ECLI:NL:RBGEL:2015:4522

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 mei 2015
Publicatiedatum
14 juli 2015
Zaaknummer
272335
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.M.Th. Quaadvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van overdracht van voertuigen op grond van faillissementsrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 27 mei 2015 uitspraak gedaan in een faillissementskwestie waarbij de curator, mr. Charlotte Lucia Pauline Joanna Crombag, de vernietiging heeft ingeroepen van de overdracht van voertuigen door de gefailleerde, de heer G., aan zijn vriendin, [gedaagde]. De gefailleerde had een biologische winkel geëxploiteerd en was in juli 2014 failliet verklaard. De curator stelde dat de overdracht van de voertuigen, waaronder een Moto Motorini en een Porsche 911, paulianeus was, omdat deze handelingen de schuldeisers benadeelden. De rechtbank oordeelde dat de curator terecht de overdracht had vernietigd op basis van artikel 42 en 47 van de Faillissementswet, omdat de overdracht niet verplicht was en de vriendin van de gefailleerde boven andere crediteuren was begunstigd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gefailleerde, kort voor het faillissement, voertuigen had overgeschreven naar [gedaagde] en dat deze handelingen plaatsvonden terwijl de gefailleerde al in financiële problemen verkeerde. De curator had ook de betalingen van € 5.000, € 3.600 en € 16.000 aan [gedaagde] betwist, die volgens haar ook paulianeus waren. De rechtbank oordeelde dat deze betalingen inderdaad onverplicht waren en dat de curator deze terecht had vernietigd.

De rechtbank heeft de vorderingen van de curator toegewezen, inclusief de teruggave van de voertuigen en de betaling van een schadevergoeding aan de curator. De rechtbank heeft [gedaagde] ook veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de bescherming van schuldeisers in faillissementssituaties en de toepassing van de Pauliana om onrechtmatige bevoordeling van bepaalde crediteuren te voorkomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/272335 / HA ZA 14-585
Vonnis van 27 mei 2015
in de zaak van
MR. CHARLOTTE LUCIA PAULINE JOANNA CROMBAG Q.Q.
in haar hoedanigheid van curator in het faillissement van de heer G. [gefailleerde], tevens handelend onder de naam [naam zaak],
kantoor houdende te Velp,
eiseres,
advocaat mr. C.L.P.J. Crombag te Velp,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. C.W. Reintjes te Duiven.
Partijen zullen hierna de curator en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 17 december 2014
- het proces-verbaal van comparitie van 29 januari 2015
- de akte overlegging producties tevens houdende vermeerdering van eis ex artikel 130 Rv van de curator
- de antwoordakte van [gedaagde].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
G. [gefailleerde], hierna genoemd [gefailleerde], heeft in de vorm van een eenmanszaak een biologische winkel geëxploiteerd genaamd [naam zaak]. De winkel was sinds oktober 2013 gevestigd aan de [adres] te Arnhem.
2.2.
[gedaagde] is de vriendin van [gefailleerde].
2.3.
Op 3 oktober 2013 respectievelijke 15 oktober 2013 zijn door [gedaagde] op rekening [rekeningnummer] ten name van [naam zaak] twee bedragen overgemaakt ter hoogte van € 15.000,00 respectievelijk € 10.000,00, onder vermelding van “persoonlijke lening tbv [adres]”.
2.4.
Uit een overgelegd uittreksel uit het register van de RDW blijkt dat [gefailleerde] in de periode voor faillissement negen kentekens op naam had staan. Op 4 juni 2014 zijn overgeschreven van [gefailleerde] naar [gedaagde] een Moto Motorini ([kenteken]) en een Porsche 911 ([kenteken]). Op 30 juli 2014 is overgeschreven van [gefailleerde] naar [gedaagde] een Audi A2 ([rekeningnummer]).
2.5.
In het weekend van 7 en 8 juni 2014 (het Pinksterweekend) heeft [gefailleerde] de exploitatie van de winkel gestaakt.
2.6.
Op een uitdraai uit de kasadministratie van [gefailleerde] is vermeld dat op 7 juni 2014 is betaald aan [gedaagde] een bedrag van € 16.000,00. Als omschrijving is daarbij vermeld “Afl len [gedaagde]”.
