ECLI:NL:RBGEL:2015:5259

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 juni 2015
Publicatiedatum
13 augustus 2015
Zaaknummer
274385
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van vorderingen in een aannemingsovereenkomst met betrekking tot werkzaamheden aan een winkelpand

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Gelderland, hebben de eiseressen, twee besloten vennootschappen gevestigd te Nijmegen, vorderingen ingesteld tegen de gedaagden, drie natuurlijke personen, met betrekking tot onbetaalde facturen voor werkzaamheden aan een winkelpand. De eiseressen stelden dat zij in 2007 en 2008 werkzaamheden hebben verricht aan het pand, waarvoor zij facturen hebben verzonden die onbetaald zijn gebleven. De gedaagden betwistten de verschuldigdheid van de facturen en voerden aan dat de vorderingen waren verjaard. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van de eiseressen inderdaad waren verjaard, omdat de verjaringstermijn van vijf jaar was verstreken. De rechtbank overwoog dat de eiseressen onvoldoende hadden aangetoond dat er een geldige reden was voor het uitstellen van de betaling en dat de facturen geen stuitende werking hadden. De rechtbank wees de vorderingen van de eiseressen af en veroordeelde hen in de proceskosten. De reconventionele vorderingen van de gedaagden werden afgewezen, omdat deze voorwaardelijk waren ingesteld en de voorwaarde niet was vervuld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/274385 / HA ZA 14-662 / 879 / 1123
Vonnis van 3 juni 2015
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 1],
gevestigd te Nijmegen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 2],
gevestigd te Nijmegen,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. D. Bercx te Nijmegen,
tegen

1.[gedaagden] ,

wonende te Nijmegen,
2.
[gedaagden],
wonende te Nijmegen,
3.
[gedaagden],
wonende te Nijmegen,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. R.J. Versteeg te ‘s-Hertogenbosch.
Partijen zullen hierna [eiser 1] , [eiser 2] , [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] genoemd worden.
[eiser 1] en [eiser 2] zullen hierna gezamenlijk [eisers] c.s. genoemd worden.
[gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] zullen hierna gezamenlijk [gedaagde 1] c.s. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 25 februari 2015 met de daarin genoemde processtukken;
- de conclusie van antwoord in reconventie, ingekomen op 10 april 2015;
- het proces-verbaal van comparitie van partijen van 24 april 2015 en de aantekeningen van de griffier van het ter zitting verhandelde.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser 1] is een middelgroot Nijmeegs aannemingsbedrijf. Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel van deze vennootschap volgt dat haar activiteiten zijn gericht op het verwerven, vervreemden en beheren of doen beheren van registergoederen, het geheel of gedeeltelijk ontwikkelen of doen ontwikkelen van registergoederen, alsmede het geheel of gedeeltelijk aannemen en uitvoeren of doen uitvoeren van bouwprojecten.
Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel van [eiser 2] volgt dat haar activiteiten zijn gericht op het uitvoeren van diverse interieurbouwactiviteiten, produceren van machinale houtproducten en verrichten van onderhoudswerken en alles wat hiermee verband houdt.
2.2.
[eiser 1] en/of [eiser 2] heeft/hebben in 2007 en in 2008 werkzaamheden verricht in en aan het winkelpand aan de [adres] (hierna: het pand). [gedaagde 1] en [gedaagde 3] waren destijds gezamenlijk eigenaar van het pand. De werkzaamheden hielden (onder meer) in het vernieuwen van de pui en het aanbrengen van balken voor de verdiepingsvloer.
2.3.
Door [eisers] c.s. zijn vervolgens de volgende facturen verzonden, allen enkel gericht aan [gedaagde 1] :
- de factuur van [eiser 2] van 1 oktober 2009 ten bedrag van € 3.253,94 inclusief btw met factuurnummer 09-82214-1KL23;
- de factuur van [eiser 2] van 1 oktober 2009 ten bedrage van € 43.323,25 inclusief btw met factuurnummer 09-82213-1KL23;
- de factuur van [eiser 1] van 1 oktober 2009 ten bedrage van € 18.719,44 inclusief btw met factuurnummer 09-89479-1KL23;
- de factuur van [eiser 1] van 1 oktober 2009 ten bedrage van € 8.674,93 inclusief btw met factuurnummer 09-89480-1KL23.
2.4.
Bij brief van 10 oktober 2009 aan [eisers] c.s. reageert [gedaagde 1] op de hiervoor genoemde facturen. Hij schrijft onder meer:
“Ondergetekende, R.A.P. [gedaagde 1] , heeft u nooit opdracht verstrekt tot het uitvoeren van voor de door u opgevoerde werkzaamheden op deze facturen. Ik betwist dan ook de verschuldigdheid.
Als er al een opdracht is gegeven, is dat gedaan door de heer [naam] . U dient deze facturen te sturen aan de heer [naam] , p.a. [adres 2] ., u wel bekend, zodat hij deze kan beoordelen en eventueel betaalbaar kan stellen. Ik begreep dat er enige discussie bestaat over de kwaliteit van het werk.
U begrijpt dat ondergetekende de voornoemde facturen dus afwijst en verzoekt u per omgaande hem de betreffende creditnota’s te sturen.”
2.5.
Bij brief van 5 september 2013 van [eiser 2] gericht aan [gedaagde 1] , welke brief is ondertekend door de heer T.J. [eisers] , staat onder meer:
“Inmiddels heb ik de heer [naam] gesproken en hij is van mening dat u de facturen dient te voldoen. U was toen mede pandeigenaar en ik verzoek u derhalve de openstaande facturen, (…), binnen 14 dagen aan ons te voldoen.”
[gedaagde 1] reageert hierop bij brief van 14 september 2013. Hij schrijft onder meer:
“In het verleden is over deze zaak door mij met u gecorrespondeerd, waarbij deze betreffende facturen door mij ook schriftelijk zijn afgewezen. Ik zou uw archief hierover nog goed raadplegen.”
2.6.
In de brieven van 12 november 2013 heeft de advocaat van [eisers] c.s. [gedaagde 1] c.s. gesommeerd om tot betaling van de bovengenoemde facturen over te gaan. Hierop heeft [gedaagde 2] , mede namens zijn dochter [gedaagde 3] , bij brief van 19 november 2013 gereageerd. Hij schrijft onder meer het volgende:
“Ik heb zelf met [eisers] deze zaak afgehandeld. Omdat het allemaal niet goed gedaan was, heb ik daar met [eisers] over gepraat. Ook heb ik met [eisers] alles opgelost en [eisers] heeft met mij afgesproken dat wij in totaal 15.000 euro zouden betalen waarmee alles afgehandeld is.
Dit wilde [eisers] doen, omdat hij dan ook een nieuwe opdracht zou krijgen van mij. [eisers] is nu bezig met de verdere verbouwing van het pand aan de [adres 3] . (…)
Het overeengekomen bedrag van totaal € 15.000 wordt met de opdracht, die hij nu heeft gekregen, betaald/verrekend.”

3.De vorderingen en het verweer in conventie

3.1.
[eiser 2] vordert dat de rechtbank, bij vonnis en uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk veroordeelt tot betaling van een bedrag aan hoofdsom van € 46.577,19 inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 15 oktober 2009 tot aan de dag van algehele voldoening.
Voorts vordert [eiser 1] , bij vonnis en uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 27.394,37 inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 15 oktober 2009 tot aan de dag van algehele voldoening.
Tot slot vordert [eisers] c.s., bij vonnis en uitvoerbaar bij voorraad, de hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] c.s. tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.785,00 inclusief btw, alsmede de proceskosten, de nakosten daarin begrepen.
3.2.
[eisers] c.s. legt – kort gezegd – aan haar vorderingen ten grondslag dat zij met [gedaagde 1] c.s. een overeenkomst van aanneming van werk heeft gesloten en dat zij op grond daarvan werkzaamheden heeft verricht aan het pand aan de [adres] . Hiervoor heeft [eisers] c.s. aan [gedaagde 1] facturen verzonden ten bedrage van in totaal € 73.971,56 inclusief btw. Deze facturen zijn, ondanks aanmaningen, onbetaald gebleven.
Subsidiair beroept [eisers] c.s. zich op ongerechtvaardigde verrijking. Zij stelt in dat verband dat [gedaagde 1] en [gedaagde 3] (gezamenlijk eigenaar van het pand aan de [adres] ten tijde dat [eisers] c.s. de bouwwerkzaamheden verrichtte) met een bedrag van € 73.941,56 ongerechtvaardigd zijn verrijkt, terwijl [eisers] c.s. met dit bedrag is verarmd. [gedaagde 1] en [gedaagde 3] hebben zichzelf immers de kosten van de door hen gewenste verbouwing kunnen besparen.
Meer subsidiair beroept [eisers] c.s. zich op onrechtmatige daad. Zij stelt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 3] in strijd met de maatschappelijke betamelijkheid hebben gehandeld door [eisers] c.s. in het volle bewustzijn hun pand te laten verbouwen zonder daarbij aan te geven dat zij daarvoor geen opdracht hebben gegeven en na afronding van de werkzaamheden niet zouden betalen voor de verrichte prestatie.
Ter verkrijging van betaling buiten rechte heeft [eisers] c.s. haar vordering uit handen moeten geven. Zij maakt daarom, naast de hoofdsom en de wettelijke handelsrente daarover, tevens aanspraak op de door haar gemaakte buitengerechtelijke incassokosten.
3.3.
[gedaagde 1] c.s. voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eisers] c.s., dan wel afwijzing van de vorderingen, met de hoofdelijke veroordeling van [eisers] c.s. in de proceskosten in conventie, de nakosten inbegrepen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, nader ingegaan.

4.De vorderingen en het verweer in reconventie

4.1.
[gedaagde 1] c.s. vordert dat de rechtbank, bij vonnis en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht verklaart dat de in conventie door [eisers] c.s. jegens [gedaagde 1] c.s., althans jegens [gedaagde 1] en/of althans [gedaagde 2] en/of althans [gedaagde 3] , ingestelde vorderingen zijn verjaard, voor zover deze betrekking hebben op wanprestatie, onrechtmatige daad, dan wel ongerechtvaardigde verrijking;
2. voor recht verklaart dat enige (andere) vordering van [eisers] c.s. jegens [gedaagde 1] en/of althans [gedaagde 2] en/of althans [gedaagde 3] met betrekking tot de door [eisers] c.s. in de dagvaarding gestelde uitgevoerde werkzaamheden, evenzeer is verjaard, voor zover deze werkzaamheden voor 1 januari 2008, althans 4 juni 2008, althans nadien zijn uitgevoerd.
Indien en voor zover de rechtbank het beroep van [gedaagde 1] c.s. op verjaring niet, althans slechts gedeeltelijk, zou honoreren, vordert [gedaagde 1] c.s. dat de rechtbank:
1. voor recht verklaart dat door [eiser 1] , althans [eiser 2] , althans [eisers] c.s. slechts aanspraak kan worden gemaakt op een bedrag van € 15.000,00;
2. met dien verstande dat dat de hiervoor onder 1 bedoelde aanspraak slechts geldend kan worden gemaakt jegens [gedaagde 2] , althans [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , althans jegens [gedaagde 1] c.s.;
3. met dien verstande dat het hiervoor onder 1 genoemde bedrag eerst opeisbaar zal zijn na juiste en volledige oplevering van de nieuwe opdracht die (door gedaagde sub 2) aan [eisers] c.s. is verstrekt;
4. voor recht verklaart dat van een oplevering als bedoeld onder punt 3 tot op heden geen sprake is.
Tot slot vordert [gedaagde 1] c.s. de hoofdelijke veroordeling van [eisers] c.s. in de proceskosten in reconventie, de nakosten daarin begrepen.
4.2.
[gedaagde 1] c.s. stelt dat zijn reconventionele vordering verband houdt met mogelijke (verhaals)vorderingen die [eisers] c.s. nog jegens [gedaagde 1] c.s. geldend zou willen maken. Hij heeft daarom belang bij een verklaring voor recht.
4.3.
[eisers] c.s. voert verweer en concludeert tot afwijzing van de reconventionele vorderingen, met veroordeling van [gedaagde 1] c.s. in de proceskosten in reconventie, de nakosten daarin begrepen.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie en in reconventie

5.1.
Gelet op de samenhang tussen de conventionele en de reconventionele vorderingen, zullen deze hierna gezamenlijk worden behandeld.
5.2.
Ten aanzien van de door [eisers] c.s. gestelde nakomingsvorderingen geldt het volgende.
5.3.
[gedaagde 1] c.s. heeft erkend dat [gedaagde 2] opdracht heeft gegeven aan [eiser 1] voor het vernieuwen van de winkelpui en voor het aanbrengen van balken voor de verdiepingsvloer. De door [eisers] c.s. gesteld overeengekomen bedragen heeft [gedaagde 1] c.s. betwist.
5.4.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde 1] c.s. is dat:
- de nakomingsvordering van [eiser 1] op [gedaagde 2] ,
- de door [eisers] c.s. gestelde nakomingsvorderingen van [eiser 1] op [gedaagde 1] en [gedaagde 3] , en
- de door [eisers] c.s. gestelde nakomingsvorderingen van [eiser 2] op [gedaagde 1] c.s., zijn verjaard.
5.5.
In artikel 3:307 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis uit overeenkomst tot een geven of een doen verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgend op die waarop de vordering opeisbaar is geworden.
Ingevolge artikel 3:313 BW begint de termijn van verjaring van een rechtsvordering tot nakoming van een verplichting om te geven of te doen met een aanvang van de dag, volgend op die waarop de onmiddellijke nakoming kan worden gevorderd.
Artikel 3:317 lid 1 BW bepaalt dat de verjaring van een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis wordt gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt. Het gaat erom dat de schuldeiser de schuldenaar voldoende duidelijk waarschuwt dat deze er ook na het verstrijken van de verjaringstermijn rekening mee moet houden dat hij de beschikking houdt over zijn gegevens en bewijsmateriaal, opdat hij zich tegen een dan mogelijkerwijs alsnog ingestelde rechtsvordering behoorlijk kan verweren. Voor een voldoende duidelijke waarschuwing is noodzakelijk dat voor de schuldenaar kenbaar is welke vordering is bedoeld. Daartoe is in ieder geval vereist dat de schuldenaar daaruit kan begrijpen welk recht op nakoming wordt voorbehouden en waartegen de schuldenaar zich eventueel heeft te verweren (HR 8 oktober 2010: ECLI:NL:HR:2010:BM9615).
5.6.
Ook als de rechtbank er met [eisers] c.s. vanuit gaat dat alle werkzaamheden waarop haar facturen en haar vordering betrekking hebben eerst op 11 juli 2008 (en niet eerder) gereed waren, dan geldt dat de (gestelde) nakomingsvorderingen zijn verjaard. Uit artikel 6:38 BW volgt dat indien er geen tijd voor de nakoming is bepaald, de verbintenis terstond kan worden nagekomen en terstond nakoming kan worden gevorderd. Gesteld noch gebleken is dat partijen een tijd voor de nakoming van de (gestelde) op [gedaagde 1] c.s. rustende verbintenis (betaling van de facturen) hebben bepaald. Dit betekent dat [eisers] c.s. op 12 juli 2008 nakoming kon vorderen, de (gestelde) vorderingen die dag opeisbaar zijn geworden, en in beginsel op 13 juli 2008 de verjaringstermijn van de door [eisers] c.s. (gestelde) nakomingsvorderingen is gaan lopen.
5.7.
[eisers] c.s. stelt dat zij op 12 juli 2008 nog niet kon vaststellen dat haar werk was afgerond. [gedaagde 1] c.s. wenste volgens haar destijds immers nog meer werkzaamheden aan het pand uit te laten voeren, namelijk de renovatie van de voorgevel van het pand. [eisers] c.s. verkeerde medio 2008 in de veronderstelling dat deze werkzaamheden ook door haar moesten worden uitgevoerd. Pas in het najaar van 2009 werd het [eisers] c.s. duidelijk dat [gedaagde 1] c.s. niet over de financiële middelen beschikte om deze werkzaamheden te laten uitvoeren. Eerst op 1 oktober 2009 is [eisers] c.s. - naar eigen zeggen mede vanwege de tussen partijen bestaande goede relatie en hun hoedanigheid van gemeenteraadsleden - tot verzending van de facturen overgegaan. [eisers] stelt dat haar vorderingen toen opeisbaar werden en dat de verjaringstermijn veertien dagen later is gaan lopen.
5.8.
De rechtbank volgt [eisers] c.s. hierin niet. [eisers] c.s. heeft tegenover de gemotiveerde betwisting van haar stellingen door [gedaagde 1] c.s. onvoldoende concreet gesteld dat en waarom zij op 12 juli 2008 en in de periode erna tot 1 oktober 2009 in de veronderstelling verkeerde dat haar mogelijk nog een aanvullende opdracht zou worden verstrekt en dat partijen, naar de rechtbank begrijpt: in onderling overleg, de betalingsverplichting van [gedaagde 1] c.s. op een later moment hebben bepaald. [eisers] c.s. heeft onvoldoende concreet onderbouwd dat en waarom aan (de verwachting van) het mogelijk verstrekken van een vervolgopdracht betekenis toekomt. Dat er in de periode tussen 12 juli 2008 en 1 oktober 2009 contacten zijn geweest tussen haar en [gedaagde 1] c.s. waarin een uitstel van de gestelde betalingsverplichting zou zijn overeengekomen, heeft [eisers] c.s. niet nader onderbouwd. Ter zitting is van de zijde van [eisers] c.s. weliswaar gesteld dat er in die periode talloze contacten tussen partijen zijn geweest, maar zij heeft tegenover de gemotiveerde betwisting van haar stelling geen stukken overgelegd waaruit dit blijkt. Evenmin heeft [eisers] c.s. deze stelling geconcretiseerd door bijvoorbeeld meer gedetailleerd te verklaren over datum, aard en aanleiding van de gestelde gesprekken. Een (schriftelijke) verklaring van de heer T.J. [eisers] , (middellijk) bestuurder van [eisers] c.s., ontbreekt. Dat tussen partijen op dat moment een goede (zakelijke) relatie bestond en dat twee van de drie gedaagden actief zijn als gemeenteraadsleden, heeft, zonder nadere toelichting die ontbreekt, geen betekenis voor de aanvang van de verjaringstermijn, zodat de rechtbank ook daaraan voorbij gaat.
5.9.
Het voorgaande betekent dat de termijn van verjaring van de (gestelde) rechtsvorderingen tot nakoming op 13 juli 2008 (één dag na aanvang van de dag waarop de vordering opeisbaar is geworden) is gaan lopen.
5.10.
Ten aanzien van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] geldt dat [eisers] c.s. deze verjaringstermijn niet tijdig heeft gestuit. De brieven van 5 september 2013 en
12 november 2013 waar [eisers] c.s. in dat verband naar verwijst, zijn verzonden op het moment dat de verjaringstermijn van vijf jaar gerekend vanaf 13 juli 2008 reeds was verlopen. Dat partijen in de tussenliggende periode regelmatig contact met elkaar hebben gehad, hetgeen [eisers] c.s. ter zitting heeft gesteld en [gedaagde 1] c.s. heeft betwist, rechtvaardigt zonder nadere toelichting die ontbreekt evenmin de conclusie dat [eisers] c.s. tijdig een stuitingshandeling heeft verricht.
5.11.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de (gestelde) nakomingsvorderingen van [eisers] c.s. op [gedaagde 2] en op [gedaagde 3] zijn verjaard.
5.12.
De door [eisers] c.s. gestelde nakomingsvorderingen op [gedaagde 1] zijn naar het oordeel van de rechtbank eveneens verjaard.
5.13.
De rechtbank verwijst naar hetgeen zij hiervoor onder 5.5 heeft overwogen en voegt daaraan toe dat geen van de op 1 oktober 2009 aan [gedaagde 1] verzonden facturen is te beschouwen als een in artikel 3:317 lid 1 BW omschreven ‘schriftelijke aanmaning of schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoud’. Een factuur is slechts een eerste verzoek tot betaling en heeft geen stuitende werking. Daar komt bij dat [gedaagde 1] op de facturen heeft gereageerd bij brief van 10 oktober 2009 – kort gezegd – met de mededeling dat hij de verschuldigdheid ervan betwist omdat hij geen opdracht voor de werkzaamheden heeft gegeven. [gedaagde 1] verwijst [eisers] c.s. naar [gedaagde 2] . Het had op dat moment op de weg van [eisers] c.s. gelegen om - als zij meende dat zij wél nakomingsvorderingen op [gedaagde 1] had – [gedaagde 1] daarvan ondubbelzinnige mededeling te doen. Een dergelijke mededeling is echter binnen de lopende verjaringstermijn uitgebleven. Nu, evenals bij [gedaagde 2] en [gedaagde 3] , niet is gebleken dat er na het opeisbaar worden van de gestelde vordering de verjaringstermijn van vijf jaren op andere wijze is gestuit, is de conclusie dat ook de gestelde nakomingsvorderingen van [eisers] c.s. op [gedaagde 1] zijn verjaard.
