Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.De procedure
- het verkort proces-verbaal van comparitie van 21 november 2014
2.De feiten
f250.000,- (€ 113.445,05) beloopt.
f150.000,00 (€ 68.067,03) bedraagt en voor wat betreft smartengeld
f100.000,00
f250.000,00 (€ 113.445,05) in de eerste vaststellingsovereenkomst is als volgt uitgekeerd:
(i) in totaal
f86.000,- (€ 39.025,10) bij wijze van voorschot;
f64.000,- (€ 29.041,93) door middel van overmaking naar de derdengeldrekening
(iii)
f100.000 (€ 45.378,02) naar een beleggingsrekening met rekeningnummer [nummer] met accountnummer 305708 bij Insinger de Beaufort.
met nummer 305708 ten name van [eiser] ; toevoeging Rechtbank] te doen overboeken naar de SNS Bank te Tiel, rekening nummer [nummer] met BEM-clausule. Deze bankrekening stond op naam van [eiser] . Op 29 juli 2003 is vanaf de beleggingsrekening het saldo van € 44.521,44 gestort op bankrekeningnummer [nummer] .
3.De vordering
Ten aanzien van de smartengeldvergoeding heeft [eiser] gesteld dat dit bedrag ingevolge de beschikking van de kantonrechter van 12 mei 2003 in ieder geval tot 20 januari 2006, zijnde de datum waarop hij meerderjarig werd en de BEM-clausule zou vervallen, op een geblokkeerde rekening met BEM-clausule had moeten blijven staan. Nu [gedaagde] in strijd met die beschikking heeft gehandeld door dit bedrag voor zijn meerderjarigheid over te boeken, heeft hij onrechtmatig gehandeld en is hij schadeplichtig jegens [eiser] .
Wat betreft beide letselschade-uitkeringen heeft [gedaagde] volgens [eiser] onrechtmatig gehandeld door dit bedrag zonder voorafgaande toestemming en medeweten van [eiser] van de bankrekening van [eiser] naar de tegenrekening van de ouders over te maken. Daarnaast heeft [eiser] zich beroepen op ongerechtvaardigde verrijking van [gedaagde] , althans zich op het standpunt gesteld dat sprake is van onverschuldigde betalingen door [eiser] . Tot slot heeft [eiser] gesteld dat [gedaagde] in zijn taak als beheerder van zijn rekeningen is tekortgeschoten. Volgens [eiser] had [gedaagde] , mede gelet op zijn medische situatie, de uitgekeerde schadevergoeding op deugdelijke wijze moeten bewaken, omdat het ging om geld voor zijn toekomst.
4.De beoordeling
f250.000,00 (€ 113.445,05) uit de in 1999 gesloten vaststellingsovereenkomst en een deel van de letselschadevergoeding van in totaal € 190.000,00 uit de vaststellingsovereenkomst van 24 december 2007.
f100.000,00 (€ 44.521,44). Van dit laatste bedrag heeft [eiser] in zijn akte van 18 maart 2015 erkend dat van dit bedrag, vermeerderd met rente van € 1.571,91, een bedrag van € 1.050,00 aan hem ten goede is gekomen. Ter beoordeling ligt dus nog voor of [eiser] jegens [gedaagde] aanspraak kan maken op betaling van € 45.043,35 (€ 44.521,44 + 1.571,91 - € 1.050,00), zoals [eiser] heeft gesteld en [gedaagde] heeft betwist.
f250.000,00. Dit heeft [gedaagde] niet, althans niet gemotiveerd betwist. De verjaringstermijn is daarom ten aanzien van deze vordering niet eerder gaan lopen dan in oktober 2014. [eiser] heeft bij akte van 17 oktober 2014 zijn eis gewijzigd naar aanleiding van de bij hem bekend geworden nieuwe feiten. Het betoog dat niet tijdig zou zijn geklaagd, gaat daarom evenmin op.
Niet terzake doet dan of [gedaagde] dit saldo in strijd met de BEM-clausule voorafgaand aan de minderjarigheid van [eiser] heeft overgemaakt. Een BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige door en heeft als doel dat de wettelijke vertegenwoordiger niet zonder toestemming van de kantonrechter over het vermogen van de minderjarige kan beschikken. Een zelfde beschermingsgedachte is te vinden in artikel 1:354 BW dat ingevolge artikel 1:253k BW ook van toepassing is op bewind van de ouders. Aan deze beschermingsgedachte is, nu het geld tot aan de datum van meerderjarigheid geblokkeerd heeft gestaan, voldaan. Zelfs indien het bedrag in strijd met de BEM-clausule is overgeboekt, dan heeft [eiser] daardoor geen schade geleden.
Het is daarom aan [gedaagde] om gemotiveerd inzage te verstrekken waaraan de opgenomen bedragen zijn besteed, welke titel daaraan ten grondslag lag, en verantwoording af te leggen van de door hem daarbij gemaakte keuzes.
