ECLI:NL:RBGEL:2015:4709

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 mei 2015
Publicatiedatum
21 juli 2015
Zaaknummer
272023
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurders en terugbetaling van lening in aandeelhoudersgeschil

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 13 mei 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap C. [A Beheer] B.V. en [B Holding]. De eiseres, [A Beheer], vorderde hoofdelijke veroordeling van [B Holding] en [B] tot betaling van een openstaand bedrag van € 62.134,80, dat voortkwam uit een lening die was verstrekt bij de verkoop van aandelen. De rechtbank oordeelde dat [B] in privé niet aansprakelijk kon worden gesteld voor de lening, omdat hij geen partij was bij de overeenkomst en er onvoldoende bewijs was dat hij persoonlijk een ernstig verwijt kon worden gemaakt. De rechtbank vond het echter niet onaanvaardbaar dat [A Beheer] [B Holding] aansprakelijk stelde voor de terugbetaling van de lening, aangezien [B Holding] als contractspartij de lening moest terugbetalen. De rechtbank wees de vordering van [A Beheer] tegen [B Holding] toe, maar wees de vordering tegen [B] af. De rechtbank oordeelde dat de afspraken over de terugkoop van de aandelen en de kwijtschelding van de lening nooit definitief waren vastgelegd, waardoor [B Holding] niet kon worden aangesproken op basis van die afspraken. De kosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg, en [B] c.s. werden in de kosten van de reconventie verwezen. De uitspraak benadrukt de scheiding tussen de aansprakelijkheid van een vennootschap en die van haar bestuurders in het kader van bestuurdersaansprakelijkheid.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/272023 / HA ZA 14-574
Vonnis van 13 mei 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
C. [A Beheer] B.V.,
gevestigd te Veenendaal,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. W. Kok te Barneveld,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B Holding],
gevestigd te Ederveen,
2.
[B],
wonende te Lunteren, gemeente Ede,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. A.P.J. Blokland te Ede.
Partijen zullen hierna [A Beheer] en [B] c.s ., respectievelijk [B Holding] en [B] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 december 2014;
- de productie die [A Beheer] in verband met de comparitie in het geding heeft gebracht;
- het proces-verbaal van comparitie van 17 februari 2015 en de pleitaantekeningen van [A Beheer] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[A Beheer] hield alle 40 aandelen in [Aannemersbedrijf] (hierna: [Aannemersbedrijf] ). Op 26 september 2008 heeft zij 24 aandelen verkocht aan [B Holding] en aan [C Beheer] . Aan de vennootschappen werden elk 12 aandelen geleverd. [A Beheer] , [B Holding] en [C Beheer] zijn houdstermaatschappijen van respectievelijk de heren [A] , [B] en [C Beheer] , die allen actief zijn in de bouw.
2.2.
De koopsom bedroeg voor [B Holding] € 100.000,00. Bij de levering op 1 oktober 2008 heeft [B Holding] € 10.000,00 betaald. Het resterende deel werd ingevolge de overnameovereenkomst van 26 september 2008 omgezet in een lening van [A Beheer] aan [B Holding] , die in vier jaartermijnen van telkens € 22.500,00 plus rente zou worden terugbetaald.
2.3.
[B Holding] werd evenals de beide andere vennootschappen statutair bestuurder van [Aannemersbedrijf] ; [B] werd aangesteld als technisch directeur en aan [B Holding] werd een managementvergoeding betaald.
2.4.
Via dividenduitkeringen werd op de onder 2.2 bedoelde lening door [B Holding] afgelost. Door tegenvallende resultaten, vielen die uitkeringen lager uit dan het onder 2.2. genoemde bedrag van € 22.500,00.
2.5.
Vanaf mei 2011 hebben [B] c.s . en de andere betrokkenen onderhandeld over een beëindigingsovereenkomst waarbij het idee was dat de aandelen van [B Holding] in [Aannemersbedrijf] zouden worden teruggekocht. In dat kader is onder meer door de advocaat van [Aannemersbedrijf] in juli 2011 in concept een vaststellingsovereenkomst opgesteld. Er is echter nooit een vaststellingsovereenkomst ondertekend.