2.7.
Per brief van 3 juli 2014 heeft één van de personeelsleden [gefailleerde] gesommeerd achterstallig loon te betalen en heeft hij aangekondigd, bij gebreke van betaling, een faillissementsrekest in te dienen. Op 8 juli 2014 is namens drie werknemers een verzoek tot faillietverklaring ingediend.
2.8.
Op 18 en 21 juli 2014 zijn door [gefailleerde] twee betalingen verricht aan [gedaagde] ter hoogte van € 5.000,00 respectievelijk € 3.600,00, met omschrijving “conform afspraak”.
2.9.
Bij vonnis van deze rechtbank van 29 juli 2014 is het faillissement uitgesproken van [gefailleerde]. Mr. Crombag is benoemd tot curator.
2.10.
Op 9 september 2012 heeft de curator met betrekking tot de overdracht van de drie voertuigen de Pauliana ingeroepen. Na verkregen verlof van de voorzieningenrechter heeft de curator op 12 september 2014 conservatoir beslag gelegd op de Audi.
2.11.
Op 8 oktober 2014 heeft de curator op grond van de Pauliana de vernietiging ingeroepen van de betalingen op 18, respectievelijk 21 juli 2014.
2.12.
Op 22 september 2014 heeft een faillissementsverhoor van [gefailleerde] plaatsgevonden. Naar aanleiding van dit verhoor heeft [gefailleerde] op 28 september 2014 schriftelijk vragen beantwoord van de curator, waaronder, voor zover hier van belang:
Waarom werden kort voor de bedrijfsstaking (7 juni 2014)/faillissement (29 juli 2014) voertuigen overgeschreven?
Voor het opstarten van de winkel heb ik geen financiering van een bank gekregen en heb ik privespullen verkocht en geld geleend van onder andere mevr [gedaagde] en [vader van gefailleerde] (vader van [gefailleerde], rechtbank).
Zonder deze gelden was er nimmer een winkel gekomen.
Inventaris en goederen voorraad was grotendeels afkomstig uit de oude winkel en voor de nieuwe winkel deels door mijn leveranciers gefinancierd.
Het zou in een later stadium betaald worden. De afspraak die ik gemaakt had met mevr [gedaagde] en [vader van gefailleerde] was dat het geleende geld binnen 6 maanden terugbetaald zou worden.
Als onderpand zijn de kentekenpapieren na ontvangst van de gelden door mij aan hun gegeven. Toen ik mijn verplichting vanwege de winkelsluiting niet kon nakomen hebben mevr [gedaagde] en [vader van gefailleerde] uit eigen beweging de kentekens overgeschreven.
2.13.
Bij de stukken bevindt zich een email bericht gedateerd 18 februari 2015 van [boekhouder], boekhouder van [gefailleerde] aan de curator waarin hij onder meer schrijft:
De winkel is op 2e pinterdag (Pinksterdag, rb) in 2014 leeg gehaald door [gefailleerde], zijn vader en moeder en vriendin mevrouw [gedaagde] (…).
De lening van mebrouw (mevrouw, rb) [gedaagde] is € 25.000,00 zie afschriften en is per kas op 7 juni terugbetaald.
2.14.
Bij de stukken bevindt zich een email bericht gedateerd 26 februari 2015 van [boekhouder], boekhouder van [gefailleerde] aan de curator waarin hij onder meer schrijft:
De kas moest eind mei worden afgesloten en vraag was aan hem wat hij met dat kassaldo had gedaan, het antwoord was dat hij [… 2], zijn vriendin de lening had terugbetaald.
2.15.
[werknemer], werknemer van [gefailleerde] heeft op 26 februari 2015 aan de curator geschreven:
[… 2] [gedaagde] was degene die de facebook pagina en het marketingsstukje voor [gefailleerde] deed. Teven zijn vriendin. Als zij auto’s op haar naam heeft laten zetten was zij zich 100% bewust van de financiële situatie van meneer [gefailleerde]. Zij heeft zich een tweetal weken voor het faillissement niet meer bezig gehouden met het promoten via Facebook, zoals ook in het gesprek terug te lezen is. Ze was minstens 2-3 keer per week in de winkel, deed er boodschappen en had veel contact met [gefailleerde]. Gingen samen op vakanties, kan me NIET voorstellen dat [gefailleerde] zijn stressbestendigheid dat zij niet op de hoogte was of niks gemerkt heeft.