Er moet dan ook, zonder nadere feiten en omstandigheden die niet zijn gesteld en niet gebleken, van worden uitgegaan dat de gelden, die zijn overgemaakt naar de rekening van de ouders, niet aan [eiser] ten goede zijn gekomen. Voor zover het smartengeld is besteed aan een vakantie van € 2.685,80 en aan overboekingen aan het zusje van [eiser] ter hoogte van € 700,00 en € 250,00 volgt de rechtbank [eiser] in zijn betoog dat deze, zonder nadere verantwoording door [gedaagde] , die ontbreekt, niet voor rekening van [eiser] kunnen komen. Ten aanzien van deze bedragen is [gedaagde] tekortgeschoten in zijn taak als zorgvuldig beheerder van het vermogen van [eiser] .
€ 1.504,51, heeft [eiser] erkend dat de volgende bedragen aan hem ten goede zijn gekomen:
- € 20.000,00 in verband met de aanschaf van een auto, en
- 2.878,50 in verband met opleidingskosten.
Verder heeft [eiser] verklaard af te zien van het vorderen van een totaalbedrag van € 49.640,00, omdat dit bedrag door middel van diverse overboekingen naar zijn rekening met nummer [nummer] is overgemaakt. Omdat hij voor deze rekening over een pinpas beschikte, kan [eiser] niet aantonen dat deze bedragen niet aan hem ten goede zijn gekomen. Daarom heeft hij ervoor gekozen zijn vordering voor dit bedrag te laten varen. Aldus bedraagt zijn primaire vordering ter zake van deze tweede uitkering:
€ 190.000,00 + € 1.504,51 - € 20.000,00 - 2.878,50 - € 49.640,00 = € 118.986,01.
13 januari 2008. Daarvoor geldt volgens [gedaagde] een verjaringstermijn van drie jaar, zodat het beroep op vernietiging uiterlijk op 13 januari 2011 was verjaard. Verder heeft [gedaagde] aangevoerd dat [eiser] niet tijdig heeft geklaagd in de zin van artikel 6:89 BW. Hierdoor is [gedaagde] aanzienlijk nadeel berokkend vanwege de hoog oplopende wettelijke rente en de beslagleggingen. Verder is [gedaagde] benadeeld in zijn bewijspositie, nu bewijsstukken door het verloop van tijd verloren zijn gegaan, aldus [gedaagde] .
Voor zover er wel sprake zou zijn geweest van een schenking, stelt [eiser] dat [gedaagde] nooit een schenking van € 27.000,00 had mogen aannemen, gelet op de aard van de letselschade-uitkering. [gedaagde] beroept zich op vernietiging van de schenking.
Nu [eiser] heeft aangevoerd dat hij in die periode zelf ook werkte en geld verdiende en dat hij bepaalde uitgaven ook van zijn loon voldeed, kan niet zonder meer van de juistheid van de wel gegeven rekening en verantwoording worden uitgegaan. [gedaagde] heeft daarom niet voldaan aan zijn verplichting tot het doen van een deugdelijke rekening en verantwoording. Er moet daarom ervan worden uitgegaan dat [gedaagde] zich deze bedragen, die immers op zijn rekening zijn gestort, heeft toegeëigend en daarmee tekortgeschoten is in de op hem rustende verplichtingen om te handelen als een zorgvuldig beheerder. [gedaagde] moet deze bedragen dan ook vergoeden aan [eiser] . Een uitzondering dient te worden gemaakt ten aanzien van het weliswaar niet verantwoorde bedrag van in totaal € 2.878,50, waarvan [eiser] heeft erkend dat dit opleidingskosten betreffen voor het behalen van zijn bakrijbewijs.
In totaal is dus in ieder geval toewijsbaar een bedrag van € 134.150,86 (€ 164.029,36 - € 27.000,00 - € 2.878,50). De daarover gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar steeds vanaf de datum waarop het betreffende bedrag is overgeboekt van de rekening met nummer [nummer] naar de rekening met nummer [nummer] . Voorafgaand aan die datum van overboeking was er immers nog geen sprake van een tekortkoming van [gedaagde] . Voor matiging van de rentevergoeding zoals [gedaagde] heeft betoogt, bestaat geen aanleiding.
5.De beslissing
10 juni 2015voor het opgeven door [gedaagde] van de getuigen en van hun respectieve verhinderdagen, alsmede de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op de vrijdagen in de maanden mei 2015 tot en met augustus 2015, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
maar alleen indien [gedaagde] daarom op de onder 5.3. bedoelde roldatum heeft verzocht,naar de zesde rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor het nemen van een conclusie na niet gehouden getuigenverhoor aan de zijde van [gedaagde] , waarbij deze desgewenst ook het bewijs schriftelijk kan leveren,