2.6.
In de zomer van 2011 heeft [B] wegens privéomstandigheden zijn werkzaamheden in [Aannemersbedrijf] neergelegd.
2.7.
Bij aandeelhoudersbesluit van 13 oktober 2011 is [B Holding] ontslagen als statutair bestuurder. De betaling van de managementvergoeding is rond die tijd gestaakt.
2.8.
Op 13 april 2012 is [Aannemersbedrijf] gefailleerd.
2.9.
Van de onder 2.2 bedoelde lening staat nog een bedrag van € 62.134,80 open. Bij brief van 9 september 2014 heeft [A Beheer] [B Holding] en [B] in privé gesommeerd tot betaling van dat bedrag op uiterlijk 1 oktober 2014. Daaraan is geen gevolg gegeven.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[A Beheer] vordert de hoofdelijke veroordeling van [B] c.s . tot betaling van € 62.134,80, vermeerderd met de contractuele rente vanaf 1 oktober 2014 en kosten, nakosten daaronder begrepen.
3.2.
[A Beheer] stelt daartoe dat [B Holding] als contractspartij de lening moet terugbetalen, terwijl [B] in privé volgens [A Beheer] daartoe is aan te spreken omdat hij de overeenkomst mede heeft ondertekend en hij is te vereenzelvigen met zijn houdstermaatschappij. Ook zijn partijen op 26 september 2008 in een aandeelhoudersovereenkomst overeengekomen dat “de verhouding tussen de aandeelhouders zodanig dient te zijn alsof er sprake is van een samenwerking tussen de ondergetekenden in privé”, aldus [A Beheer] .
3.3.
[B] c.s . voeren verweer. Zij stellen dat [B] in privé geen partij is geweest bij de geldleningsovereenkomst zodat hij uit dien hoofde niet kan worden aangesproken. Wat betreft [B Holding] wordt onder meer aangevoerd dat [B Holding] met [A Beheer] in 2011 heeft afgesproken dat [A Beheer] haar aandelen in [Aannemersbedrijf] zou terugkopen tegen kwijtschelding van het restant van de lening. Inmiddels hebben de aandelen door het faillissement geen waarde meer, zodat het in strijd is met de redelijkheid en billijkheid de geldlening op te eisen.
Voor zover mocht worden geoordeeld dat [B Holding] wel kan worden aangesproken uit hoofde van de lening, vordert [B] c.s .
in voorwaardelijke reconventie:
3.4.
de veroordeling van [A Beheer] tot nakoming van de onder 2.5 bedoelde vaststellingsovereenkomst aldus dat de aandelen in [Aannemersbedrijf] aan [A Beheer] worden overgedragen tegen kwijtschelding van de lening, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [A Beheer] in de kosten in conventie en in reconventie.
3.5.
[B] c.s . stellen daartoe dat partijen over deze koopovereenkomst in 2011 tot wilsovereenstemming zijn gekomen, in ieder geval wat betreft de essentialia. Voorzover het concept van de overeenkomst moet worden beschouwd als aanbod, aanvaarden [B] c.s . dat aanbod en vorderen zij in deze zaak nakoming.
3.6.
[A Beheer] voert verweer.

4.De beoordeling

in conventie en in voorwaardelijke reconventie

4.1.
De beoordeling in conventie en in reconventie leent zich voor gezamenlijke bespreking.
4.2.