3.Het geschil

3.1.
De curator vordert primair samengevat – een verklaring voor recht dat de curator op grond van art. 42 Fw dan wel 47 Fw de overeenkomst c.q. rechtshandeling die ten grondslag ligt aan de levering van de voertuigen Moto Motorini ([kenteken]) en Porsche 911 ([kenteken]) door [gefailleerde] aan [gedaagde] terecht heeft vernietigd, dan wel deze rechtshandeling alsnog te vernietigen ex art. 3:51 BW, met veroordeling tot teruggave aan de curator van deze voertuigen, dan wel met veroordeling van [gedaagde] tot vergoeding aan de curator van de schade die de boedel en de schuldeisers van [gefailleerde] als gevolg hiervan lijden, nader op te maken bij staat.
Subsidiair vordert zij, voor zover één of meerdere voertuigen Moto Motorini ([kenteken]) en Porsche 911 ([kenteken]) door [gefailleerde] aan [gedaagde] heeft plaatsgevonden na datum faillissement, een verklaring voor recht dat deze voertuigen niet rechtsgeldig zijn overgedragen gezien het bepaalde in art. 23 Fw, met veroordeling van [gedaagde] tot teruggave van de voertuigen aan de curator, dan wel, voor zover dit laatste onmogelijk is, met veroordeling van [gedaagde] tot vergoeding aan de curator van de schade die de boedel en de schuldeisers van [gefailleerde] als gevolg hiervan lijden, nader op te maken bij staat, primair en subsidiair te vermeerderd met de wettelijke rent vanaf datum faillissement dan wel vanaf de dag der dagvaarding.
3.2.
De curator vordert daarnaast primair samengevat – een verklaring voor recht dat de levering van het voertuig Audi ([rekeningnummer]) door Brethouweraan [gedaagde] heeft plaatsgevonden na datum faillissement en derhalve niet rechtsgeldig is, gezien het bepaalde in art. 23 Fw, met veroordeling van [gedaagde] tot teruggave van het voertuig aan de curator, dan wel, voor zover dit laatste onmogelijk is, met veroordeling van [gedaagde] tot vergoeding aan de curator van de schade die de boedel en de schuldeisers van [gefailleerde] als gevolg hiervan lijden, te begroten op een bedrag van € 6.000,00 dan wel nader op te maken bij staat. Subsidiair, voor zover aangenomen moet worden dat de levering van de Audi door [gefailleerde] aan [gedaagde] heeft plaatsgevonden voor datum faillissement, vordert zij een verklaring voor recht dat de curator op grond van art. 42 Fw dan wel 47 Fw de overeenkomst c.q. rechtshandeling die ten grondslag ligt aan de levering voor datum faillissement van het voertuig Audi ([rekeningnummer]) door [gefailleerde] aan [gedaagde] terecht heeft vernietigd, dan wel deze rechtshandeling alsnog te vernietigen ex art. 3:51 BW, met veroordeling tot teruggave aan de curator van dit voertuig, dan wel met veroordeling van [gedaagde] tot vergoeding aan de curator van de schade die de boedel en de schuldeisers van [gefailleerde] als gevolg hiervan lijden, te begroten op een bedrag van € 6.000,00 dan wel nader op te maken bij staat, primair en subsidiair vermeerderd met de wettelijke rent vanaf datum faillissement dan wel vanaf de dag der dagvaarding.
3.3.
