ECLI:NL:RBGEL:2015:553

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 januari 2015
Publicatiedatum
2 februari 2015
Zaaknummer
05/840625-14
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Driessen
  • mr. Van Lookeren Campagne
  • mr. Bak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door meermalen schoppen van een slachtoffer in Winterswijk

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 30 januari 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte heeft op 6 juni 2014 in Winterswijk, tijdens een confrontatie met een voormalige vriend, meermalen met zijn geschoeide voet op het hoofd van het slachtoffer getrapt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat zijn handelen zou kunnen leiden tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, die op zwakbegaafd niveau functioneert en eerder veroordeeld was voor geweldsmisdrijven. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een werkstraf van 120 uur. Daarnaast is de verdachte verplicht om zich te laten behandelen voor zijn agressieproblematiek. De benadeelde partij, het slachtoffer, heeft een schadevergoeding van € 2.825,- toegewezen gekregen, die de verdachte moet betalen. De rechtbank heeft de zaak behandeld in een meervoudige kamer en de uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/840625-14
Datum zitting : 16 januari 2015
Datum uitspraak : 30 januari 2015
TEGENSPRAAK
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
naam :
[verdachte]
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
thans gedetineerd in de [verblijfplaats].
Raadsman: mr. S.H.M. Kloppenberg, advocaat te Drempt.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de nacht van 6 juni 2014 op 7 juni 2014,
in de gemeente Winterswijk,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een
persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die (al dan
niet op de grond liggende) [slachtoffer] meermalen, in elk geval eenmaal met kracht met
zijn geschoeide voet(en) in het gezicht en/althans tegen het hoofd heeft
geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf
niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij in of omstreeks de nacht van 6 juni 2014 op 7 juni 2014,
in de gemeente Winterswijk,
aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een of
meer breuk(en) in oogkas en/of jukbeen), heeft toegebracht, door deze
opzettelijk meermalen, in elk geval eenmaal met kracht in het gezicht
en/althans tegen het hoofd te schoppen en/of te trappen;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair:
hij in of omstreeks de nacht van 6 juni 2014 op 7 juni 2014,
in de gemeente Winterswijk,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon
genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat
opzet die (al dan niet op de grond liggende) [slachtoffer] meermalen, in elk geval
eenmaal met kracht, met zijn geschoeide voet(en) in het gezicht en/althans
tegen het hoofd heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
meest subsidiair:
hij in of omstreeks de nacht van 6 juni 2014 op 7 juni 2014,
in de gemeente Winterswijk,
opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), meermalen, in elk
geval eenmaal in het gezicht en/althans tegen het hoofd en/of elders tegen het
lichaam heeft geschopt en/of getrapt en/of gestompt en/of geslagen, tengevolge
waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (een of meer breuk(en) in oogkas en/of
jukbeen), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft
ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 300 lid 2 Wetboek van Strafrecht