[B] betwist dat hij in privé voor de lening is aan te spreken door [A Beheer] . Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de tekst van de overnameovereenkomst van 26 september 2008 zonneklaar dat de aandelen zouden worden gekocht door de besloten vennootschap [B Holding] . [A Beheer] heeft ook niet gesteld dat hier een andere bedoeling heeft voorgestaan. Dan is het in beginsel de besloten vennootschap die ook de koopprijs moet betalen. De afspraken daarvoor zijn vastgelegd in artikel 3 van de overnameovereenkomst van 26 september 2008, waarin ook de afspraken rond de lening zijn vastgelegd. Uit niets blijkt dat daar nog andere partijen dan de kopers - waaronder dus [B Holding] - en de verkoper zich jegens elkaar hebben verplicht in verband met de betaling van de koopprijs. Zulks is ook niet gesteld door [A Beheer] . De omstandigheid dat [B] ook in eigen naam de overeenkomst heeft ondertekend, is daartoe onvoldoende en maakt nog niet dat hij daarmee tevens in privé is aan te spreken. Om te kunnen concluderen dat hij is te vereenzelvigen met zijn houdstermaatschappij, is beslist meer nodig. Ook het feit dat [B] met [A] en [C Beheer] in de aandeelhoudersovereenkomst van dezelfde datum (26 september 2008) is overeengekomen dat de verhouding tussen de aandeelhouders zodanig dient te zijn “alsof er sprake is van een samenwerking tussen de ondergetekenden in privé”, maakt hier geen verschil. Dit betreft immers een heel andere overeenkomst, namelijk die waarin de (middellijke) aandeelhouders in [Aannemersbedrijf] hun onderlinge verhouding hebben geregeld, zodat hieruit geen conclusies mogen worden getrokken met betrekking tot financiële afspraken die zijn gemaakt in het kader van de koopovereenkomst voor de aandelen. Bovendien is de “alsof-afspraak” niet te rijmen met het gegeven dat in de koopovereenkomst voor de aandelen nu net de houdstermaatschappijen zijn opgevoerd als de kopers en niet de privépersonen. Tot slot is onvoldoende gesteld om te kunnen concluderen dat [B] in privé als bestuurder met betrekking tot de afspraken die op 26 september 2008 door [B Holding] zijn gemaakt, persoonlijk een zodanig ernstig verwijt valt te maken dat hij uit hoofde van onrechtmatig handelen wegens bestuurdersaansprakelijkheid zou kunnen worden aangesproken door [A Beheer] . Hetgeen in dit verband door [A Beheer] is aangevoerd komt er immers op neer dat [B] als bestuurder bewust erop zou hebben aangestuurd dat er nooit zou worden terugbetaald, terwijl uit de eigen stellingen van [A Beheer] al volgt dat er meer dan € 35.000,00 is terugbetaald. De tegen [B] in privé ingestelde vordering tot terugbetaling van de lening moet daarom wegens onvoldoende onderbouwing worden afgewezen.
4.3.
Het gaat dus alleen nog om de vraag of [B Holding] is aan te spreken door [A Beheer] .
4.4.
In het kader van het verweer van [B Holding] dat het in strijd is met de redelijkheid en billijkheid dat [A Beheer] nu de lening opeist en ook in het kader van haar reconventionele vordering tot het sluiten van de vaststellingsovereenkomst, is door [B Holding] aangevoerd dat de heer [A] in het voorjaar van 2011 de indruk had dat de heer [B] vanwege huwelijksproblemen dreigde uit te vallen. Toen is door [A] geopperd dat [B] zich zou terugtrekken, waarmee [B] vervolgens akkoord is gegaan. Via [B] accountant ( [Accountant] ) is met [A] overleg gevoerd, hetgeen volgens [B Holding] erin heeft geresulteerd dat werd afgesproken dat [B Holding] haar aandelen in [Aannemersbedrijf] zou terugverkopen aan [A Beheer] , waarbij de koopprijs zou worden voldaan door kwijtschelding van de lening. Na het faillissement van [Aannemersbedrijf] liet [A Beheer] niets meer van zich horen omdat toen de aandelen waardeloos waren geworden. Nu geen aanspraak meer wordt gemaakt op de aandelen, is het opeisen van de lening volgens [B Holding] in strijd met de redelijkheid en billijkheid.
4.5.
