In deze zaak vorderde ASR Dutch Prime Retail Custodian B.V. (hierna: ASR) dat de rechtbank zou verklaren dat er door verjaring een recht van erfdienstbaarheid van overpad is ontstaan ten behoeve van haar pand aan de [adres 15] te Arnhem, via de trap van het aangrenzende pand aan de [adres 14], dat eigendom is van [gedaagde 2]. ASR stelde dat zij en haar rechtsvoorgangers sinds 1 april 1991 onafgebroken gebruik hebben gemaakt van deze trap, en dat de rechtsvordering tot beëindiging van de erfdienstbaarheid op 1 januari 2012 is verjaard. De rechtbank oordeelde dat er geen erfdienstbaarheid was gevestigd, omdat er geen notariële akte was opgemaakt en dat het gebruik van de trap door ASR niet als ondubbelzinnig bezit kon worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat ASR niet had aangetoond dat zij door verjaring een recht van erfdienstbaarheid had verworven. De vordering van ASR werd afgewezen, en ASR werd veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde 2].