ECLI:NL:RBGEL:2015:6082

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 september 2015
Publicatiedatum
29 september 2015
Zaaknummer
05/720004-15
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Welbergen
  • mr. Ouweneel
  • mr. Beljaars
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting en verduistering door verdachte in meerdere gevallen met gebruik van valse voorwendselen

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 21 september 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich in een periode van acht maanden schuldig heeft gemaakt aan meerdere gevallen van oplichting en verduistering. De verdachte, geboren in 1978, heeft zich bediend van valse voorwendselen om goederen te huren, waaronder rolsteigers en aanhangwagens, zonder de intentie deze terug te brengen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in verschillende situaties bedrijven heeft bewogen tot het afsluiten van huurcontracten door zich voor te doen als een legitieme huurder, gebruikmakend van zijn legitimatiebewijs en door het geven van valse informatie over de terugbrengdatum van de gehuurde goederen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan oplichting en verduistering in andere gevallen. De officier van justitie had een gevangenisstraf geëist, maar de rechtbank heeft besloten om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen van 91 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is er een taakstraf van 100 uren opgelegd, die bij niet of niet volledig verrichten kan worden omgezet in 50 dagen hechtenis. De rechtbank heeft ook de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat er geen causaal verband was tussen de schade en de bewezen feiten. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en het vertrouwen dat in het economische verkeer moet kunnen worden gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/720004-15
Datum uitspraak : 21 september 2015
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] , [woonplaats] .
raadsman: mr. R.W. van Faassen, advocaat te Zwolle.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
7 september 2015.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 12 augustus 2013 tot en met 16 augustus 2013 in de gemeente Apeldoorn met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] (werkzaam bij die (van de ) [bedrijf 1] ) heeft bewogen tot de afgifte van
- een steiger (merk Layher, type Uni) en/of
- een aanhangwagen en/of
- een transportband,
in elk geval van enig goed, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid aan die [benadeelde 2] ( werkzaam bij die die (van de) [bedrijf 1] ) medegedeeld dat hij voornoemde steiger hooguit voor twee dagen wilde huren/nodig had en/of die steiger op 14 augustus 2013 voor/uiterlijk 10.30 uur terug zou brengen en/of dat hij voornoemde aanhangwagen (op 12 augustus 2013) binnen 1 uur na lenen terug zou brengen, waardoor die [benadeelde 2] en/of (van de) [bedrijf 1] werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte; (zaak 1)
art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij in of omstreeks de periode van 12 augustus 2013 tot en met 16 augustus 2013 te Apeldoorn, althans in Nederland opzettelijk een steiger (merk Layher, type Uni) en/of een aanhangwagen en/of een spanband, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als huurder, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend; (zaak 1)
art 321 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 22 augustus 2013 te Oldebroek met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] heeft bewogen tot de afgifte van een rolsteiger ( merk Skyworks, type Skyline) en/of een aanhangwagen ( merk Witteveen,type R 1011, kenteken [kenteken 1] ) , in elk geval van enig goed, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid aan die [benadeelde 4] (werkzaam bij [benadeelde 3] ) medegedeeld dat hij al vaker rolsteigers bij [benadeelde 3] voornoemd had gehuurd en/of voornoemde rolsteiger voor twee dagen wilde huren/ nodig had en/of die aanhangwagen binnen een uur na lenen terug zou brengen en/of een (niet bestaand) adres ( Kerkweg 33 te 't Harde) heeft opgegeven, waardoor [benadeelde 3] en/of die [benadeelde 4] werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte; (zaak 2)
art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 22 augustus 2013 , althans in de periode van 22 augustus 2013 tot en met 28 augustus 2013 te Oldebroek , althans in Nederland, opzettelijk
- een rolsteiger ( merk Skyworks, type Skyline) en/of
- een aanhangwagen ( merk Witteveen,type R 1011, kenteken [kenteken 1] ),
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als huurder, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend; (zaak 2)
art 321 Wetboek van Strafrecht
3.