Daarnaast vordert de curator, na vermeerdering van eis, een verklaring voor recht dat de curator ex art. 42 Fw dan wel art. 47 Fw de overeenkomst c.q. de rechtshandeling die ten grondslag ligt aan de girale betalingen van € 5.000,00 en die van € 3.600,00 en tevens de contante betaling van € 16.000,00 verricht door [gefailleerde] aan [gedaagde] terecht heeft vernietigd, dan wel deze overeenkomst c.q. de rechtshandeling alsnog te vernietigen ex art. 3:51 BW, dan wel te verklaren voor recht dat deze betalingen van € 5.000,00, van
€ 3.600,00 en die van € 16.000,00 zonder rechtsgrond waren gedaan en als onverschuldigd betaald moeten worden beschouwd, met veroordeling van gedaagde (in beide gevallen) tot betaling van € 5.000,00, € 3.600,00 en € 16.000,00 aan de curator, vermeerderd met de wettelijke rent vanaf datum faillissement dan wel vanaf de dag der dagvaarding.
3.4.
In alle gevallen vordert de curator tot slot [gedaagde] te veroordelen in de kosten van het geding en de beslagen.
3.5.
[gedaagde] voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde] heeft bezwaar gemaakt tegen de vermeerdering van eis die ziet op de vernietiging van de overeenkomst c.q. de rechtshandeling die ten grondslag ligt aan de contante betaling van € 16.000,00. Zij voert daartoe aan dat de verandering geen direct verband heeft met de eis zoals die al was geformuleerd. De rechtbank verwerpt dit bezwaar. Anders dan [gedaagde] aanvoert is de curator immers bevoegd haar eis te veranderen, mits deze wijziging niet in strijd komt met de eisen van de goede procesorde. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Het bij wijziging van eis gevorderde blijft immers binnen hetzelfde feitelijke en juridische kader zoals dat reeds aan de rechtbank ter beoordeling is voorgelegd. [gedaagde] heeft daarop bij antwoordakte verweer kunnen voeren. De rechtbank zal de vordering derhalve beoordelen zoals die, na wijziging, aan haar is voorgelegd.
De voertuigen (Moto Motorini en Porsche 911)
4.2.
De curator stelt zich op het standpunt dat de overschrijving van de kentekens en de levering van de Moto Motorini, Porsche 911 en Audi (voor zover de levering van deze auto reeds voor faillissement heeft plaatsgevonden) onverplicht zijn geschied in de zin van art. 42 Fw. Met die handelingen zijn bovendien de schuldeisers benadeeld. Voor zover er een verplichting aan de overdracht ten grondslag lag, doet zij een beroep op art. 47 Fw.
4.3.
De rechtbank stelt bij haar beoordeling voorop dat de curator, anders dan [gedaagde] aanvoert, aan haar vorderingen op dit onderdeel niet ten grondslag legt dat (enkel) de overschrijving / tenaamstelling benadelend en paulianeus is. De curator verwijt [gedaagde] immers dat het samenstel van rechtshandelingen waarmee de overschrijving van kentekens en de levering van voertuigen is bewerkstelligd, paulianeus was.
4.4.
[gedaagde] heeft met betrekking tot de Moto Motorini en Porsche 911 (eerst) ter comparitie verklaard dat zij [gefailleerde] in oktober 2013, toen hij zijn nieuwe winkelpand aan de [adres] betrok, twee bedragen heeft geleend tot een totaal van € 25.000,00. Ter comparitie heeft zij in dit kader twee bescheiden van ING Bank overgelegd waaruit dit volgens haar kan worden afgeleid. [gedaagde] heeft verder verklaard dat zij als een soort zekerheid de Moto Motorini en Porsche 911 had gekregen. Deze voertuigen zijn toen ook bij haar gestald en de kentekenbewijzen zijn haar ter hand gesteld. Als [gefailleerde] het geleende bedrag binnen een half jaar zou terugbetalen had hij de voertuigen teruggekregen, aldus [gedaagde] ter comparitie. Nu [gefailleerde] de € 25.000,00 niet heeft terugbetaald heeft [gedaagde] de lening, zo begrijpt de rechtbank haar stellingen ter comparitie, ingelost met de twee voertuigen.
4.5.
De curator heeft ter comparitie erkend dat zij de bijschrijving van twee bedragen van in totaal € 25.000,00 had waargenomen op de bankafschriften van [gefailleerde], echter zonder de omschrijving die thans is te zien op de door [gedaagde] overgelegde bescheiden. Dat deze bedragen zijn overgeschreven ten titel van lening, onder de voorwaarden zoals door [gedaagde] ter comparitie gesteld, heeft zij ter comparitie betwist.
