoeker concrete feiten en omstandigheden moet aanvoeren waaruit objectief afgeleid moet worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is of de vrees van een partij dat dat zo is objectief gerechtvaardigd is. Met inachtneming hiervan overweegt de rechtbank het volgende.
4.2.
De juistheid van een beslissing kan op zichzelf niet door middel van een wrakingsverzoek aan de orde worden gesteld. Dat kan alleen door een rechtsmiddel tegen de uiteindelijke beslissing aan te wenden.
4.3.
Vrees voor vooringenomenheid bij het nemen van een dergelijke beslissing kan onder omstandigheden objectief gerechtvaardigd zijn als in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval de rechter een beslissing heeft genomen die zo onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid van de rechter is ingegeven. Daarvan is de rechtbank echter niet gebleken, waarbij het volgende van belang is.
4.4.
Onderwerp van discussie is het al dan niet benoemen, dan wel ondervragen, van [de deskundige] als door de verdediging naar de zitting meegebrachte deskundige/getuige. Volgens verzoekster is de afwijzende beslissing van de rechters onbegrijpelijk bezien in het licht van de na 22 april 2015 nieuw ingebrachte stukken en het feit dat op de meegebrachte deskundige/getuige het verdedigingscriterium van toepassing is.
4.5.
De rechtbank onderkent dat op de meegebrachte deskundige/getuige het verdedigingscriterium van toepassing is (vgl. HR 15 januari 2002, LJN AD6228; HR 7 februari 2012, LJN BU6904). . Echter, bij een meegebrachte deskundige geldt, anders dan bij een meegebrachte getuige, nog een daaraan voorafgaand beoordelingsmoment, te weten de vraag of de meegebrachte persoon kan worden aangemerkt als deskundige. De rechters hadden reeds meermalen aangegeven niet overtuigd te zijn van de deskundigheid van [de deskundige] op dit specifieke en complexe onderzoeksgebied. In het licht daarvan en de door hen gegeven motivering, is het oordeel van de rechters dat zij op dit moment geen aanleiding zien om hun eerdere beslissing tot afwijzing van het verzoek om [de deskundige] als deskundige te benoemen, dan wel vragen te stellen over haar deskundigheid, niet zo onbegrijpelijk dat er sprake is van partijdigheid of objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor.
4.6.
De omstandigheid dat de raadsman uiteindelijk heeft verzocht [de deskundige] als –meegebrachte- getuige te horen, maakt dit in onderhavige zaak, gezien de context van het processuele debat, niet anders. Immers, de raadsman wilde haar ter zitting vragen stellen over haar expertisegebied, kennis en ervaring met forensisch onderzoek. Kortom, hij wilde haar deskundigheid aantonen opdat de rechtbank haar alsnog zou (doen) benoemen als deskundige.
4.7
Ook de omstandigheid dat andere rechterlijke instanties [de deskundige] wel als deskundige hebben aangemerkt en benoemd, brengt niet mee dat de afwijzende beslissing van de rechters zo onbegrijpelijk is dat deze alleen kan zijn ingegeven door vooringenomenheid. Nu [de deskundige] niet is ingeschreven in het landelijk register van gerechtelijke deskundigen in een specifiek omschreven deskundigheidsgebied, moet iedere rechter in iedere afzonderlijke procedure zich zelfstandig een oordeel vormen of zij in aanmerking komt voor benoeming als deskundige, zonder daarbij gebonden te zijn aan beslissingen van andere rechtscolleges. De juistheid van die beslissing staat, als gezegd, in deze wrakingsprocedure niet ter discussie.
4.8
Ten slotte klaagt de raadsman over de motivering van de afwijzende beslissingen van de rechters inzake de benoeming van [de deskundige]. Die motivering zou gebrekkig zijn omdat de rechters hebben volstaan met een verwijzing naar de afwijzende beslissing van de rechter-commissaris van 10 september 2014. Het is echter naar het oordeel van de wrakingskamer zonder meer toelaatbaar om op deze wijze ‘aan te haken’ bij een eerder (door een andere instantie) genomen beslissing, indien men zich daarmee geheel verenigt en de verantwoordelijkheid voor die beslissing geheel wil overnemen.
4.9
Het wrakingsverzoek zal gelet op vorenstaande worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door de mrs. H.P.M. Kester-Bik, voorzitter, K.H.A. Heenk en F.J.H. Hovens, in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.B. Wichman en in openbaar uitgesproken op 2 juli 2015.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.