hij in of omstreeks de periode van 22 februari 2013 tot en met 28 februari 2013 te Emmen met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, (een medewerker van ) [benadeelde 5] en/of [benadeelde 6] (eigenaar/directeur van [bedrijf 2] ) heeft bewogen tot de afgifte van
- een steiger (High Line K 4) en/of
- een aanhangwagen ( Midas Mp, kenteken [kenteken 2] ),
in elk geval van enig goed, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk
- zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid aan die (werknemer van) [benadeelde 5] medegedeeld dat hij voornoemde rolsteiger en aanhangwagen wilde huren/nodig had voor een klus bij een vriend aan [adres 2] te Klazienaveen , tegenover Heigro, en/of dat de aanhangwagen (met steiger) uiterlijk 25 februari 2013 teruggebracht zou worden, waardoor die (medewerker van ) [benadeelde 5] en/of die [benadeelde 6] werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte; (zaak 3)
art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 3 niet tot een veroordeling leidt:
hij in of omstreeks de periode van 22 februari 2013 tot en met 4 maart 2013 te Emmen , althans in Nederland, opzettelijk
- een steiger (High Line K 4) en/of
- een aanhangwagen ( Midas Mp, kenteken [kenteken 2] ),
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 5] en/of [benadeelde 6] (eigenaar/directeur van [bedrijf 2] ), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als huurder, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend; (zaak 3)
art 321 Wetboek van Strafrecht
4.
hij in of omstreeks de periode van 27 december 2012 tot en met 11 februari 2013 te Genemuiden, gemeente Zwartewaterland, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, (een medewerker van) [benadeelde 7] heeft bewogen tot de afgifte van een rolsteiger (M6) , in elk geval van enig goed, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid aan die (medewerker van) [benadeelde 7] medegedeeld dat hij door iemand van [bedrijf 3] te Hasselt was verwezen naar [benadeelde 7] en/of dat hij die steiger wilde
huren/nodig had voor de (nieuwbouw)woning van zijn dochter aan het [adres 3] te Hasselt waardoor die (werknemer van ) [benadeelde 7] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte; (zaak 4)
art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 4 niet tot een veroordeling leidt:
hij in of omstreeks de periode van 27 december 2012 tot en met 11 februari 2013 te Genemuiden, gemeente Zwartewaterland, althans in Nederland, opzettelijk een rolsteiger (M6), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 7] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als huurder, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend; (zaak 4)
art 321 Wetboek van Strafrecht.
5.
hij in of omstreeks de periode van 14 december 2012 tot en met 12 maart 2013te Lattrop-Breklenkamp, gemeente Dinkelland, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 8] heeft bewogen tot de afgifte van een rolsteiger, in elk geval van enig goed, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven -
valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid (op 14 december 2012) aan die [benadeelde 8] medegedeeld dat hij die rolsteiger voor vier dagen wilde huren/nodig had, waardoor die [benadeelde 8] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
(zaak 5)
art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 5 niet tot een veroordeling leidt:
hij in of omstreeks de periode van 14 december 2012 tot en met 12 maart 2013 te Lattrop-Breklenkamp, gemeente Dinkelland, althans in Nederland, opzettelijk een rolsteiger , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 8] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als huurder/bruiklener, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
(zaak 5)
art 321 Wetboek van Strafrecht
6.
hij op of omstreeks 14 juni 2013 te Winterswijk met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige
kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 9] en/of
(een werknemer van) [bedrijf 4] heeft bewogen tot de afgifte van een rolsteiger (merk Layher), in elk geval van enig goed, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid aan die [benadeelde 9] en/of die werknemer van [bedrijf 4] medegedeeld dat hij die rolsteiger wilde huren/nodig had voor een bouwklus (reparatie van een dakkapel) in Ruurlo en/of dat zijn gereedschap al in Ruurlo in een aanhangwagen op de bouwplaats lag en/of dat hij diezelfde dag (14 juni 2013) rond 1500 uur die rolsteiger terug
zou brengen, waardoor die [benadeelde 9] en/of (die medewerker van) die [bedrijf 4] werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte;
(zaak 6)
art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 6 niet tot een veroordeling leidt:
hij in of omstreeks de periode van 14 juni 2013 tot en met 28 juni 2013 te Winterswijk, althans in Nederland, opzettelijk een rolsteiger (merk Layher), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 9] en/of aan [bedrijf 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als huurder, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
(zaak 6)
art 321 Wetboek van Strafrecht.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
2a. Vrijspraak ten aanzien van feiten 2 en 5
Feit 2 primair en subsidiair
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde. De raadsman heeft zich daarbij aangesloten.
