Uitspraak
1.De procedure
2.De feiten
OVEREENKOMST TOT VESTIGING VAN HYPOTHEEK EN PAND
(€ 120.000,00)hierna te noemen “de hoofdsom”.
Looptijd
twee juli tweeduizend acht.
Rente
(8)procent per jaar, te voldoen in maandelijkse termijnen bij
voorafbetaling,voor het eerst op twee januari tweeduizend acht, over het tijdvak tot één februari tweeduizendacht
(01-02-2008).
Aflossing
(€ 192.000,00).
specificatie te betalen te ontvangen
90.000,00
177,65
96,14
-22.745,21
0,00
3.De vordering en het verweer
4.De beoordeling
primairdat hij en zijn broer noch met [eisende partij] noch met [persoon A] een geldlening voor een bedrag van € 120.000,- zijn aangegaan, maar een lening van € 97.254,79, dit met het oog op de aankoop van de met het opstalrecht bezwaarde grond van de Protestantse Gemeente voor € 90.000,-, vermeerderd met de kosten. Deze bedragen staan vermeld op de nota van notaris Soons van 28 december 2007 (zie hiervoor onder 2.5). Voor die transactie was blijkens de nota het bedrag van € 97.254,79 toereikend en is dit het bedrag dat daadwerkelijk door [eisende partij] onder hypothecair verband aan de broers [gedaagde partij] is geleend. Klaarblijkelijk, zo luidt het verweer verder, heeft [persoon A] op eigen houtje het bedrag van de lening verhoogd tot € 120.000,-. Over een lening van dat bedrag is destijds niet gesproken en over een lening van [eisende partij] aan de broers [gedaagde partij] van € 22.745,21 evenmin.
subsidiairaan dat, als al een geldleningsovereenkomst voor € 120.000,- tussen partijen zou bestaan, deze tot stand gekomen is door misbruik van omstandigheden, zodat de overeenkomst vernietigbaar is. [eisende partij] wist of moest begrijpen dat de broers [gedaagde partij] door bijzondere omstandigheden zoals afhankelijkheid, lichtzinnigheid of onervarenheid werden bewogen tot het verrichten van een rechtshandeling, te weten het sluiten van een risicovolle leningovereenkomst voor het perceel op een moment dat nog onzeker was of zij ook het opstalrecht zouden kunnen verwerven, waarbij niet alleen de grond maar ook een factuur van [persoon A] zou worden gefinancierd, ofschoon hetgeen [eisende partij] wist of moest begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden. Volgens [gedaagde partij] is het misbruik van omstandigheden erin gelegen dat: