ECLI:NL:RBGEL:2015:5784

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 september 2015
Publicatiedatum
11 september 2015
Zaaknummer
05/881275-14
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door onvoorzichtig rijgedrag

Op 11 september 2015 heeft de Rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 46-jarige man die betrokken was bij een verkeersongeval op 24 september 2014. De verdachte, als bestuurder van een personenauto, heeft geen voorrang verleend aan een 88-jarige vrouw die een zebrapad overstak. Dit leidde tot een aanrijding waarbij de vrouw om het leven kwam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld, wat resulteerde in zijn veroordeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks dat hij bekend was met de verkeerssituatie, niet voldoende oplettend was geweest, vooral gezien de omstandigheden van het ongeval, zoals het donkere en regenachtige weer. De officier van justitie had vrijspraak voor het primair tenlastegelegde feit geëist, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte werd veroordeeld tot een werkstraf van 100 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank hield rekening met de impact van het ongeval op de nabestaanden en de eerdere verkeersdelicten van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/881275-14
Datum uitspraak : 11 september 2015
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , [woonplaats]
raadsman: A.T.L. van der Meulen, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 augustus 2015.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 24 september 2014 te Arnhem in de gemeente Arnhem, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede komende uit de richting van de Haarlemweg en gaande in de richting van de Bussumstraat, heeft gereden op de weg, de Hollandweg en ter hoogte van de Pettenstraat en het Wijdenespad zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
een in die weg (de Hollandweg) gelegen voetgangersoversteekplaats(zebra) is genaderd, welke voetgangersoversteekplaats werd aangegeven middels een in zijn verdachtes rijrichting gekeerd bord L02 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens1990, welk bord zich, gezien zijn, verdachtes rijrichting, in de rechter berm van die Hollandweg bevond en/of
in strijd met het gestelde in artikel 49 lid 1 en/of 2 van voormeld reglement, een voetgangster, die zich op die voetgangersoversteekplaats (zebra) met een rollator moeilijk voortbewoog en/of welke voetgangster, gezien zijn, verdachtes rijrichting, doende was om die Hollandweg van links naar rechts gaande, over te steken, niet voor heeft laten gaan en/of
niet of in onvoldoende mate heeft gelet op het direct voor hem gelegen weggedeelte van die Hollandweg en/of de snelheid van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig
(personenauto), in strijd met het gestelde in artikel 19 van voormeld reglement, niet zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte in staat was dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte die weg (de Hollandweg) kon overzien en waarover deze vrij was en/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die zich op die oversteekplaats zich bevindende voetgangster (het slachtoffer [slachtoffer] ), waardoor of waarbij die voetgangster de lucht in is geslingerd, met haar hoofd op de voorruit en/of dakrand van het voormelde motorrijtuig (personenauto) terecht is gekomen en/of vervolgens op het wegdek van die Hollandweg is gevallen
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
Subsidiair
hij op of omstreeks 24 september 2014 te Arnhem in de gemeente Arnhem, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede komende uit de richting van de Haarlemweg en gaande in de richting van de Bussumstraat, heeft gereden op de weg, de Hollandweg en
ter hoogte van de Pettenstraat en het Wijdenespad
een in die weg (de Hollandweg) gelegen voetgangersoversteekplaats(zebra) is genaderd, welke voetgangersoversteekplaats werd aangegeven middels een in zijn verdachtes rijrichting gekeerd bord L02 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, welk bord zich, gezien zijn, verdachtes rijrichting, in de rechter berm van die Hollandweg bevond
en/of
in strijd met het gestelde in artikel 49 lid 1 en/of 2 van voormeld reglement, een voetgangster, die zich op die voetgangersoversteekplaats (zebra) met een rollator moeilijk voortbewoog en/of welke voetgangster, gezien zijn, verdachtes rijrichting, doende was om die Hollandweg van links naar rechts gaande, over te steken, niet voor heeft laten gaan en/ of
is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die zich op die oversteekplaats zich bevindende voetgangster (het slachtoffer [slachtoffer] ),
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 24 september 2014 reed verdachte omstreeks 21.00 uur als bestuurder van een personenauto op de Hollandweg te Arnhem, komende uit de richting van de Haarlemweg en gaande in de richting van de Bussumstraat. [2] Die avond regende het en het was donker. [3] Tussen het Wijdenespad en de Pettenstraat is op de Hollandweg een voetgangersoversteekplaats. [4] Aan de rechterzijde van de Hollandweg stond een in de richting van verdachte gekeerd bord L02 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 inhoudende: “Voetgangersoversteekplaats”. [5] Verdachte heeft geen voorrang verleend aan een overstekende voetgangster ( [slachtoffer] ) [6] , die een licht gekleurde jas aan had en met een rollator liep. [7] Verdachte is met zijn auto tegen [slachtoffer] gebotst. waardoor zij in de lucht is geslingerd en met haar hoofd op de voorruit en/of dakrand van de auto terecht is gekomen. Hierna is [slachtoffer] over de auto heengegaan en vervolgens op het wegdek gevallen. [8] Als gevolg van het ongeval is [slachtoffer] overleden. [9]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit. Hij heeft voorts gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair tenlastegelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit. Verdachte erkent dat hij voorrang had moeten verlenen aan de voetgangster maar hij heeft de voetgangster nooit gezien. Verdachte weet niet waarom hij de voetgangster niet heeft gezien. Volgens de raadsman is de voetgangersoversteekplaats slecht verlicht en is het ook mogelijk dat het slachtoffer stilstond met haar rollator. De raadsman is van mening dat er niet gesproken kan worden van zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettendheid handelen van de zijde van verdachte.
Ook dient verdachte van het subsidiair tenlastegelegde feit te worden vrijgesproken. Er is naar de mening van de raadsman geen sprake geweest van concreet gevaar scheppend gedrag.
De beoordeling door de rechtbank
Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 is in zijn algemeenheid vereist dat het rijgedrag van verdachte roekeloos dan wel zeer of aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam was. Daarvoor moet beoordeeld worden of sprake was van ten minste een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende is voor bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en voorts naar de overige omstandigheden van het geval. Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij ter plaatse bekend was met de verkeerssituatie en weet dat er een verkeersoversteekplaats zit en dat het die avond donker was en regende. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij rustig reed en de weg in de gaten heeft gehouden. Volgens verdachte reed hij tussen de 40 en 50 kilometer per uur. Voorts heeft hij verklaard dat hij niemand gezien heeft op de oversteekplaats. Hij heeft geen snelheid verminderd en heeft niet geremd. Verdachte heeft tenslotte verklaard dat zijn zicht slecht was omdat de oversteekplaats en de weg aldaar niet goed verlicht zijn. Er kwam geen tegenligger aan. [10] Ook heeft verdachte verklaard dat hij op het moment dat hij de oversteekplaats overging een knal hoorde en zag dat de voorruit aan de rechterzijde indeukte. [11]
Door de politie is onderzoek gedaan naar de verlichting op de Hollandweg. Uit dit onderzoek komt naar voren dat de verlichting op de Hollandweg, ter hoogte van de voetgangersoversteekplaats tussen het Wijdenespad en de Pettenstraat goed is en voldoet aan de landelijke normen: “
De norm omschrijft de berekening van de luminantie van de hoofdrijbaan. Luminantie is een maat voor de helderheid van de rijbaan voor de automobilist. Vanuit de norm moet dit voldoen aan verlichtingsklasse M4 en daar voldoet het ruimschoots aan. Tevens is er een berekening van de verlichtingssterkte op de voetgangersoversteekplaats gemaakt. Verlichtingssterkte is een maat voor de hoeveelheid licht die op een oppervlak komt. Vanuit de normen moet dit voldoen aan verlichtingsklasse P5 en daar voldoet het ruimschoots aan”. [12]
Voorts is door de politie een zichtbaarheid en waarneembaarheid onderzoek gedaan. De politie concludeert dat uit dit onderzoek blijkt dat het uitzicht van de bestuurder van de personenauto niet belemmerd werd. [13] Uit het onderzoek is voorts gebleken dat de bestuurder van de auto minimaal acht seconden zicht kon hebben op het slachtoffer, wanneer hij gereden zou hebben met een snelheid van 50 kilometer per uur. Bij een lagere snelheid zou deze tijd toenemen en bij een hogere snelheid afnemen. [14] Noch in het dossier, noch in de verklaring van verdachte ter terechtzitting zijn aanwijzingen te vinden die er op kunnen duiden dat verdachte te hard zou hebben gereden. De rechtbank gaat er bij de beoordeling van deze strafzaak dus van uit dat zijn snelheid niet hoger was dan de toegestane 50 kilometer per uur. Dat betekent ook dat de rechtbank er van uitgaat dat verdachte minimaal acht seconden zicht kon hebben op het slachtoffer terwijl zij - vanuit hem gezien - overstak van links naar rechts.