De rechtbank overweegt het volgende. Aan verdachte is onder 2 tenlastegelegd dat hij op of omstreeks 22 augustus 2013 een strafbaar feit zou hebben gepleegd. Uit de door de raadsman ter terechtzitting overgelegde detentieverklaring van verdachte blijkt echter dat verdachte van 17 augustus 2013 tot 21 augustus 2015 in een gesloten inrichting verbleef. Het is de rechtbank niet gebleken dat verdachte de gesloten inrichting op de ten laste gelegde pleegdatum heeft (kunnen) verlaten. De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 2 primair en subsidiair is tenlastegelegd en zal verdachte daarvan vrijspreken.
Feit 5 primair en subsidiair
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van de onder 5 primair tenlastegelegde oplichting. Subsidiair heeft zij gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 5 subsidiair tenlastegelegde verduistering. Zij heeft zich daarbij gebaseerd op de aangifte van [benadeelde 8] , het signalement dat aangever van de man in kwestie heeft gegeven, het telefoonnummer dat de man heeft opgegeven en de auto waarmee de man heeft gereden.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 5 primair en subsidiair tenlastegelegde, nu verdachte ten stelligste heeft ontkend dit feit te hebben gepleegd. De raadsman heeft aangevoerd dat er geen huurcontract voor de gehuurde rolsteiger is opgesteld en dat de gebruikte Fiat Ducato een veelvoorkomende auto is, die niet specifiek te linken is aan verdachte. Het opgegeven signalement is niet meer dan een algemene beschrijving.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat bij de ten laste gelegde feiten in veel gevallen sprake is van een gelijksoortige modus operandi. Een man huurt een (rol)steiger en/of een aanhangwagen bij een verhuurbedrijf, legitimeert zich met een paspoort, ondertekent een (ver)huurcontract of een afleverbon en brengt deze goederen vervolgens niet terug. Ten aanzien van het onder het 5 primair en subsidiair tenlastegelegde merkt de rechtbank op dat, hoewel de modus operandi overeen lijkt te komen, dat verdachte dit feit ten stelligste heeft ontkend. In het dossier is in deze zaak – behalve de aangifte – geen kopie van het paspoort en/of kopie van een huurcontract voorhanden. In dit verband overweegt de rechtbank dat in het proces-verbaal van bevindingen van 9 november 2014 is gerelateerd dat de aangever het paspoort op naam van [verdachte] heeft gezien, maar deze enkele constatering is onvoldoende bewijs om verdachte in verband te brengen met dit feit. Hoewel er sprake is van een gedetailleerde aangifte is er geen ander bewijs die de aangifte ondersteunt, zodat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het onder 5 primair en subsidiair tenlastegelegde. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het onder 2 tenlastegelegde feit op soortgelijke wijze is begaan, waarbij zij echter heeft aangenomen dat verdachte dat feit niet begaan kan hebben.
2b. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Aanleiding onderzoek
Op 29 augustus 2013 is verdachte in Putten aangehouden ter zake van verduistering van een rolsteiger en een aanhangwagen. Na zijn aanhouding werd bekend dat er zeven nieuwe aangiftes tegen verdachte waren gedaan ter zake van oplichting dan wel verduistering.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair tenlastegelegde. Zij heeft zich verder op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 subsidiair, 3 primair, 4 primair en 6 primair tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair tenlastegelegde. Het onder 1 subsidiair tenlastegelegde kan wel worden bewezen. Ten aanzien van het onder 3 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Hij heeft daarbij wel opgemerkt zich te kunnen vinden in het standpunt van de officier van justitie dat het onder 3 primair tenlastegelegde kan worden bewezen.