4.6.
De rechtbank ziet aanleiding nu eerst de subsidiaire grondslag van de vordering te bespreken. Veronderstellenderwijs uitgaande van de juistheid van de stelling van [gedaagde] dat zij geld heeft geleend aan [gefailleerde] en daarbij heeft afgesproken dat, bij gebreke van betaling binnen zes maanden, de lening zou worden afgelost door inbetalinggeving van de voertuigen, is de overdracht van de voertuigen aan te merken als een verplichte rechtshandeling als bedoeld in art. 47 Fw. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt dan het beroep van de curator op art. 47 Fw en is er sprake van samenspanning. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
4.7.
[gefailleerde] heeft naar aanleiding van het verhoor bij de rechter commissaris verklaard dat hij voor het opstarten van zijn winkel in oktober 2013 geen financiering van de bank kreeg. Inventaris en goederenvoorraad voor de nieuwe winkel kwamen enerzijds uit de oude winkel en werden overigens gefinancierd door leveranciers. [gefailleerde] heeft voorts voor de opstart privé spullen verkocht en geld geleend van zijn vriendin, [gedaagde] en van zijn vader, [… 2]. De termijn voor terugbetaling van het door [gedaagde] verstrekte opstartkrediet van een half jaar acht de rechtbank niet bijzonder ruim. Dit geldt te meer nu, zoals uit de verklaring van [gefailleerde] kan worden afgeleid, de financiële situatie bij opstart niet gunstig was. Immers, de winkel zou er zonder de door zijn vriendin en vader verstrekte gelden nooit zijn gekomen, aldus [gefailleerde]. Met het maken van de gestelde afspraak, dat als [gedaagde] niet binnen een half jaar zou worden terugbetaald, zij zou worden betaald met voertuigen moeten, in het licht van het voorgaande, zowel [gefailleerde] als ook [gedaagde] zich hebben gerealiseerd dat [gedaagde] werd begunstigd boven andere crediteuren. Zij zou immers worden betaald op het moment dat [gefailleerde] niet aan zijn verplichtingen, dus ook die jegens andere schuldeisers, zou kunnen voldoen. Dit scenario heeft zich ook gerealiseerd. Immers, de winkel is ruim een half jaar na opstart, in juni 2014, leeggehaald terwijl er, zoals [gefailleerde] naar aanleiding van het faillissementsverhoor heeft verklaard, op dat moment geen inkomsten meer werden gegenereerd om de lening terug te betalen. Terwijl bovendien de werknemers sinds mei 2014 geen salaris meer betaald kregen is [gedaagde] betaald met voertuigen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee voldoende komen vast te staan dat met die afspraak en met het vervolgens uitvoering geven aan die afspraak, [gedaagde] is begunstigd boven andere crediteuren, welke crediteuren bovendien, voor zover het de werknemers betrof, een hogere preferentie hadden.
4.8.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de curator de overdracht van de voertuigen Moto Motorini ([kenteken]) en Porsche 911 ([kenteken]) door [gefailleerde] aan [gedaagde] terecht heeft vernietigd. Haar vordering tot teruggave van deze voertuigen kan worden toegewezen.
De Audi
4.9.
De curator stelt zich op het standpunt dat de levering van het voertuig Audi ([rekeningnummer]) door [gefailleerde] aan [gedaagde] heeft plaatsgevonden na datum faillissement, nu uit het uittreksel uit het register van de RDW blijkt dat de Audi op 30 juli 2014, dus daags na uitspreken van het faillissement op naam van [gedaagde] is gesteld. [gefailleerde] was ingevolge het bepaalde in art. 23 Fw. beschikkingsonbevoegd zodat er geen rechtsgeldige overdracht heeft plaatsgevonden.