2.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is op 24 oktober 2014 en 16 januari 2015 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is telkens bijgestaan door mr. S.H.M. Kloppenberg, advocaat te Drempt.
[slachtoffer] is als benadeelde partij ter terechtzitting verschenen.
De officier van justitie heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs [1]
Ten aanzien van het onder primair tenlastegelegde
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde. De raadsman heeft zich met betrekking tot het onder meest subsidiair tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Op 11 juni 2014 heeft [slachtoffer] (hierna: aangever) aangifte gedaan. Aangever heeft verklaard dat hij zich op 6 juni 2014 rond 23.30 uur met een groepje vrienden bij een bosje ergens in Winterswijk bevond. Plotseling hoorde hij iemand “politie” roepen. Omdat hij niet wist of zij daar mochten zijn, verstopte hij zich op zijn hurken achter een bosje of slootje. Aangever zag een zaklamp in zijn richting schijnen en de persoon met de zaklamp kwam op hem af. De persoon bleef op ongeveer 1 meter afstand van aangever staan. Aangever voelde toen een harde dreun op zijn linkeroogkas. Hij voelde een pijn die door zijn hele hoofd dreunde. Aangever kwam met zijn gezicht in de richting van de persoon die hem schopte te liggen. Terwijl aangever lag kreeg hij een tweede klap op zijn hoofd. Nadat de persoon zei dat hij nooit meer iets van hem zou stelen, ging hij weg. Aangever zag de persoon vervolgens weglopen. Aangever herkende de persoon als de hem bekende [verdachte]. Uit een daags na het voorval verrichte CT-scan in het ziekenhuis kwam naar voren dat aangever meerdere breuken in zijn gezicht had. [2]
Uit de geneeskundige verklaring komt onder meer het volgende naar voren.
“Uitwendig waargenomen letsel:
Blauw oog links, duidend op een jukbeenbreuk,
de contour van het jukbeen is duidelijk ingedeukt,
bijbehorende zwelling van het linker aangezicht.
(…)
Het letsel betrof een jukbeenbreuk, welke operatief hersteld diende te worden”. [3]
[getuige 1] heeft op 20 juni 2014 tegenover de politie verklaard dat zij zich twee à drie weken terug op een vrijdagavond in Winterswijk bevond. Ze was met een groepje vrienden aan het chillen. In het groepje bevond zich onder meer [slachtoffer] en haar vriendin [getuige 2]. Plotseling zagen ze een felle witte lamp op hen af komen. Zij verstopte zich samen met [slachtoffer] en [getuige 2] in een bosje. Ze gingen op hun hurken zitten zodat ze minder zouden opvallen. Zij zag dat de lamp recht op hun af kwam lopen. [slachtoffer] zat met zijn rug naar haar toe. Ze zag dat [slachtoffer] werd geschopt tegen de linkerkant van zijn hoofd. Ze zag dat de persoon die [slachtoffer] schopte met kracht uithaalde en hem hard raakte ter hoogte van zijn linkeroog. Hij schopte zo hard, aldus getuige, dat het leek dat hij een voetbal weg wilde trappen. [slachtoffer] werd op deze manier twee keer tegen zijn hoofd geschopt terwijl hij op zijn hurken zat. Door de kracht van het trappen viel [slachtoffer] om en bleef hij op de grond liggen. Na een mislukte vuistslag werd hij nogmaals geschopt. De persoon riep met harde stem: “Jij zal niet meer van mij stelen”. Daarna liep de persoon weg. Ze hoorde haar vriendin zeggen dat het [verdachte] was die [slachtoffer] schopte. [4]
[getuige 2] heeft tegenover de politie verklaard dat zij zich met een groepje vrienden met onder meer [slachtoffer] en [getuige 1] op 6 juni 2014 ergens bij een bosje in Winterswijk bevond. Zij zagen iemand met een zaklamp naderen. Ze dachten dat het de politie was. Samen met [slachtoffer] en [getuige 1] verscholen zij zich achter een muurtje. De persoon met de zaklamp kwam in hun richting. De persoon met de zaklamp bleef op een meter afstand van [slachtoffer] staan en hij scheen op hem. Ze zag een rechtervoet van degene die de lamp vasthield hard in de richting van het hoofd van [slachtoffer] bewegen. Ze zag dat [slachtoffer] met die voet op het linkerdeel van zijn gezicht ter hoogte van zijn oog werd geraakt. Voor haar gevoel schopte de persoon heel hard. Na de eerste schop viel [slachtoffer] op de grond. Terwijl [slachtoffer] op de grond lag werd hij nog twee keer tegen zijn hoofd geschopt met de rechtervoet van deze persoon. Deze schoppen werden met dezelfde kracht gegeven. Zij herkende de jongen als [verdachte]. De achternaam kende zij niet. [5]
Verdachte heeft op 17 juli 2014 tegenover de rechter-commissaris verklaard dat [slachtoffer] gehurkt achter een [orthopedagoog] ging zitten en dat hij hem vervolgens in het gezicht heeft geschopt. [slachtoffer] was vroeger een goede vriend van verdachte, maar hij had een paar keer van verdachte gestolen. [6] Ter terechtzitting van 16 januari 2015 heeft verdachte verklaard: “Mijnheer [slachtoffer] ging voor mij op de vlucht. Toen knapte er iets en toen trapte ik hem. Ik was boos omdat hij wegrende. Ik vond dat laf. Ik heb wel wat geroepen maar wat weet ik niet meer. Ik zag niets en heb gewoon getrapt”.
De rechtbank acht op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het slachtoffer toen hij op zijn hurken zat en op de grond lag meermalen tegen zijn hoofd heeft geschopt. De rechtbank is van oordeel dat de aard van die gedraging, gepleegd onder de vastgestelde omstandigheden, gelet op hetgeen de ervaring dienaangaande leert en in aanmerking genomen dat het hoofd een vitaal onderdeel is van het menselijk lichaam, de aanmerkelijke kans herbergt dat het slachtoffer daardoor komt te overlijden. Het kan niet anders zijn dan dat ook de verdachte ten tijde van die gedragingen zich bewust moet zijn geweest van het bestaan van die aanmerkelijke kans. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij zich realiseerde dat het slachtoffer dood had kunnen gaan. Door in de gegeven omstandigheden en in een door de verdachte zelf beschreven gemoedstoestand tegen het hoofd van het slachtoffer te schoppen heeft de verdachte het risico dat het slachtoffer zou komen te overlijden op de koop toe genomen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij in de nacht van 6 juni 2014 op 7 juni 2014,
in de gemeente Winterswijk,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, met kracht met zijn geschoeide voet in het gezicht althans tegen het hoofd heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van primair:
poging tot doodslag
Het feit is strafbaar.