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 4 primair en subsidiair tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Hij heeft daarbij wel opgemerkt dat verdachte het zich niet kan herinneren of hij dit feit heeft gepleegd. Het is volgens de raadsman niet uitgesloten dat een ander dan verdachte het onder 4 tenlastegelegde heeft gepleegd.
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 6 primair en subsidiair tenlastegelegde op het standpunt gesteld dat het onder 6 primair tenlastegelegde kan worden bewezen.
Beoordeling door de rechtbank
Feiten 1 en 3
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen van feit 1:
- het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 2] namens [benadeelde 1] , met bijlagen [2] ;
- kopie van het paspoort van verdachte [3] ;
- kopie van het huurcontract op naam van [verdachte] [4] ;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 september 2015 [5] .
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair is tenlastegelegd en zal verdachte daarvan vrijspreken. Hoewel verdachte laakbaar en verwerpelijk heeft gehandeld, is geen sprake van oplichting in strafrechtelijke zin. Verdachte heeft te kwader trouw goederen gehuurd. Hij heeft bij de huur een onjuist adres opgegeven en verder aangegeven dat hij de gehuurde goederen zou terugbrengen, wat hij uiteindelijk niet heeft gedaan. Gelet op deze omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden bewezen dat verdachte de aangever door één van de in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht vermelde middelen heeft bewogen tot afgifte van een steiger, een aanhangwagen en een transportband.
De rechtbank is van oordeel dat vaststaat dat aangever de voormelde goederen heeft afgegeven aan verdachte die deze goederen zich vervolgens wederrechtelijk heeft toegeëigend. Er is daarom sprake van verduistering. De rechtbank acht daarom het onder 1 subsidiair tenlastegelegde bewezen.
Bewijsmiddelen van feit 3:
- het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 6] namens [benadeelde 5] [6] ;
- kopie van het paspoort van verdachte [7] ;
- kopie van de afleveringsbonnen op naam van [verdachte] [8] ;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 september 2015 [9] .
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder 3 primair tenlastegelegde, te weten oplichting.
Feit 4
[betrokkene] heeft in zijn aangifte het volgende verklaard, zakelijk weergegeven: Een man die zich voorstelde als [verdachte] vroeg op 27 december 2012 rond 13:00 uur bij een medewerker van het bedrijf [benadeelde 7] in Genemuiden of hij een rolsteiger kon huren. Hij was verwezen door [bedrijf 3] in Hasselt. De rolsteiger was nodig voor het huis van zijn dochter die aan de [adres 3] in Hasselt woonde. De medewerker van [benadeelde 7] wist dat dit een nieuwbouwproject was. De bestelling bestond uit een zogenoemde M6 rolsteiger. Op de afleverbon is de naam [verdachte] vermeld en het adres [adres 3] in Hasselt. De totale waarde van de goederen was € 4.200,-. De man heeft zich gelegitimeerd met een paspoort. Op de kopie van het paspoort is vermeld de naam [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1978 in Zwolle. Op de kopie is het mobiele telefoonnummer [nr] opgeschreven dat [verdachte] heeft opgegeven. Verdachte heeft de goederen in een witte bestelbus geladen. Nadat de gehuurde goederen op 6 februari 2013 nog niet terug waren, heeft aangever in totaal zes keer voormeld telefoonnummer van [verdachte] gebeld. Daarna werd het bedrijf gebeld door een man die vroeg waarom aangever zo vaak belde. Op 6 februari 2013 in de avond belde aangever opnieuw het telefoonnummer van [verdachte] en er werd opgenomen door een vrouw en nadat het bedrijf zich bekendmaakte, verbrak zij de verbinding. Op 11 februari 2013 werd opnieuw het telefoonnummer gebeld en was er een afwezigheidsbericht te horen van een vrouw die zich Jet noemde. De medewerker van het bedrijf heeft aangegeven dat de persoon op de kopie van het paspoort staat dezelfde persoon is als degene aan wie hij die de rolsteiger heeft verhuurd. [10]