Gelet op het proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse en de daarin opgenomen foto’s [15] , gaat de rechtbank ervan uit dat het zicht van verdachte op de voetgangersoversteekplaats verder ook niet werd belemmerd. Ook wordt in dit proces-verbaal gerelateerd dat bij de snelheid van 50 km/u en indien er geremd zou zijn 3 seconden voor dat de botsing plaatsvond (op dat moment zou het slachtoffer zeker zichtbaar moeten zijn geweest voor de bestuurder van de auto) het ongeval te voorkomen zou zijn geweest. [16]
Verder acht de rechtbank nog van belang dat verdachte zeer goed bekend was met de verkeerssituatie en ook wist dat er op deze plaats een voetgangersoversteekplaats was. Daarnaast was het ten tijde van het ongeval ook nog donker en regende het.
Dit zijn omstandigheden waardoor verdachte naar het oordeel van de rechtbank juist extra oplettend had moeten zijn, temeer nu het bij een oversteekplaats ook juist zwakkere, kwetsbare verkeersdeelnemers zijn die je pad kruisen.
Door de verdediging is een alternatief scenario geschetst waarbij het slachtoffer zich niet op, maar naast de oversteekplaats bevond ten tijde van de botsing. Niet alleen heeft verdachte zelf verklaard dat hij een knal hoorde toen hij de voetgangersoversteekplaats over ging, wat dit dus weerspreekt, ook vindt de rechtbank voor dit scenario geen enkel aanknopingspunt in het dossier en is deze ook niet aannemelijk gemaakt.
Nu de botsing heeft plaatsgevonden op de voetgangersoversteekplaats betekent dit dat verdachte geen voorrang aan het slachtoffer heeft verleend.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, waarbij de rechtbank tot de conclusie komt dat er geen redenen waren om [slachtoffer] niet te zien, maar dat het slachtoffer langere tijd waarneembaar was voor verdachte, terwijl er gelet op de omstandigheden ter plaatse, de voetgangersoversteekplaats waarop voetgangers voorrang hebben, het donkere en regenachtige weer wel redenen waren om nog extra oplettend te zijn, heeft verdachte geruime tijd niet goed opgelet en is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid/onoplettendheid en derhalve van schuld in de zin van artikel 6 van Wegenverkeerswet 1994.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
Primair
hij op
of omstreeks24 september 2014 te Arnhem in de gemeente Arnhem, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede komende uit de richting van de Haarlemweg en gaande in de richting van de Bussumstraat, heeft gereden op de weg, de Hollandweg en ter hoogte van de Pettenstraat en het Wijdenespad
zeer,
althansaanmerkelijk, onvoorzichtig en
/ofonoplettend,
een in die weg (de Hollandweg) gelegen voetgangersoversteekplaats(zebra) is genaderd, welke voetgangersoversteekplaats werd aangegeven middels een in zijn verdachtes rijrichting gekeerd bord L02 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, welk bord zich, gezien zijn, verdachtes rijrichting, in de rechter berm van die Hollandweg bevond en
/of
in strijd met het gestelde in artikel 49 lid 1 en/of 2 van voormeld reglement, een voetgangster, die zich op die voetgangersoversteekplaats (zebra) met een rollator moeilijk voortbewoog en
/ofwelke voetgangster, gezien zijn, verdachtes rijrichting, doende was om die Hollandweg van links naar rechts gaande, over te steken, niet voor heeft laten gaan en
/of
niet ofin onvoldoende mate heeft gelet op het direct voor hem gelegen weggedeelte van die Hollandweg en
/ofde snelheid van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig
(personenauto), in strijd met het gestelde in artikel 19 van voormeld reglement, niet zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte in staat was dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte die weg (de Hollandweg) kon overzien en waarover deze vrij was en/
of
is gebotst tegen,
althans in aanrijding is gekomen metdie zich op die oversteekplaats
zichbevindende voetgangster (het slachtoffer [slachtoffer] ), waardoor
of waarbijdie voetgangster de lucht in is geslingerd, met haar hoofd op de voorruit en
/ofdakrand van het voormelde motorrijtuig (personenauto) terecht is gekomen en
/ofvervolgens op het wegdek van die Hollandweg is gevallen.