5.De strafbaarheid van verdachte

Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.

6.De motivering van de sanctie(s)

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een behandelverplichting onder toezicht van de reclassering en met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat bij een bewezenverklaring en een op te leggen gevangenisstraf het onvoorwaardelijk deel van de straf niet hoger dient te zijn dan de duur die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat het de bedoeling is dat verdachte zo spoedig mogelijk behandeld wordt voor zijn agressieproblematiek en dat daarvoor een voorwaardelijke sanctie is geïndiceerd.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
 het uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 2 oktober 2014;
 voorlichtingsrapportages van Reclassering Nederland d.d. 20 oktober 2014, 29 december 2014 en 14 januari 2015;
 een psychologisch rapport van drs. [psycholoog], GZ-psycholoog, supervisor, en drs. [orthopedagoog], orthopedagoog generalist, supervisant, d.d. 3 december 2014.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Uit de stukken komt naar voren dat verdachte een zakje hasj was kwijtgeraakt en dat aangever dit zakje had gevonden. Uit de stukken is voorts komen vast te staan dat aangever verdachte financieel tegemoet is gekomen en dat daarmee dit incident was opgelost. Ter terechtzitting heeft verdachte dat bevestigd en gezegd dat hij daarover niet meer boos was op aangever. Over de aanleiding tot het bewezenverklaarde feit heeft verdachte verklaard dat hij boos was omdat aangever voor verdachte op de vlucht ging. Volgens verdachte knapte er toen iets bij hem. Op de vraag waarom hij aangever heeft geschopt, komt verdachte niet verder dan dat het hij het laf vond van aangever om voor hem op de vlucht te gaan. Voor verdachte was dit kennelijk voldoende om aangever meermalen met geschoeide voet tegen het hoofd te trappen. Op het moment van trappen zat aangever op zijn hurken en lag hij op de grond. Naar het oordeel van de rechtbank doet het effect van het trappen tegen iemand die op zijn hurken zit in zo een geval niet onder voor het trappen tegen een hoofd van iemand die op de grond ligt. Dat verdachte daarbij sportschoenen aan had, doet daar niet aan af. Uit het vastgestelde letsel kan immers blijken dat verdachte met grote kracht tegen het hoofd heeft geschopt. De rechtbank tilt zwaar aan het schoppen tegen het hoofd door verdachte van een zich op de hurkend zittend en op de grond liggend slachtoffer. De actualiteit leert helaas dat dergelijke incidenten een fatale afloop kunnen hebben.
Uit het psychologisch rapport van drs. [psycholoog] en drs. [orthopedagoog] komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een cognitieve beperking. Verdachte functioneert op zwakbegaafd niveau en heeft daardoor weinig zelfinzicht, maakt denkfouten en kan zich moeilijk verplaatsen in anderen. Verdachte is impulsief en heeft moeite met zijn agressieregulatie. Dit was ook zo ten tijde van het tenlastegelegde. Zowel de beperkte verstandelijke vermogens als de impulsiviteit en gebrekkige agressieregulatie zijn van invloed geweest op verdachtes gedrag ten tijde van het tenlastegelegde. [psycholoog] en [orthopedagoog] adviseren verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten voor het ten laste gelegde. Zijn cognitieve beperking maakt dat hij weinig zelfinzicht heeft en de gevolgen van zijn gedrag moeilijk kan overzien. Zijn impulsiviteit en gebrekkige zelfbeheersing maken dat verdachte geneigd is snel te reageren en zijn boosheid en agressie direct en ongecontroleerd te uiten. De psychologen stellen dat het van belang is dat verdachte behandeling krijgt in verband met zijn agressieproblematiek. Deze behandeling kan in een ambulant kader worden aangeboden.
Uit het strafblad van verdachte komt naar voren dat hij op 29 juli 2014 nog door de politierechter is veroordeeld tot 3 weken gevangenisstraf ter zake mishandeling. De rechtbank acht daarom artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing. In 2012 is verdachte tot een werkstraf veroordeeld ter zake openlijk geweld. Ook in 2008 en 2009 zijn er strafrechtelijke sancties gevolgd ter zake onder meer geweldsmisdrijven.
De reclassering spreekt op grond van de in het psychologisch rapport d.d. 3 december 2014 beschreven problematiek en de criminogene factoren zoals zijn milieu van herkomst, zijn sociale netwerk en zijn gedrag van een zorgelijke situatie. De reclassering adviseert een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf waarbij verdachte wordt verplicht om zich te laten behandelen voor zijn agressieproblematiek bij GGNet of een soortgelijke instantie.
Bij het bepalen van de hoogte en het soort straf hanteert de rechtbank als uitgangspunt dat ten aanzien van dit soort feiten onvoorwaardelijke gevangenisstraffen worden opgelegd. De rechtbank houdt rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Meer dan de officier van justitie zal de rechtbank rekening houden met de jeugdige leeftijd van verdachte. Ten nadele van verdachte houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte al eerder is veroordeeld voor geweldsmisdrijven. De rechtbank heeft zich er voorts rekenschap van gegeven dat verdachte ter zitting heeft aangegeven dat hij inziet dat hij behandeld moet worden voor zijn agressieproblematiek en dat thans het moment is aangebroken dat zijn intenties in daden moeten worden omgezet.
Gelet op de ernst van het feit in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, acht de rechtbank een gevangenisstraf van twaalf maanden passend. Hiervan zal zes maanden voorwaardelijk worden opgelegd met de door de reclassering geadviseerde voorwaarden en ook om verdachte te weerhouden in de toekomst dit soort strafbare feiten te plegen. Daarnaast acht de rechtbank dat een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis geboden is.