De rechtbank acht het gelet op het voorgaande niet aannemelijk dat een ander dan verdachte op 27 december 2013 bij het bedrijf [benadeelde 7] is geweest en zich heeft voorgedaan als huurder. Gelet op de aangifte en de kopie van het paspoort is de rechtbank van oordeel dat verdachte het bedrijf [benadeelde 7] onder valse voorwendselen heeft bewogen tot afgifte van een rolsteiger. Verdachte heeft onder zijn eigen naam en in zijn eigen hoedanigheid gehandeld, zodat geen sprake is van het aannemen van een valse naam dan wel een valse hoedanigheid. Verdachte heeft het voormeld bedrijf wel door een samenweefsel
van verdichtsels bewogen tot afgifte van de rolsteiger door meerdere leugens te vertellen die zijn opgenomen in de tenlastelegging en die het vertrouwen bij [benadeelde 7] heeft gewekt de betreffende rolsteiger aan verdachte mee te geven. Voorts heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij dit soort verhalen moest ophangen omdat hij de betreffende (rol) steiger anders niet mee zou krijgen. Gezien het voorgaande valt het handelen van de verdachten aan te merken als oplichting in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank acht daarom het onder 4 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feit 6
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 9] met bijlagen [11] ;
- kopie van het paspoort van verdachte [12] ;
- kopie van het verhuurcontract op naam van [verdachte] [13] ;
- het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] [14] ;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 september 2015 [15] .
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder 6 primair tenlastegelegde, te weten oplichting.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 3 primair, 4 primair en 6 primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1. subsidiair.
hij in
of omstreeksde periode van 12 augustus 2013 tot en met 16 augustus 2013 te Apeldoorn,
althans in Nederlandopzettelijk een steiger (merk Layher, type Uni) en
/ofeen aanhangwagen en
/ofeen spanband
, in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [benadeelde 1] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,welk
(e
)goed
(eren
)verdachte anders dan door misdrijf, te weten als huurder, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
3 primair.
hij in
of omstreeksde periode van 22 februari 2013 tot en met 28 februari 2013 te Emmen met het oogmerk om zich
en/of (een) ander(en)wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/ofdoor een samenweefsel van verdichtsels, (een medewerker van ) [benadeelde 5]
en/of [benadeelde 6] (eigenaar/directeur van [bedrijf 2] )heeft bewogen tot de afgifte van
- een steiger (High Line K 4) en
/of
- een aanhangwagen (Midas Mp, kenteken [kenteken 2] ),
in elk geval van enig goed,hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk
- zakelijk weergegeven -
valselijk en/oflistiglijk en/of bedrieglijk
en/of in strijd met de waarheidaan die (werknemer van) [benadeelde 5] medegedeeld dat hij voornoemde rolsteiger en aanhangwagen wilde huren/nodig had voor een klus bij een vriend aan [adres 2] te Klazienaveen, tegenover Heigro, en
/ofdat de aanhangwagen (met steiger) uiterlijk 25 februari 2013 teruggebracht zou worden, waardoor die (medewerker van) [benadeelde 5]
en/of die [benadeelde 6]werd
(en)bewogen tot bovenomschreven afgifte;
4 primair.
hij in
of omstreeksde periode van 27 december 2012 tot en met 11 februari 2013 te Genemuiden, gemeente Zwartewaterland, met het oogmerk om zich
en/of (een) ander(en)wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/ofdoor een samenweefsel van verdichtsels, (een medewerker van) [benadeelde 7] heeft bewogen tot de afgifte van een rolsteiger (M6),
in elk geval van enig goed,hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven -
valselijk en/oflistiglijk en/of bedrieglijk
en/of in strijd met de waarheidaan die (medewerker van) [benadeelde 7] medegedeeld dat hij door iemand van [bedrijf 3] te Hasselt was verwezen naar [benadeelde 7] en
/ofdat hij die steiger wilde
huren/nodig had voor de (nieuwbouw)woning van zijn dochter aan het [adres 3] te Hasselt waardoor die (werknemer van ) [benadeelde 7] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
6. primair.