4.10.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat zij de Audi al voor faillissementsdatum in haar bezit had en zich op het standpunt gesteld dat tenaamstelling van de kentekens geen constitutief vereiste is voor levering van voertuigen, nu auto’s worden overgedragen door bezitsverschaffing (art. 3:90 BW). Ter comparitie heeft [gedaagde] voorts verklaard dat [gefailleerde], zoals ook blijkt uit het register van de RDW, de Audi op 1 april 2014 had aangeschaft voor een bedrag van € 4.400,00 en dat hij er zelf gebruik van had gemaakt. Hij heeft er (voor zijn rekening) voor een bedrag van € 2.000,00 reparaties aan verricht, aldus [gedaagde]. [gedaagde] is vervolgens gebruik gaan maken van de auto, heeft van [gefailleerde] het kentekenbewijs in ontvangst genomen en omstreeks juni 2014 de auto van [gefailleerde] overgenomen tegen contante betaling van € 2.800,00.
4.11.
De rechtbank is van oordeel dat de tenaamstelling in het register van de RDW niet bepalend is voor de vraag wiens eigendom het betreffende voertuig is. Het is bovendien aan de koper, in dit geval [gedaagde], om als eigenaar het kenteken op haar naam te laten zetten. Dit betekent dat de curator, op de enkele grond dat de overschrijving na faillissement plaatsvond, geen beroep toekomt op onbevoegde overdracht door [gefailleerde] als bedoeld in art. 23 Fw.
4.12.
De curator heeft subsidiair een beroep gedaan op de Pauliana. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat de Audi zonder enige rechtsgrond is overgedragen aan [gedaagde]. Ter comparitie heeft zij in dit kader aangevoerd dat zij van [gefailleerde], na het uitspreken van het faillissement, slechts zeer beperkte informatie heeft gekregen over (onder meer) de grondslag van overdracht en overschrijving van de verschillende voertuigen. Het was voor haar op grond van de door [gefailleerde] verstrekte informatie en administratie niet inzichtelijk welke afspraken aan de leveringen ten grondslag hebben gelegen. Daarentegen heeft zij verklaard dat zij herhaaldelijk van derden (waaronder crediteuren) heeft vernomen dat [gefailleerde] doende was zijn wagenpark te vervreemden.
4.13.
In reactie op de stelling van [gedaagde] ter zitting dat zij voor een bedrag van
€ 2.800,00 de Audi zou hebben gekocht, heeft de curator ter comparitie erkend dat het bedrag ter hoogte van € 2.800,00 haar bekend was en daarnaast verklaard dat zij dit bedrag eerder niet direct in verband had gebracht met de aankoop van de Audi. De rechtbank constateert dat de betaling door [gedaagde] van € 2.800,00 ten titel van koop, strookt met de verklaring die [gefailleerde] zelf heeft gegeven naar aanleiding van het faillissementsverhoor bij de rechter-commissaris.
4.14.
Gezien de hoogte van dit bedrag heeft de curator zich vervolgens op het standpunt gesteld dat de waarde der verbintenis aan de zijde van de schuldenaar, die der verbintenis aan de andere zijde overtreft. De auto is volgens de door haar geraadpleegde verkoopkanalen zeker € 6.000,00 waard. Zij heeft daarmee een beroep gedaan op het bewijsvermoeden van art. 43 lid 1 sub 1 Fw.
4.15.
Uit de door de curator overgelegde stukken kan weliswaar worden afgeleid dat er voor dit type auto ook prijzen worden betaald van rond € 6.000,00, maar ook dat de auto’s voor bedragen rond € 4.000,00 worden aangeboden. Nu de curator het verweer van [gedaagde] dat er de nodige kosten zijn gemaakt voor herstel van de auto ter comparitie niet heeft weersproken, heeft [gedaagde] het bewijsvermoeden van art. 43 lid 1 sub 1 Fw naar het oordeel van de rechtbank voldoende ontzenuwd. De rechtbank zal de vordering van de curator met betrekking tot de Audi dan ook afwijzen.
De betalingen
4.16.
De curator heeft zich op het standpunt gesteld dat ook de betalingen paulianeus zijn. Zij heeft betwist dat de betalingen verplicht waren. Voor zover er is betaald op vorderingen van [gedaagde] op [gefailleerde] en er derhalve sprake was van verplichte rechtshandelingen die vallen onder het bereik van art. 47 Fw, stelt de curator zich op het standpunt dat deze betalingen vernietigbaar zijn op grond van, kort gezegd, samenspanning. Daarnaast geldt dat de betalingen zijn verricht in het tijdvak gelegen tussen de aankondiging van indiening van het faillissementsrekest en de daadwerkelijke indiening daarvan enerzijds en anderzijds het uitspreken van het faillissement op 29 juli 2014.