7.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder primair bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 2.825,- (€ 900,- materiële kosten en € 1.925,- immateriële kosten).
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] in zijn geheel toe te wijzen, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 38 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van jurisprudentie en de omstandigheden van het geval de benadeelde partij in aanmerking komt voor vergoeding van € 800,-.
Beoordeling door de rechtbank
De verdachte heeft de vordering van [slachtoffer] (gedeeltelijk) weersproken. De rechtbank acht de vordering - nu het tenlastegelegde bewezen is verklaard en de vordering voldoende is onderbouwd - toewijsbaar. De vordering zal dan ook worden toegewezen.
Aan de benadeelde partij is door het primair bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Naar maatstaven van billijkheid wordt deze schade begroot op na te melden bedrag.

7.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27, 36f, 45, 63, 287 van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
- verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit:
primair
poging tot doodslag
- verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
- veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
- beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf
6 (zes) maandenniet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
- bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren navolgende (bijzondere) voorwaarde(n) niet is nagekomen:
Algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
4. zich binnen vijf dagen na afloop van zijn detentie meldt bij Reclassering Nederland, [locatie] en zich zal blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
5. zich gedurende de proeftijd van 2 jaar onder behandeling zal stellen bij ambulante forensische polikliniek GGNet in Winterswijk of soortgelijke instantie, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn agressieproblematiek;
- draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
- veroordeelt verdachte tot het verrichten van een werkstraf gedurende
120 (honderdentwintig) uren;
- bepaalt dat deze werkstraf binnen 1 (één) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid;
- bepaalt dat de termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is;
- beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast;
- stelt deze vervangende hechtenis vast op
60 (zestig) dagen;
- wijst de vordering van de benadeelde partij toe.
- veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer], te betalen € 2.825,- (tweeduizendachthonderdvijfentwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente waar het de vergoeding van het materieel gevorderde bedrag betreft vanaf 6 juni 2014 waar het het immateriële deel van de schadevergoeding betreft, te weten € 1.925,- en vanaf 30 januari 2015 waar het het materiële deel van de schadevergoeding betreft, tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Maatregel van schadevergoeding
- legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen € 2.825,- (tweeduizendachthonderdenvijfentwintig euro) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 juni 2014 waar het het immateriële deel van de schadevergoeding betreft, te weten € 1.925,- en vanaf 30 januari 2015 waar het het materiële deel van de schadevergoeding betreft, te weten € 900,- tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 38 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis op het moment dat de duur van het onvoorwaardelijk gedeelte van de gevangenisstraf gelijk is aan de duur van de voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. Driessen (voorzitter), mr. Van Lookeren Campagne en mr. Bak, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Koster, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 januari 2015.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Noord- en Oost‑Gelderland, district Achterhoek, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0446-2014078981 gesloten op 16 juli 2014 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal aangifte, p. 19-21
3.P. 25
4.Proces-verbaal verhoor getuige, p. 35-37
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 41-42
6.Proces-verbaal verhoor van verdachte in het kader van de vordering tot inbewaringstelling