hij op
of omstreeks14 juni 2013 te Winterswijk met het oogmerk om zich
en/of (een) ander(en)wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/ofdoor een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 9] en
/of (een werknemer van
)[bedrijf 4] heeft bewogen tot de afgifte van een rolsteiger (merk Layher),
in elk geval van enig goed,hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven -
valselijk en/oflistiglijk en/of bedrieglijk
en/of in strijd met de waarheidaan die [benadeelde 9] en
/ofdie
werknemer van [bedrijf 4] medegedeeld dat hij die rolsteiger wilde
huren/nodig had voor een bouwklus (reparatie van een dakkapel) in Ruurlo en
/of
dat zijn gereedschap al in Ruurlo in een aanhangwagen op de bouwplaats lag
en
/ofdat hij diezelfde dag (14 juni 2013) rond 1500 uur die rolsteiger terug
zou brengen,
waardoor die [benadeelde 9] en/of (die medewerker van
)die [bedrijf 4] werd
(en
)
bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
Verduistering
Ten aanzien van de feiten 3 primair, 4 primair en 6 primair, telkens:
Oplichting

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair, 2 primair, 4 primair en 5 subsidiair en 6 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot
een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en voorts tot het verrichten van 100 uren werkstraf, te vervangen door vijftig dagen hechtenis indien de werkstraf niet naar behoren wordt verricht, met de bijzondere voorwaarden als vermeld in het reclasseringsadvies van 23 januari 2015 (VI traject).
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de strafeis kan worden gevolgd, met dien verstande dat een lagere werkstraf dient te worden opgelegd nu de raadsman minder bewezen acht dan de officier van justitie. De raadsman heeft verder aangevoerd dat verdachte op de goede weg is en dat hij goed wordt begeleid. Als een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd zal dat betekenen dat verdachte wordt teruggezet en dan zal de positieve ontwikkeling stagneren.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 30 juli 2015;
- een voorlichtingsrapportage van de reclassering, gedateerd 23 januari 2015 en 17 augustus 2015.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in een periode van acht maanden schuldig gemaakt aan een viertal gevallen van oplichting danwel verduistering. Verdachte heeft met gebruikmaking van zijn legitimatiebewijs en door het vertellen van leugens bedrijven bewogen tot het afsluiten van (ver)huurcontracten en tot afgifte van de daarbij behorende (rol)steigers en/of aanhangwagens. Dat daardoor voor de gedupeerden financieel nadeel is ontstaan, is evident. Verdachte heeft zich laten leiden door het snelle en makkelijke financiële gewin. Verdachte heeft voorts schade toegebracht aan het vertrouwen dat in het economische verkeer moet kunnen worden gesteld in de wijze waarop goederen worden verhuurd. De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de door verdachte gepleegde feiten in beginsel een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf rechtvaardigt.
In het nadeel van verdachte weegt verder dat hij in het verleden eerder is veroordeeld voor soortgelijke zaken.
De reclassering heeft in het advies van 17 augustus 2015 naar voren gebracht dat het recidiverisico wordt ingeschat als laag/gemiddeld. Zolang betrokkene financiële problemen heeft, bestaat de kans op recidive. Verder is naar voren gebracht dat verdachte op dat moment gedetineerd was na veroordeling voor oplichting en hij per 20 augustus 2015 onder reclasseringstoezicht met Elektronische Controle (hierna: EC) staat. Bij de eerdere veroordeling voor oplichting leek er sprake te zijn van een patroon, waarvan verdachte heeft aangegeven dit te willen doorbreken. Tijdens zijn penitentiair programma/EC zal verdachte intensief begeleid worden door het penitentiair trainingscentrum (PTC) De Tender en Reclassering Nederland. De einddatum van het EC staat vooralsnog op 15 januari 2016.