4.17.
[gedaagde] heeft met betrekking tot de betaling van € 5.000,00 respectievelijk
€ 3.600,00 op 18 en 21 juli 2014 aangevoerd dat [gefailleerde] als vertegenwoordiger van [gedaagde] inboedel van haar heeft verkocht. De ontvangsten hebben nimmer tot zijn vermogen behoord en als dat al zo zou zijn, dan had [gefailleerde] zich er toe verplicht de betreffende opbrengst aan [gedaagde] te voldoen.
4.18.
De rechtbank ziet aanleiding ook hier eerst de subsidiaire grondslag van de vordering van de curator te bespreken. Indien het verweer van [gedaagde] wordt gevolgd dat de betalingen verplicht waren, is er naar het oordeel van de rechtbank ook hier sprake geweest van samenspanning als bedoeld in art. 47 Fw. De rechtbank verwijst daartoe in de eerste plaats naar hetgeen zij heeft overwogen in rechtsoverweging 4.7. Ten aanzien van de betalingen heeft voorts te gelden dat er is betaald aan de vriendin van [gefailleerde] nadat de winkel al was leeggehaald. Bovendien werden er op dat moment, zo heeft [gefailleerde] naar aanleiding van het faillissementsverhoor verklaard, geen inkomsten meer gegenereerd om eerder verstrekte leningen terug te betalen en was om die reden met de voertuigen de door [gedaagde] aan [gefailleerde] verstrekte lening reeds afgelost. Daarnaast geldt dat de werknemers sinds mei 2014 geen salaris meer betaald kregen en heeft hier bovendien te gelden dat is betaald op 18 en 21 juli 2014, dus nadat door de werknemers het faillissement is aangevraagd. Gezien de constellatie van feiten is hiermee naar het oordeel van de rechtbank de samenspanning gegeven en voldoende komen vast te staan dat de twee bedragen zijn betaald met het oogmerk de vriendin van [gefailleerde], [gedaagde] te begunstigen boven andere crediteuren.
4.19.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de curator de betaling van de twee bedragen op 18 en 21 juli 2014 terecht heeft vernietigd. Deze bedragen dienen derhalve te worden terugbetaald.
De contante betaling van € 16.000,00
4.20.
Bij akte vermeerdering van eis heeft de curator tot slot gevorderd dat het kassaldo dat op 7 juni 2014 aan [gedaagde] is uitbetaald aan de curator wordt terugbetaald.
4.21.
[gedaagde] heeft betwist dat zij contante betalingen van [gefailleerde] heeft ontvangen. Bovendien klopt het genoemde kassaldo niet, omdat de boekhouder in de kasadministratie niet de kasmutaties (stortingen en uitgaven) heeft verwerkt van de maand mei 2014, zo stelt zij.
4.22.
De rechtbank verwerpt dit verweer van [gedaagde]. Bij bestudering van de kasuitdraai blijkt immers dat op de laatste dag van iedere maand steeds eerst de omzet (ontvangsten) werd geboekt en daarna de verschillende uitgaven boekhoudkundig werden verwerkt. Die verwerking vond steeds plaats op de laatste dag van de maand. Ontvangsten en uitgaven (die feitelijk plaatsvonden gedurende de maand) werden eerder dus nimmer dagelijks, laat staan wekelijks verwerkt. Aldus is in de periode voor het faillissement ook gehandeld. Dat er, zoals [gedaagde] aanvoert, in de maand mei geen kasmutaties zijn verwerkt leidt dan ook niet tot de gevolgtrekking die [gedaagde] daaraan verbindt, namelijk dat de kasuitdraai niet klopt. Uit de uitdraai blijkt immers ook dat de omzet over de periode mei tot en met 7 juni 2014 op 7 juni 2014 is geboekt. Dit betreft de zaterdag in het weekend waarin de winkel door [gefailleerde] is leeggehaald. Op diezelfde dag is een bedrag ter grootte van € 44.000,00 onder de noemer “bank” aan de creditzijde opgenomen. Nadien is er geen omzet meer gegenereerd en logischerwijs evenmin verwerkt in de kasuitdraai en is, zo blijkt uit die uitdraai, het aanwezige saldo, ook op 7 juni 2014 in delen afgeboekt. Deze verschillende uitgaven zijn, net zoals de periode daarvoor, weer op één dag geboekt. Nu overigens niet is gesteld of gebleken dat de kasuitdraai onjuist is verwerpt de rechtbank het verweer van [gedaagde] en gaat zij, mede gezien de verklaring van de boekhouder hieromtrent, uit van de juistheid van de in de kasuitdraai weergeven betaling aan [gedaagde] van € 16.000,00.
