ECLI:NL:RBGEL:2015:527

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 februari 2015
Publicatiedatum
30 januari 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 4241
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Groverman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor agrarisch project door evidente privaatrechtelijke belemmering

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 3 februari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen de eiseres, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijchen, en de derde-partij, de eigenaar van perceel W7. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de uitvoering van een project op de percelen W7 en W9. Het college heeft deze aanvraag op 21 mei 2014 geweigerd, omdat er sprake was van een evidente privaatrechtelijke belemmering die de uitvoering van het project in de weg stond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag niet voldeed aan de vereisten van een goede ruimtelijke onderbouwing, omdat een essentieel onderdeel van het project op perceel W7 niet kon worden gerealiseerd zonder medewerking van de derde-partij, die deze medewerking niet wilde verlenen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de weigering van de omgevingsvergunning terecht was, omdat de privaatrechtelijke verhoudingen de uitvoering van het project belemmerden. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/4241

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] eiseres

(gemachtigde: mr. R.A.M. Verkoijen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijchen, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [naam]

(gemachtigde: mr. B. de Haan).

Procesverloop

Bij besluit van 21 mei 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een omgevingsvergunning geweigerd voor de uitvoering van een project op de percelen [perceelnummer 1] (hierna: W7) en [perceelnummer 2] (hierna: W9) te [plaats].
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken in gezonden en een verweerschrift ingediend.
De derde-partij heeft een schriftelijke uiteenzetting over de zaak gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2014. Eiseres heeft zich doen vertegenwoordigen door[naam], bijgestaan door mr. R.A.M. Verkoijen, vergezeld van [naam]. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door I. de Keijzer. De derde-partij is – met voorafgaande kennisgeving – niet verschenen.

Overwegingen

1. De aan de geweigerde omgevingsvergunning ten grondslag liggende aanvraag van eiseres strekt tot de uitvoering van een project op de percelen W7 en W9, zoals nader omschreven in de bijbehorende “bedrijfskundige onderbouwing” van 25 maart 2013 (hierna: de BO), opgesteld door[adviseur].
Uit de BO komt naar voren dat met het project beoogd wordt een eigentijdse en toekomstbestendige agrarische bedrijfsvoering mogelijk te maken door uitbreiding en door verbreding van het bedrijf met dagrecreatieve agrarische nevenactiviteiten, in samenhang met agrarisch natuurbeheer, waarbij alle onderdelen van het project nauw met elkaar samenhangen.
De vergunningaanvraag heeft betrekking op de activiteiten bouwen, afwijken van het bestemmingsplan en veranderen van een inrichting, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, onderscheidenlijk c en e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).
Feitelijk gaat het om de bouw (buiten het in het bestemmingsplan daarvoor aangewezen bouwvlak) van twee loodsen voor onder meer opslag van landbouwproducten en -werktuigen, alsmede voor mestopslag en -verwerking, de bouw van een mestsilo, en de bouw (binnen bedoeld bouwvlak) van een uitbreiding c.q. verlenging van de bestaande potstal; verder gaat het, in verband met die bouw, om het milieuneutraal veranderen van de inrichting. Het project voorziet voorts ten behoeve van de dagrecreant onder meer in wandelpaden, parkeerplaatsen en een picknickplaats op perceel W9, en in een ontvangst- en restauratieruimte in de voormalige agrarische bedrijfswoning op perceel W7.
Uit de BO komt niet alleen naar voren dat alle onderdelen van het project nauw met elkaar samenhangen, maar in het bijzonder ook dat het voorgenomen gebruik van de voormalige agrarische bedrijfswoning op perceel W7 voor dagrecreatieve agrarische nevenactiviteiten essentieel is (blz. 17-24) voor de uitvoerbaarheid van het project; als die woning daarvoor niet beschikbaar is, dan is de continuïteit van de bedrijfsvoering in gevaar (blz. 24).
2. Ten tijde van de aanvraag was op perceel W7 en perceel W9 het bestemmingsplan “Buitengebied” van de gemeente Wijchen van kracht, waarin aan die percelen een agrarische (bedrijfs-) bestemming is toegekend. Sinds 23 juli 2014 geldt voor perceel W7 een herziening, waartegen nog beroep loopt; daarin is dat perceel bestemd voor plattelandswoning.
3. Vast staat en niet in geschil is dat het bestemmingsplan geen toepasbare (binnenplanse) afwijkingsbevoegdheid bevat om het gehele project mogelijk te maken. In verband daarmee heeft verweerder, overeenkomstig artikel 3.10 van de Wabo, het bestreden besluit voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4. Verweerder stelt zich, anders dan eiseres betoogt, terecht en op goede gronden op het standpunt dat in dit geval sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering die aan de uitvoering van het project in de weg staat. Hetgeen eiseres in dit verband heeft aangevoerd, treft dus geen doel.
Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
5. Vast staat dat de dagrecreatieve agrarische nevenactiviteiten, die blijkens de BO van het project deel uitmaken, gedeeltelijk zijn voorzien op perceel W7. Dat perceel is geen eigendom van eiseres; zij heeft daarover ook uit anderen hoofde niet de beschikking. De derde-partij – de eigenaar van W7 – wenst geen medewerking aan de verwezenlijking van het project te verlenen; er is geen aanknopingspunt om haar daartoe gehouden te achten. Uitvoering van het project voor zover dat is voorzien op perceel W7, is dus niet mogelijk; en daarmee is het voorgenomen project als geheel, zoals omschreven in de BO, niet mogelijk. De privaatrechtelijke verhoudingen staan daaraan in de weg. Dat dat in de toekomst mogelijk anders zou kunnen zijn, is thans niet relevant; ook niet relevant is dat aan het door eiseres gewenste gebruik van perceel W9 geen juridisch-planologische bezwaren zouden kleven. Voorts is hier, anders dan eiseres wil, sprake van een privaatrechtelijke belemmering die evident is. Voldaan is immers aan het daarvoor volgens vaste jurisprudentie te hanteren criterium dat zonder nader onderzoek (door de bestuursrechter) kan worden vastgesteld dat het project is voorzien op grond die aan een ander toebehoort en die ander in de uitvoering daarvan niet berust en hoeft te berusten (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 februari 2013, no. 201113059/1/A1, en van 28 augustus 2013, no. 201300301/1/A1).
6. Verweerder heeft voorts, anders dan eiseres betoogt, in redelijkheid ervan kunnen afzien om – overeenkomstig haar verzoek – (eventueel) “blokkerende onderdelen” uit de aanvraag weg te laten en aldus de overige activiteiten te vergunnen met toepassing van artikel 2.21 van de Wabo. Ook hetgeen eiseres in dit verband heeft aangevoerd, treft dus geen doel.
Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
7. De omstandigheid dat op voorhand geen belemmeringen aanwezig worden geacht tegen vergunningverlening van onderdelen van het project, betekent niet dat verweerder in dit geval tot vergunningverlening had behoren te besluiten door afsplitsing van de niet vergunbare (“blokkerende”) onderdelen van de aanvraag. Waar het hier om gaat, is niet dat er – hetgeen eiseres wel met juistheid stelt – geen fysieke verbondenheid bestaat tussen de activiteiten, in de zin van artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo, op de percelen W9 en W7, maar: (a) dat alle voorgenomen onderdelen van de aanvraag blijkens de door eiseres zelf als ruimtelijke onderbouwing ingebrachte BO nauw met elkaar samenhangen; (b) dat in het bijzonder de dagrecreatieve agrarische nevenactiviteiten die zijn voorzien op perceel W7 essentieel zijn voor de uitvoerbaarheid van het project; en (c) dat juist dat onderdeel onuitvoerbaar is. De BO, die dus slechts als een goede ruimtelijke onderbouwing zou kunnen worden aangemerkt voor het gehele project, heeft verweerder dan ook terecht niet aangemerkt als een goede ruimtelijke onderbouwing voor verwezenlijking van een gedeelte van het project, waarbij een essentieel onderdeel (op perceel W7) wordt weggelaten. Dat niet is uitgesloten dat voor een project zonder dat onderdeel wel een aanvaardbare (goede) ruimtelijke onderbouwing denkbaar is, maakt dat niet anders. Die is immers thans niet voorhanden. Het is aan eiseres om de aanvraag met de onderbouwing aldus aan te passen. Daartoe is zij ook herhaaldelijk door verweerder uitgenodigd, maar daar wenst zij – om haar moverende redenen – geen gevolg aan te geven.
8. Uit het vorenstaande volgt dat verweerder de aangevraagde omgevingsvergunning terecht en op goede gronden geheel heeft geweigerd. Wat eiseres naar voren heeft gebracht treft geen doel.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Groverman, rechter, in tegenwoordigheid van mr. R.M.A. Verstappen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.