Verdachte toont zich gemotiveerd voor het verkrijgen van werk, het afbetalen van zijn schulden en het vinden van geschikte huisvesting. Ten aanzien van behandeling is hij minder enthousiast. Er werd in het kader van programma Terugdringen Recidive een ambulant behandeltraject geadviseerd omdat verdachte veel woede- en wraakgevoelens in zich had. Hij heeft de intake afgerond en de therapie zal naar verwachting tijdens zijn penitentiair programma worden gestart. Aangezien verdachte zich ten tijde van de rapportage niet heeft uitgelaten over de tenlastelegging, onthoudt de reclassering zich van advies.
Verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat hij trainingen volgt. Hij is in augustus 2015 twee keer bij Kairos in Apeldoorn geweest en sinds september 2015 volgt hij trainingen bij De Tender. Op 15 september 2015 begint hij met de psychomotorische therapie. Ten slotte heeft hij verklaard dat zich een keer per twee weken bij de reclassering moet melden. Hij voelt zich inmiddels een ander mens en hij wil niet terugvallen in zijn oude gewoonte.
De rechtbank neemt tevens in aanmerking dat zij, anders dan de officier van justitie, tot een beperkter aantal bewezen verklaarde feiten komt.
Uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister blijkt dat verdachte al eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder meermalen voor oplichting, verduistering en diefstal. De rechtbank heeft voorts, gegeven het bepaalde in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht, acht geslagen op het feit dat de verdachte op
2 oktober 2012 onder meer – voor zover in dezen van belang – ter zake van verduistering en diefstal tot een taakstraf is veroordeeld, welke taakstraf is tenuitvoergelegd door middel van een vervangende hechtenis van 27 mei 2013 tot 23 juli 2013. De rechtbank overweegt dat het opleggen van enkel een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf niet mogelijk is vanwege het bepaalde in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht en zal een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf moeten worden opgelegd. Ten aanzien van de duur van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf overweegt de rechtbank dat zij verdachte nog eenmaal de kans zal geven om de door hem ingeslagen weg voort te kunnen zetten, zodat de rechtbank afziet van het opleggen van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank zal één dag gevangenisstraf opleggen gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf.
De rechtbank acht het opleggen van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf – te weten een gevangenisstraf voor de duur van 91 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk – op zijn plaats. Het voorwaardelijke deel dient er toe om te voorkomen dat verdachte zich opnieuw inlaat met dit soort praktijken. De rechtbank legt op een proeftijd van twee jaren. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf zal de rechtbank naast de algemene voorwaarden de bijzondere voorwaarde van een meldplicht verbinden. Voor de overige door de officier van justitie gevorderde bijzondere voorwaarden ziet de rechtbank geen aanleiding, nu deze bijzondere voorwaarden reeds aan verdachte zijn opgelegd in het kader van het traject van de voorlopige invrijheidsstelling. Het is nu aan verdachte om te laten zien dat hij in zijn onderhoud kan voorzien zonder het plegen van strafbare feiten.
Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 100 uren, bij niet of niet volledig te verrichten te vervangen door 50 dagen hechtenis, opleggen.
De straf van de rechtbank ziet op vier feiten, terwijl de eis van de officier van justitie zag op vijf feiten. De rechtbank legt aldus aan verdachte in relatieve zin een iets hogere straf op.
7a. De beoordeling van de civiele vorderingen, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
Feit 1 subsidiair
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 17,50.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij
niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering nu de vordering niet ziet op een bewezen verklaard feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij
niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Beoordeling door de rechtbank
De benadeelde partij [benadeelde 2] zal niet-ontvankelijk worden verklaard in diens vordering nu de benadeelde partij geen rechtstreekse schade is toegebracht door het jegens verdachte bewezenverklaarde feit, zoals bedoeld in artikel 361, tweede lid, aanhef en sub b, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank overweegt hiertoe dat de benadeelde partij de kosten van een T-shirt, huidschade (mes) en reiskosten naar Zutphen heeft opgevoerd. Deze kosten zijn zonder nadere toelichting - die ontbreekt - niet in verband te brengen met het bewezen verklaarde feit, zodat geen sprake van een causaal verband tussen de schade en het bewezenverklaarde feit.