De rechtbank stelt vast dat de communicatie rond de vaststellingsovereenkomst in belangrijke mate schriftelijk is verlopen. Uit de daarvan overgelegde stukken komt de volgende gang van zaken naar voren.
Op 24 mei 2011 heeft de accountant van [B] , [Accountant] , een memo opgesteld met als onderwerp het uiteengaan van D. [B] en Aannemersbedrijf [Aannemersbedrijf] . Daarin is de bestaande situatie geschetst en is als uitgangspunt genoemd het uiteengaan met gesloten beurzen, hetgeen aldus zou moeten worden uitgewerkt dat [B Holding] haar belang in [Aannemersbedrijf] verkoopt voor € 60.000,00, waarbij de koopprijs zou worden verrekend met de lening van [A Beheer] . Ook zou de managementovereenkomst met [B Holding] met inachtneming van een opzegtermijn van zes maanden, doch uiterlijk 30 november 2011, worden beëindigd, of zoveel eerder als partijen zouden overeenkomen.
De heer [A] heeft daarop per mail bericht aan [B] accountant [Accountant] dat hij zich kan vinden in de situatieschets. Ten aanzien van het voorstel tot terugkoop van de aandelen met gesloten beurzen, luidt de email:
Hoewel ik de situatie van Dirk betreur en de daarbij behorende minimale mogelijkheden ook niet wil ontkennen denk ik toch dat het op zijn minst redelijk is om over het nog schuldig zijnde rentebedrag iets af te spreken. Ik heb een voorstel in gedachten om dit met de nog uit te betalen managementvergoedingen te doen in de vorm van een maandelijkse inhouding. Hoe we dit vorm moeten geven moeten we denk ik maar even met J. Aalbers overleggen.
De opzegtermijn voor de managementovereenkomst wordt akkoord bevonden.
Op 17 juni 2011 maakt [Accountant] aan [A] per email het standpunt van [B] met betrekking tot de rentevergoeding bekend en wordt een tegenvoorstel gedaan. Ook wordt gemeld dat [B] , anders dan de notulen van de aandeelhoudersvergadering van 26 mei 2011 vermelden, zijn managementovereenkomst nog niet heeft opgezegd en wordt voorgesteld met inachtneming van deze beide punten op de voet van de memo van 24 mei 2011 het overleg voort te zetten.
Daarna is er blijkbaar weer tussen [Accountant] en [A] overleg gevoerd, want bij email van 23 juni 2011 bericht [Accountant] aan [A] dat [B] akkoord is met 26 mei 2011 als datum van opzegging van de managementovereenkomst, “zodat de managementovereenkomst uiterlijk per 30 november a.s. beëindigd zal zijn” of zoveel eerder als partijen overeen komen. Verder wordt namens [B] voorgesteld dat [A] zijn notaris opdracht geeft voor het voorbereiden van de akte van aandelenoverdracht.
Op 12 juli 2011 wordt dan door de advocaat van [Aannemersbedrijf] een concept voor een vaststellingsovereenkomst opgestuurd aan [Accountant] , waarin de koopprijs voor de aandelen van [B Holding] wordt bepaald op € 60.000,00 en waarin is vastgelegd dat de koopprijs met de lening wordt verrekend per overdrachtsdatum. Verder is in artikel 5.2 vastgelegd dat de managementovereenkomst door [B] op 26 mei 2011 is opgezegd en dat de in acht te nemen opzegtermijn van zes maanden zal worden afgekocht.
[Accountant] reageert hierop per mail aan de advocaat van [Aannemersbedrijf] . Op een vijftal punten wordt commentaar geleverd, maar niet op de koopprijs en de verrekening. Wat betreft artikel 5.2 van het concept, wordt onder punt 1 opgemerkt dat de afkoopsom voor de managementfee over de periode augustus tot en met november € 20.000,00 (ex btw) bedraagt en dat de managementfee over juli ad € 5.885,00 (ex btw) zal worden voldaan.