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot het verrichten van veertig uren werkstraf, te vervangen door twintig dagen hechtenis voor het geval verdachte deze werkstraf niet uitvoert en dat hem een ontzegging van de rijbevoegdheid wordt opgelegd voor de duur van zes maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 20 juli 2015.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft op 24 september 2014 een ernstig ongeval veroorzaakt waarbij [slachtoffer] om het leven is gekomen. Het ongeval heeft een enorme impact gehad op de nabestaanden van [slachtoffer] . Het leed dat aan hen is toegebracht, is onherstelbaar en duidelijk en indrukwekkend verwoord in de slachtofferverklaring die door E. de Bont, dochter van het slachtoffer, ter terechtzitting is voorgelezen. Het verdriet voor de nabestaanden is onpeilbaar. Verdachte zal verder moeten leven met het besef dat een vrouw, die ondanks haar hoge leeftijd nog veel bezigheden had, door zijn toedoen om het leven is gekomen. Hoewel een aan verdachte op te leggen strafrechtelijke sanctie het leed van de familie niet kan wegnemen, is de rechtbank van oordeel dat het verkeersgedrag van verdachte tot een strafrechtelijke sanctie moet leiden. De rechtbank acht dit ook in het belang van de verkeersveiligheid in het algemeen.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging ook rekening met het feit dat verdachte, blijkens het uittreksel uit het algemeen documentatieregister van 20 juli 2015, eerder met politie en justitie in aanraking is geweest onder meer vanwege verkeersdelicten.
Alles in overweging nemende en mede gelet op uitspraken die in andere vergelijkbare verkeersstrafzaken met dodelijke slachtoffers zijn gedaan, acht de rechtbank een werkstraf voor de duur van 100 uur passend en geboden. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen, waarvan een deel voorwaardelijk zal zijn. Het voorwaardelijk op te leggen deel heeft tot doel verdachte ook voor de toekomst te doordringen van het belang van voorzichtig en oplettend verkeersgedrag.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175, 178 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
 een
werkstrafgedurende
100 (honderd) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 50 (vijftig) dagen;
 ontzegt verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigente besturen voor de duur van
12 (twaalf) maanden;
 bepaalt, dat een gedeelte van deze bijkomende straf groot 6 (zes) maanden,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gegeven door mr. A.M. van Gorp (voorzitter), mr. M.A. Bijl en mr. W.L.J.M. Duijst, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.G. Wessels-Harmsen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 september 2015.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Gelderland-Midden, AVZ/Staf district/leiding, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0700-2014102384, gesloten op 20 april 2015 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 28 augustus 2015, het proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, d.d. 3 februari 2015, p. 43, paragraaf 5.2.
3.De verklaring van verdachte, afgelegde ter terechtzitting van 28 augustus 2015.
4.Het proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, d.d. 3 februari 2015, p. 31, 1ste alinea.
5.Het proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, d.d. 3 februari 2015, p. 31, paragraaf 2.1.3.
6.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 19, 2e alinea.
7.Het proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, p. 42, 1ste alinea.
8.Het proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, p. 43, paragraaf 5.2.
9.Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] gedateerd 26 september 2014, p. 12 , 7e alinea en p. 13, 4e alinea en het proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, d.d. 3 februari 2015, p. 44, paragraaf 7.4
10.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 28 augustus 2015.
11.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 19, 2e alinea.
12.Het proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, d.d. 3 februari 2015, p. 44, paragraaf 2.12 en
13.Het proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, d.d. 3 februari 2015, p. 41, paragraaf. 4.1.
14.Het proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, d.d. 3 februari 2015, p. 42, 3e alinea. 3e alinea.
15.Bijlage 6 bij het proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, p. 81 tot 90.
16.Proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analye, p. 42, 4e tot en met 6e alinea.