4.23.
De curator heeft gesteld dat voor betaling van dit bedrag iedere rechtsgrond ontbrak. [gedaagde] heeft het onverplichte karakter van de betaling niet betwist. Gesteld noch gebleken is dat voor deze betaling een rechtsgrond was. De rechtbank overweegt dat voor zover er een rechtsgrond was (de rechtsgrond voor betalingen die [gedaagde] aanvoert is steeds de lening van oktober 2013), deze schuld, ingevolge de eigen stellingen van [gedaagde], middels inbetalinggeving van de auto’s al was ingelost. De conclusie kan dan ook geen ander zijn dan dat er zonder enige rechtsgrond is betaald.
4.24.
Nu voorts heeft te gelden dat is gesteld noch gebleken dat [gefailleerde] enige tegenprestatie heeft ontvangen voor deze betaling, was de betaling niet alleen onverplicht, maar ook om niet. De betaling heeft plaatsgevonden in de maand voor het uitspreken van het faillissement in welk geval ingevolge art. 45 Fw slechts wetenschap bij de schuldenaar zelf is vereist en [gefailleerde] ingevolge dat artikel wordt vermoed te hebben geweten dat door deze betaling de schuldeisers zouden worden benadeeld. De wetenschap van benadeling aan de zijde van [gefailleerde] is nergens weersproken, zodat de rechtbank uitgaat van de aanwezigheid daarvan.
4.25.
De slotsom luidt ook dat de curator ook de contante betaling van € 16.000,00 op 7 juni 2014 terecht heeft vernietigd en dat de vordering van de curator op dit punt kan worden toegewezen.
4.26.
Ter comparitie heeft [gedaagde] zich verzet tegen het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van een voor haar ongunstig vonnis. De rechtbank is van oordeel dat bij vernietiging van het vonnis de aanspraak van [gedaagde] tot terugbetaling van de geëxecuteerde gelden niet meer dan een concurrente vordering op de boedel oplevert. Het risico is dan aanzienlijk dat [gedaagde] alsdan niets dan wel een gering deel van de door haar onverschuldigd betaalde gelden terugbetaald zal zien. Gelet op het vorenstaande dient het belang van [gedaagde] zwaarder te wegen dan het belang van de curator om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.27.
De curator vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv niet toewijsbaar, nu enkel het beslag ten aanzien van de Audi doel heeft getroffen en die vordering juist wordt afgewezen.
4.28.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de curator worden begroot op:
- dagvaarding € 93,80
- griffierecht 868,00
- salaris advocaat
1.447,50(2,5 punten × tarief € 579,00)
Totaal € 2.409,30

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat de curator de rechtshandeling die ten grondslag ligt aan de levering van de Moto Motorini ([kenteken]) en Porsche 911 ([kenteken]) terecht heeft vernietigd,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot teruggave aan de curator van de Moto Motorini ([kenteken]) en Porsche 911 ([kenteken]), dan wel, voor zover dat onmogelijk is tot vergoeding aan de curator van de schade die de boedel en de schuldeisers als gevolg van deze rechtshandeling hebben geleden en nog zullen lijden, nader op te maken bij staat, vermeerderd met de wettelijke rente daarover met ingang van 10 oktober 2014,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan de curator te betalen een bedrag van € 24.600,00 (vierentwintig duizendzeshonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag met ingang van 10 oktober 2014 tot de dag van volledige betaling.
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op € 2.409,30,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M.Th. Quaadvliet en in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2015.