Bij email van 15 juli 2011 bericht de advocaat van [Aannemersbedrijf] aan [Accountant] dat zij de door hem aangedragen punten met haar opdrachtgever zal bespreken en daarop zal terugkomen. Voorts meldt zij nog dat zij in de overeenkomst ervan is uitgegaan dat [B] per direct zijn taken zou neerleggen, terwijl haar inmiddels was gebleken dat tussen [A] en [B] was afgesproken dat [B] zijn werkzaamheden in verschillende projecten in de dan nog komende maanden zou afmaken. In die zin zou de overeenkomst aangepast moeten worden.
Op 12 augustus 2011 schrijft de advocaat van [Aannemersbedrijf] aan [Accountant] :
Het verbaast me dat er tot op heden weinig informatie wordt verstrekt ten aanzien van de ziekte van de heer [B] . De door de heer [B] verkozen wijze om zijn werkzaamheden neer te leggen wordt door cliënte betreurd. Cliënte zou derhalve graag zien dat de heer [B] zelf zijn projecten zal afwikkelen en indien de heer [B] beter is, ziet cliënte hem dan ook graag terugkeren op de werkvloer.
Naar aanleiding van uw e-mail neemt cliënte aan dat de heer [B] maandag zijn werkzaamheden niet zal oppakken. Cliënte zal aan de hand van het overzicht dat de heer [B] heeft verstrekt de projecten trachten af te ronden.
(…) Ik zal in de week van 5 september contact opnemen om de aandelenoverdracht af te wikkelen.
Op 27 september 2011 mailt [A] aan [Accountant] dat hij een negatief antwoord van [B] heeft ontvangen op zijn persoonlijk voorstel en dat hij dat jammer vindt. Hij deelt [Accountant] verder mede dat hij de verdere afwikkeling in handen van Randewijks advocaat heeft gegeven.
Op 5 oktober 2011 schrijft [Accountant] aan [A] dat hij nog niet heeft gehoord van de advocaat, maar dat hij inmiddels wel via [B] een oproep voor een aandeelhoudersvergadering heeft ontvangen waar op de agenda staat “het voornemen tot ontslag van D. [B Holding] B.V. als directeur” en dat hem dit standpunt bevreemdt omdat de afspraken omtrent het beëindigen van de managementovereenkomst en de aandelenoverdracht al zijn gemaakt en enkel de formalisering nog dient plaats te vinden. Er wordt om uitleg gevraagd.
In antwoord daarop geeft de advocaat van [Aannemersbedrijf] op 6 oktober 2011 per brief de volgende uitleg aan [Accountant] :
Op 26 mei 2011 heeft de heer [B] zijn managementovereenkomst met de vennootschap opgezegd tegen 26 november 2011. Derhalve zal de managementovereenkomst eindigen op 26 november 2011. De heer [B] heeft zich echter op 14 juli 2011 ziek gemeld. Op grond van het tussen partijen overeengekomen directiereglement houdt zijn ziekmelding in dat de doorbetaling van de managementfee na 2 maanden stopt. Aangezien de heer [B] de managementovereenkomst heeft opgezegd en de managementfee is beëindigd per 14 september 2011 is er geen enkele reden voor de vennootschap om [B Holding] B.V. in het register van de Kamer van Koophandel ingeschreven te houden als statutair bestuurder. Aangezien de heer [B] ziek thuis zit en hij geen werkzaamheden meer verricht is het voor de vennootschap niet wenselijk om de heer [B] ingeschreven te houden als vertegenwoordigingsbevoegde van de vennootschap. Het ontslag van [B Holding] B.V. staat derhalve op de agenda voor de algemene vergadering van 13 oktober a.s. Het ontslag van de statutaire bestuurder in formele zin staat los van de afspraken die nog gemaakt dienen te worden ten aanzien van de aandelenoverdracht.
Na de algemene vergadering van aandeelhouders kom ik zo spoedig mogelijk bij u terug op de overdracht van de aandelen en de laatste punten waar nog geen overeenstemming over bestaat.