5.14.
Ten aanzien van de door [eisers] c.s. aan haar vorderingen jegens [gedaagde 1] en [gedaagde 3] (subsidiair) ten grondslag gelegde ongerechtvaardigde verrijking en (meer subsidiaire) onrechtmatige daad, overweegt de rechtbank als volgt.
5.15.
Nu [eisers] c.s. niet alleen de door haar gestelde nakomingsvorderingen uit overeenkomst heeft laten verjaren maar ook de door [gedaagde 2] erkende vordering van [eiser 1] op [gedaagde 2] , ligt het niet in de rede dat [eisers] c.s., langs buitencontractuele weg, namelijk die van ongerechtvaardigde verrijking of onrechtmatige daad, vergoeding van de door haar gestelde - en door [gedaagde 1] c.s. gemotiveerd betwiste - schade kan verkrijgen. Niet ongerechtvaardigd is immers een (gestelde) verrijking die haar grondslag vindt in een rechtshandeling - hier: in ieder geval de overeenkomst tussen [eiser 1] en [gedaagde 2] - ook niet als dit een (gestelde) verrijking van derden (hier: [gedaagde 1] en [gedaagde 3] ) is.
5.16.
Dit zou eerst anders kunnen zijn, indien sprake is van bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. Daarvan is niet gebleken. De omstandigheden waar [eisers] c.s. zich in dit verband op beroept, hebben zonder uitzondering betrekking op de (inhoud van) de volgens haar met [gedaagde 1] c.s. gesloten overeenkomsten en betreffen de (gestelde) totstandkoming ervan. Voorts heeft [eisers] c.s. kennelijk (andermaal) willen wijze op de gestelde goede (zakelijke) relatie (en het belang van [eisers] c.s. om die relatie goed te houden) en het feit dat twee van de drie gedaagden actief zijn als gemeenteraadsleden. Voor zover [eisers] c.s. daarmee heeft willen stellen dat [gedaagde 1] c.s. op enigerlei wijze [eisers] c.s. doelbewust een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven en (mede daardoor) de (gestelde) nakomingsvorderingen zijn verjaard, heeft [eisers] c.s. deze stelling niet onderbouwd, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat.
De omstandigheid tot slot dat [gedaagde 1] c.s. (gesteld) subsidie heeft ontvangen van de gemeente voor de werkzaamheden aan het pand, maakt het voorgaande niet anders, reeds omdat de gemeente in deze geen partij is en gesteld noch gebleken is dat en waarom dit gegeven in de relatie tussen partijen een ongerechtvaardigde verrijking of een onrechtmatige daad van [gedaagde 1] c.s. op zou leveren.
5.17.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zullen de door [gedaagde 1] c.s. in reconventie onder punt 1 en 2 gevraagde verklaringen voor recht bij gebrek aan belang worden afgewezen. Aangezien de reconventionele vordering van [gedaagde 1] c.s. voor het overige voorwaardelijk is ingesteld en de voorwaarde niet is vervuld, komt de rechtbank aan de beoordeling ervan niet toe.
5.18.
[eisers] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in conventie. De kosten in conventie aan de zijde van [gedaagde 1] c.s. worden begroot op € 1.788,00 (2 punten x het tarief van € 894,00) aan salaris voor de advocaat.
5.19.
De gevraagde nakosten worden toegewezen op de hierna te melden wijze.
5.20.
De proceskosten in reconventie zullen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen van [eisers] c.s. af;
6.2.
veroordeelt [eisers] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 1] c.s. tot op heden begroot op € 1.788,00 aan salaris voor de advocaat;
6.3.
veroordeelt [eisers] c.s. in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 voor zover er geen betekening van deze uitspraak heeft plaatsgevonden. Indien betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, zullen de voornoemde kosten worden verhoogd met een bedrag van € 68,00 aan salaris voor de advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
6.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
6.5.
wijst het gevorderde af,
6.6.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Raat en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2015.
CC: CVB