Feit 3 primair
De benadeelde partij [benadeelde 5] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 3 primair bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 4.872,50.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5] toe te wijzen tot het bedrag van € 3.167,-, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij
niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Beoordeling door de rechtbank
De benadeelde partij heeft een vergoeding verzocht van een rolsteiger. Bij de begroting van de schade wegens verlies van een rolsteiger neemt de rechtbank de dagwaarde daarvan tot uitgangspunt, op basis van de uitkering door de verzekeraar of – bij gebreke daarvan – op basis van een schatting. Het uitgangspunt van schadevergoeding is immers het zo veel mogelijk herstellen van de oude (financiële) toestand van de benadeelde. De rechtbank overweegt in dit verband dat er geen dagwaarde is te bepalen omdat de benadeelde partij geen inzicht heeft gegeven in de kosten van de aanschaf van de rolsteiger en ook niets heeft overgelegd met betrekking tot de ouderdom van de rolsteiger, zodat niet duidelijk is wat de afschrijving van de rolsteiger is. Gelet hierop heeft de rechtbank te weinig gegevens om ten minste een schatting te kunnen maken. De benadeelde partij [bedrijf 2] Hoogwerksystemen B.V zal daarom niet-ontvankelijk verklaard worden in haar vordering. De benadeelde partij kan daarom haar vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Feit 5 primair
De benadeelde partij [benadeelde 8] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 5 primair bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.200,-.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 8] dient te worden toegewezen tot het bedrag van € 1.200,-, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij
niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Beoordeling door de rechtbank
Nu aan de verdachte voor het ten laste gelegde feit geen straf of maatregel wordt opgelegd, terwijl evenmin artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht wordt toegepast, dient de benadeelde partij [benadeelde 8] , gelet op het bepaalde in artikel 361, tweede lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering, in haar vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard, met veroordeling van de benadeelde partijen in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22b, 57, 63, 321 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van de onder 2 primair en subsidiair en 5 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten.
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
91 (eenennegentig) dagen;
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot 90 (negentig) dagen,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden voor het einde van de proeftijd die op twee jaren wordt bepaald;
 de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
 de bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
- gedurende de proeftijd zich zal blijven melden bij de Reclassering Nederland locatie Zwolle, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
 geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht);
 een
werkstrafgedurende
100 (honderd) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 50 (vijftig) dagen;
 verklaart de
benadeelde partijen [benadeelde 2](feit 1)
, [benadeelde 5](feit 3)
en [benadeelde 8](feit 5)
niet-ontvankelijkin hun vorderingen, telkens met veroordeling van deze benadeelde partijen in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging
nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak telkens begroot op nihil. De benadeelde partij kunnen hun vorderingen slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Dit vonnis is gegeven door mr. Welbergen (voorzitter), mr. Ouweneel en mr. Beljaars, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Buitenhuis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 september 2015.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] , brigadier van de politie Oost Nederland, NOG district Apeldoorn, NOG team Apeldoorn-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2013111259-2, gesloten op 6 december 2014 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 2] namens [benadeelde 1] , p. 65-67.
3.Kopie van het paspoort van verdachte, p. 70.
4.Kopie van het huurcontract, p. 69.
5.Proces-verbaal van de terechtzitting van 7 september 2015.
6.Proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 6] namens [benadeelde 5] , p. 81-83.
7.Kopie van het paspoort van verdachte, p. 86.
8.Kopie van de afleveringsbonnen, p. 87 en 88.
9.Proces-verbaal van de terechtzitting van 7 september 2015.
10.Proces-verbaal aangifte van [betrokkene] , p. 93-95 en p. 96 en 97.
11.Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 9] , p. 104-106 en p. 108 en 109.
12.Kopie van het paspoort van verdachte, p. 108.
13.Kopie van het huurcontract, p. 109.
14.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , p. 110 en 111.
15.Proces-verbaal van de terechtzitting van 7 september 2015.