Op de aandeelhoudersvergadering van 13 oktober 2011 is vervolgens [B Holding] ontslagen als statutair bestuurder.
4.6.
Uit deze stukken volgt naar het oordeel van de rechtbank dat er omtrent het terugkopen van de aandelen tegen het wegstrepen van het restant van de lening zeer vergaande afspraken zijn gemaakt. Tegelijkertijd moet worden vastgesteld dat het nooit tot een finalisering van die afspraken is gekomen. Voordat het daartoe kon komen, hebben partijen naar aanleiding van een ziekmelding van [B] in juli 2011 onenigheid gekregen, waarna de afronding van de onderhandelingen kwam stil te liggen. Bovendien werd [B] , blijkbaar met toepassing van het directiereglement, als bestuurder twee maanden na zijn ziekmelding ontslagen. Nadat de onderhandelingen vervolgens helemaal waren komen stil te liggen, heeft het bestuur van [Aannemersbedrijf] , waarvan [A Beheer] deel uitmaakte, in april 2012 het eigen faillissement aangevraagd. Daarmee verloren de aandelen van [B Holding] hun waarde en was het terugkopen van de aandelen tegen het wegstrepen van de lening definitief geen reële optie meer.
4.7.
Wat betreft het verweer dat het in strijd is met de redelijkheid en billijkheid dat [A Beheer] nu nakoming van de lening verlangt, heeft het volgende te gelden. Het gaat er hier om of het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [A Beheer] [B Holding] tot terugbetaling aanspreekt. Alleen dan kan immers de rechter met toepassing van artikel 6:248 BW een deel van de overeenkomst buiten werking stellen. Daartoe moet [B Holding] het nodige stellen en zo nodig ook bewijzen. De enkele stelling dat [A Beheer] , nu zij geen aanspraak meer maakt op de levering van de aandelen omdat deze waardeloos zijn geworden, zij ook geen aanspraak kan maken op nakoming van de lening, is daartoe bepaald te mager. Het gegeven dat partijen er door omstandigheden niet in zijn geslaagd de afspraken die zij in de zomer van 2011 met betrekking tot het terugkopen van de aandelen hadden gemaakt, vast te leggen in een definitieve overeenkomst en die vervolgens ook daadwerkelijk uit te voeren, vormt onvoldoende grond om de eerder overeengekomen lening geheel te laten wegvallen. Dit geldt temeer nu uit de stellingen van [B Holding] niet volgt dat het niet doorgaan van de vaststellingsovereenkomst uitsluitend is te wijten aan [A Beheer] . Dit had in het licht van hetgeen [A Beheer] in deze procedure naar voren heeft gebracht, wel op haar weg gelegen. Genoegzaam is gebleken dat zij van mening is dat het niet doorgaan van de vaststellingsovereenkomst is te wijten aan de ziekmelding van [B] , waardoor projecten bleven liggen en aan het feit dat vervolgens bleek dat [B] zijn werk niet goed had gedaan, hetgeen heeft geleid tot het faillissement van [Aannemersbedrijf] .
4.8.
[B Holding] heeft tot slot aangevoerd dat zij uit hoofde van de lening niet is aan te spreken tot terugbetaling van € 62.134,80 omdat het de bedoeling was dat de termijnen voor die lening zouden worden betaald via de jaarlijkse dividenduitkeringen. Omdat die lager uitvielen kon er niet jaarlijks € 22.500,00 worden uitgekeerd, terwijl er na het faillissement helemaal geen uitkeringen meer volgden. Vanwege de bedoeling dat terugbetaling via de dividenduitkeringen zou geschieden, is [B Holding] niet zelf aan te spreken, zo begrijpt de rechtbank [B] betoog. Maar zelfs als dit daadwerkelijk de bedoeling is geweest - hetgeen de rechtbank op zichzelf niet onaannemelijk acht - volgt daaruit nog niet dat wanneer de dividenduitkeringen tegenvallen of wegvallen, de lening niet meer hoeft te worden terugbetaald. Deze bedoeling ziet immers alleen op de bron van herkomst van het geld waarmee de lening zou worden terugbetaald, maar dit brengt niet mee dat wanneer die bron onvoldoende middelen genereert of zelfs opdroogt, daarmee de lening ook wordt kwijtgescholden. Het verweer van [B Holding] wordt daarom gepasseerd. Aldus is zij uit hoofde van de lening aan te spreken tot terugbetaling en is de voorwaarde waaronder de reconventie is ingesteld voldaan, zodat ook deze moet worden beoordeeld.
4.9.
Wat betreft de reconventionele vordering tot nakoming wordt als volgt overwogen. Uit de hele hiervoor geschetste gang van zaken, volgt dat partijen een overeenkomst wilden sluiten met een ruimere strekking dan alleen het terugkopen van de aandelen tegen kwijtschelding van het restant van de lening. Steeds is het blijkbaar de bedoeling van partijen geweest een meeromvattende vaststellingsovereenkomst te sluiten, waarbij onder meer ook de beëindiging van de managementovereenkomst moest worden geregeld alsmede een regeling moest worden getroffen voor de managementfee. Uiteindelijk heeft blijkbaar bij (beide) partijen de wil ontbroken om dit definitief vast te leggen en te accorderen, nadat er tussen hen onenigheid was ontstaan na de ziekmelding van [B] en [B] als statutair bestuurder werd ontslagen. Uit niets blijkt ook dat een der partijen daarna nog heeft aangedrongen op het finaliseren van de afspraken. Men heeft toen kennelijk ervoor gekozen dit te laten rusten. In het midden kan blijven wiens schuld dit alles is, omdat dit niet afdoet aan het feit dat de afspraken nooit definitief zijn vastgelegd in een overeenkomst zoals die partijen blijkbaar in mei en juni 2011 voor ogen stond. Het gaat dan niet aan om enige tijd later, als de feiten door het faillissement wezenlijk anders zijn komen te liggen, partijen ineens weer aan een deel van de beoogde afspraken gebonden te achten. Daarmee zou de wil van partijen worden gedenatureerd omdat dan zou worden miskend dat na juli 2011 bij partijen de wil tot het sluiten van een daartoe strekkende overeenkomst blijkbaar heeft ontbroken. Aldus is de conclusie dat er onvoldoende is gebleken dat partijen een overeenkomst hebben gesloten in de door [B Holding] gestelde zin over het terugkopen van de aandelen. Bij deze stand van zaken is er ook geen grond [B Holding] toe te laten tot het bewijs dat zij hebben aangeboden, nu zij geen feiten of omstandigheden hebben gesteld die, indien juist, tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.
4.10.
De conclusie is dat in conventie de vordering tegen [B Holding] kan worden toegewezen en dat de tegen [B] in privé ingestelde vordering moet worden afgewezen. De vordering in reconventie wordt afgewezen. De over de in conventie toe te wijzen hoofdsom gevorderde contractuele rente vanaf 1 oktober 2014 is als onweersproken toewijsbaar. Voorts wordt een bedrag wegens incassokosten gevorderd, maar tegenover de betwisting van [B Holding] , zijn deze kosten onvoldoende onderbouwd, zodat deze vordering wordt afgewezen.
4.11.
Omdat in conventie partijen over en weer op enige punten in het ongelijk zijn gesteld, zal de rechtbank de kosten aldus compenseren dat iedere partij de eigen kosten dient te dragen. In reconventie zullen [B] c.s . als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen.

5.De beslissing

De rechtbank, recht doende,
in conventie
veroordeelt [B Holding] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [A] te betalen € 62.134,80, vermeerderd met de contractuele rente vanaf 1 oktober 2014,
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt,
wijst af het meer of anders gevorderde,
in reconventie
wijst de vordering af,
veroordeelt [B] c.s . in de kosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [A] begroot op € 385,50 voor advocaatkosten.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M Vaessen en in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2015.